ECLI:NL:GHSHE:2021:372

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
9 februari 2021
Publicatiedatum
9 februari 2021
Zaaknummer
200.260.826_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwikkeling van een affectieve relatie en bewijsvoering van financiële afspraken

In deze zaak, die voor het Gerechtshof 's-Hertogenbosch is behandeld, gaat het om de afwikkeling van een affectieve relatie tussen [appellant] en [geïntimeerde]. De appellant, vertegenwoordigd door mr. U. Santi, heeft in hoger beroep een vordering ingesteld tegen de geïntimeerde, vertegenwoordigd door mr. P.R. Klaver, met betrekking tot de betaling van huur en andere financiële verplichtingen die voortvloeien uit hun gezamenlijke periode van samenwonen. De appellant stelt dat de geïntimeerde hem de helft van de huur van het chalet waarin zij samenwoonden verschuldigd is, evenals een bedrag voor geleend geld en de kosten van sneakers. De kantonrechter had in eerste aanleg slechts een deel van de vordering toegewezen, wat de appellant in hoger beroep aanvecht.

De procedure is gestart met een dagvaarding in augustus 2018, en na verschillende processtappen, waaronder een comparitie van partijen, heeft de kantonrechter in april 2019 de vordering van de appellant grotendeels afgewezen. In hoger beroep heeft de appellant zijn grieven tegen deze beslissing ingediend, waarbij hij onder andere bewijsstukken heeft overgelegd ter ondersteuning van zijn stelling dat er een afspraak was gemaakt over de huurbetalingen. De geïntimeerde heeft deze stellingen betwist en aangevoerd dat er geen financiële middelen waren om dergelijke afspraken te maken.

Het hof heeft geoordeeld dat de appellant de bewijslast draagt voor zijn stelling dat er een afspraak was over de huurbetalingen. Het hof heeft de appellant toegelaten tot bewijslevering, waarbij getuigen kunnen worden gehoord. De zaak is aangehouden voor verdere procedurele stappen, waaronder het vaststellen van een datum voor het getuigenverhoor. Het hof heeft de verdere beslissing aangehouden, wat betekent dat de uiteindelijke uitspraak over de vordering nog niet is gedaan.

Uitspraak

GERECHTSHOF ̓s-HERTOGENBOSCH

Team Handelsrecht
zaaknummer 200.260.826/01
arrest van 9 februari 2021
in de zaak van
[appellant],
wonende te [woonplaats] ,
appellant,
verder: [appellant] ,
advocaat: mr. U. Santi te Waalwijk,
tegen
[geïntimeerde] ,
wonende te [woonplaats] ,
geïntimeerde,
verder: [geïntimeerde] ,
advocaat: mr. P.R. Klaver te Bergen op Zoom,
als vervolg op het tussenarrest van dit hof van 30 juli 2019 in het hoger beroep van het door de kantonrechter van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Middelburg, onder zaaknummer/rolnummer 7183385 / CV EXPL 18-3254 tussen partijen gewezen vonnis van 3 april 2019.

5.Het verloop van de procedure

Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenarrest van 30 juli 2019;
  • het proces-verbaal van de comparitie van partijen op 22 oktober 2019 waarbij geen minnelijke regeling van het geschil is bereikt;
  • de memorie van grieven van [appellant] van 3 december 2019 met producties;
  • de memorie van antwoord van [geïntimeerde] van 12 mei 2020.
Partijen hebben arrest gevraagd. Het hof doet recht op bovenvermelde stukken, de stukken vermeld in het tussenarrest van 30 juli 2019 en de stukken van de eerste aanleg

6.De verdere beoordeling

Feiten
6.1
[appellant] en [geïntimeerde] hebben enkele jaren een affectieve relatie gehad. Gedurende de relatie heeft [geïntimeerde] meermaals geld ontvangen van [appellant] ; ook heeft [appellant] op haar verzoek een paar sneakers voor [geïntimeerde] gekocht. Tijdens deze relatie hebben zij van juni 2016 tot oktober 2017 samengewoond in achtereenvolgens twee chalets op het recreatiepark De Biesbosch in [plaats] . Na het einde van de relatie is [geïntimeerde] uit het chalet vertrokken.
Bij brief van 15 maart 2018 aan [geïntimeerde] heeft [appellant] aanspraak gemaakt op betaling van een aantal posten. [geïntimeerde] heeft hieraan geen gevolg gegeven, ook niet na verdere aanmaningen van de kant van [appellant] .
De procedure bij de kantonrechter
6.2
Bij dagvaarding van 27 augustus 2018 heeft [appellant] de onderhavige procedure tegen [geïntimeerde] aanhangig gemaakt. Daarin stelt [appellant] dat [geïntimeerde] hem volgens afspraak de helft van de maandelijkse huur van het chalets waarin zij samen hebben gewoond dient te betalen (€ 7.600,=) en dat zij hem geleend geld (€ 4.902,=) en de kosten van een paar sneakers (€ 525,=) dient terug te betalen, in totaal € 13.027,=. Dit bedrag vordert [appellant] , te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 15 maart 2018. [geïntimeerde] heeft een en ander betwist.
6.3
Bij tussenvonnis van 31 oktober 2018 heeft de kantonrechter een comparitie van partijen bepaald, die op 5 februari 2019 heeft plaatsgevonden.
Bij eindvonnis van 3 april 2019 heeft de kantonrechter alleen de post van € 525,= met de gevorderde wettelijke rente als onvoldoende gemotiveerd betwist toegewezen en de vordering van [appellant] voor het overige afgewezen. [appellant] is als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de proceskosten.
De omvang van het hoger beroep
6.4
[appellant] heeft in zijn memorie van grieven een aantal (ongenummerde) grieven gericht tegen het oordeel van de kantonrechter over de huur van het chalet en geconcludeerd tot gedeeltelijke vernietiging van het eindvonnis van 3 april 2019 en tot het alsnog toewijzen van de desbetreffende post van € 7.600,= met de wettelijke rente vanaf 15 maart 2018, met veroordeling van [geïntimeerde] in de kosten van beide instanties.
6.5
[geïntimeerde] heeft de grieven bestreden en geconcludeerd tot bekrachtiging van het eindvonnis van 3 april 2019, met veroordeling van [appellant] in de kosten van beide instanties.
6.6
Tegen de afwijzing van de post van € 4.902,= inzake geleend geld is [appellant] in dit hoger beroep niet opgekomen. Tegen de toewijzing van de post van € 525,= inzake de sneakers heeft [geïntimeerde] niet (incidenteel) geappelleerd. Dit brengt mee dat in dit hoger beroep alleen de kwestie van de huur van de chalets aan de orde is (afgezien van de proceskosten).
De huur van het chalet
6.7
In eerste aanleg heeft [geïntimeerde] het verweer gevoerd dat [appellant] voor het chalet geen huur behoefde te betalen en dat hij bij wijze van tegenprestatie reclame zou maken voor Europarcs, het vakantiepark waar het chalet is gelegen. In hoger beroep heeft [appellant] een aantal rekeningafschriften overgelegd uit de periode van juli 2016 tot en met oktober 2017, waaruit volgens hem de huurbetalingen blijken die via zijn eenmanszaak zijn verricht. De rekeningafschriften betreffen betalingen die vier maal een bedrag van € 800,= en negen maal een bedrag van € 1.000,= belopen in totaal € 12.200,=. De facturen gericht aan de eenmanszaak die [appellant] in eerste aanleg in dit verband heeft overgelegd betreffen drie maal een bedrag van € 800,= (chalet type Mystique) en acht maal een bedrag van € 1.000,= (chalet type Hackfort), in totaal € 10.400,= Het verschil tussen deze bedragen en het verschil met het door hem gestelde totaalbedrag van € 15.200,= aan huurbetalingen heeft [appellant] verklaard uit het feit dat de facturen over de perioden januari, februari, april, mei en juni 2017 op een of andere manier verloren zijn gegaan. In haar memorie van antwoord heeft [geïntimeerde] niet betwist dat de rekeningafschriften betrekking hebben op huurbetalingen voor het chalet waarin partijen samen hebben gewoond, zodat het verweer van [geïntimeerde] dat [appellant] daarvoor geen huur verschuldigd is geweest niet langer als een voldoende gemotiveerd verweer beschouwd kan worden.
6.8
Naar aanleiding van het verweer van [geïntimeerde] dat zij, toen zij met [appellant] ging samenwonen, in het geheel niet over de financiële middelen beschikte om een dergelijke afspraak te maken, heeft [appellant] in hoger beroep een jaaropgave over 2016 en loonstrookjes over 2017 van [geïntimeerde] overgelegd. Daaruit blijkt volgens hem dat [geïntimeerde] een voldoende hoog eigen inkomen had. In haar memorie van antwoord herhaalt [geïntimeerde] dat zij amper inkomsten had. Zij betwist niet de juistheid van de overgelegde financiële gegevens zodat het hof van de juistheid van die gegevens zal uitgaan. Uit deze gegevens blijkt dat [geïntimeerde] op 1 december 2016 bij Erasmus MC in dienst is getreden, zodat het hof er van uitgaat dat zij op het moment waarop [appellant] stelt dat de afspraken over haar bijdrage aan de huurbetalingen zijn gemaakt, geen inkomsten uit een dienstverband met Erasmus MC had.
6.9
Over het tot stand komen van een afspraak dat partijen ieder de helft van de huur zouden betalen is [appellant] ook in hoger beroep niet erg duidelijk. Verder dan de stelling dat zij dit bij de aanvang van de samenwoning hebben afgesproken, komt hij daarbij niet. Waar en wanneer de gestelde afspraak is gemaakt en met welke voorwaarden, bijvoorbeeld over de wijze en het moment waarop [geïntimeerde] betalingen zou doen, wordt door [appellant] niet concreet aangevoerd. Ook licht [appellant] niet toe waarom tijdens de samenwoning die betalingen zijn uitgebleven.
6.1
[appellant] onderbouwt zijn stelling dat tussen partijen de afspraak is gemaakt om de huur van het chalet te delen met twee schriftelijke verklaringen van de toenmalige parkmanager van het vakantiepark. In eerste aanleg heeft [appellant] een verklaring van 22 november 2018 overgelegd, ondertekend door [persoon A] . Deze verklaring betreft voornamelijk de afspraken tussen [appellant] en Europarcs (later Roompot). In hoger beroep heeft [appellant] een verklaring van 8 april 2019 overgelegd, ondertekend door [persoon B] . In die verklaring is onder meer het volgende opgenomen:
“Medio juli 2016., was ik in dienst van Europarcs resort de Biesbosch als parkmanager, in die hoedanigheid heb ik [appellant] en [geïntimeerde] ontvangen en een rondleiding geven over het recreatiepark, om hun verschillende woningen te tonen welke zij voor een periode wilden huren. Deze woning zou door deze mensen samen gehuurd worden werd mij verteld. [geïntimeerde] opperde tijdens deze rondleiding dat deze woning wel betaalbaar moest zijn omdat zij voor 50% van de kosten moest zorgen en haar salaris nog niet enorm groot was.(…)”
[geïntimeerde] heeft de juistheid van deze verklaringen betwist.
6.11
Op [appellant] rust op grond van artikel 150 Rv de bewijslast van zijn stelling dat tussen partijen is afgesproken dat [geïntimeerde] hem de helft van de maandelijkse huur van het chalet waarin zij samen hebben gewoond zou betalen, zodat zij hem over de periode van juni 2016 tot en met oktober 2017 een bedrag van € 7.600,= verschuldigd is geworden, de helft van de door hem betaalde huur van € 15.200,=. Deze stelling heeft [appellant] met de door hem overgelegde producties voldoende onderbouwd, maar tegenover de gemotiveerde betwisting ervan door [geïntimeerde] vooralsnog niet bewezen. Of partijen daadwerkelijk met elkaar een betalingsafspraak hebben gemaakt staat hiermee immers niet vast. Het hof zal [appellant] overeenkomstig zijn bewijsaanbod toelaten tot bewijslevering als hierna vermeld.
6.12
Het hof zal iedere verdere beslissing aanhouden.

7.De uitspraak

Het hof:
laat [appellant] toe te bewijzen dat tussen partijen is afgesproken dat [geïntimeerde] hem de helft van de maandelijkse huur van het chalet waarin zij samen hebben gewoond zou betalen en dat hij over de periode van samenwoning in totaal een bedrag van € 15.200,= heeft voldaan;
bepaalt, voor het geval [appellant] bewijs door getuigen wil leveren, dat getuigen zullen worden gehoord ten overstaan van mr. L.S. Frakes als raadsheer-commissaris, die daartoe zitting zal houden in het Paleis van Justitie aan de Leeghwaterlaan 8 te 's-Hertogenbosch op een door deze te bepalen datum;
verwijst de zaak naar de rol van dinsdag 23 februari 2021 voor opgave van het aantal getuigen en van de verhinderdata van partijen zelf, hun advocaten en de getuige(n) in de periode van 4 tot 16 weken na de datum van dit arrest;
bepaalt dat de raadsheer-commissaris na genoemde roldatum dag en uur van het getuigenverhoor zal vaststellen;
bepaalt dat de advocaat van [appellant] ten minste zeven dagen voor het verhoor de namen en woonplaatsen van de te horen getuigen zal opgeven aan de wederpartij en aan de civiele griffie;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. L.S. Frakes, T.J. Dorhout Mees en B.A. Meulenbroek en in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 9 februari 2021.
griffier rolraadsheer