ECLI:NL:GHSHE:2021:3710

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
14 december 2021
Publicatiedatum
14 december 2021
Zaaknummer
200.246.724_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wateroverlast op percelen van een landbouwbedrijf en zorgplichtschending door waterschap

In deze zaak gaat het om wateroverlast op percelen van een landbouwbedrijf, geëxploiteerd door een vennootschap onder firma (V.O.F.), en de vraag of het waterschap De Dommel (WDD) zijn zorgplicht heeft geschonden. De appellante, vertegenwoordigd door advocaat mr. J.M.M. Menu, vorderde in eerste aanleg een verklaring voor recht dat WDD onrechtmatig heeft gehandeld door zijn onderhouds- en beheersverplichtingen niet tijdig en deugdelijk na te komen, wat leidde tot wateroverlast in 2016. De rechtbank Oost-Brabant wees de vorderingen van appellante af, waarna zij in hoger beroep ging bij het Gerechtshof 's-Hertogenbosch.

Het hof heeft de feiten vastgesteld, waaronder de extreme neerslag in de periode van eind mei tot begin juli 2016, die leidde tot wateroverlast op de percelen van appellante. Het hof oordeelde dat WDD voldoende had aangetoond dat het watersysteem voldeed aan de normen en dat de extreme weersomstandigheden de oorzaak waren van de wateroverlast. De grieven van appellante, waaronder de stelling dat WDD zijn zorgplicht had geschonden, werden verworpen. Het hof concludeerde dat er geen causaal verband was tussen de gestelde tekortkomingen van WDD en de schade van appellante.

Uiteindelijk bekrachtigde het hof het vonnis van de rechtbank en wees het de vorderingen van appellante af. Appellante werd veroordeeld in de proceskosten van het hoger beroep, die door WDD waren begroot op € 2.020,-- aan griffierecht en € 6.093,-- aan salaris advocaat, met bijkomende nakosten.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Team Handelsrecht
zaaknummer 200.246.724/01
arrest van 14 december 2021
in de zaak van
[de V.O.F.],
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
appellante,
hierna aan te duiden als [appellante] ,
advocaat: mr. J.M.M. Menu te Tilburg,
tegen
Waterschap De Dommel,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
geïntimeerde,
hierna aan te duiden als WDD,
advocaat: mr. R.M. Pieterse te Middelburg,
als vervolg op het door het hof gewezen tussenarrest van 13 november 2018 in het hoger beroep van het door de rechtbank Oost-Brabant, zittingsplaats 's-Hertogenbosch, onder zaaknummer C/01/322540 / HA ZA 17-420 gewezen vonnis van 30 mei 2018.

5.Het verloop van de procedure

Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenarrest van 13 november 2018 waarbij het hof een comparitie na aanbrengen heeft gelast;
  • het proces-verbaal van comparitie van 13 februari 2019;
  • de memorie van grieven tevens houdende akte wijziging van eis, met producties 13 tot en met 16;
  • de memorie van antwoord tevens antwoordakte wijziging van eis, met producties 3 en 4;
  • het pleidooi, waarbij [woordvoerder] namens [appellante] het woord heeft gevoerd aan de hand van spreekaantekeningen en de advocaat van WDD pleitnotities heeft voorgedragen.
Het hof heeft daarna een datum voor arrest bepaald. Het hof doet recht op bovenvermelde stukken en de stukken van de eerste aanleg.
6.
De beoordeling
Feiten
6.1.1.
In het vonnis waarvan beroep is de rechtbank van de volgende feiten uitgegaan.
“2.2.
Het beheersgebied van WDD telt 840.000 ingelanden. In het beheersgebied bevinden zich ongeveer 30.000 km aan watergangen in beheer en ongeveer 2.350 km aan watergangen in onderhoud.
In het beheersgebied bevinden zich 44 waterbeheersingsgemalen, 976 stuwen, bodemvallen etc. WDD is verantwoordelijk voor het beheer en onderhoud van A-watergangen in zijn beheersgebied. B-watergangen zijn de verantwoordelijkheid van de eigenaar van de aangrenzende percelen.
2.3.
[appellante] exploiteert een gemengd landbouwbedrijf. Het bedrijf is 115 ha groot en bestaat uit een melkveehouderij met een veestapel van 300 melkkoeien en 200 stuks jongvee en een akkerbouwbedrijf.
Op het perceel, kadastraal bekend [kadastraalnummer 1] (hierna ook perceel A te noemen), teelt [appellante] suikerbieten. Op het perceel, kadastraal bekend [kadastraalnummer 2] (hierna ook perceel B te noemen), teelt [appellante] gras evenals op de percelen kadastraal bekend [kadastraalnummer 3] , [kadastraalnummer 4] , [kadastraalnummer 5] , [kadastraalnummer 6] , [kadastraalnummer 7] , [kadastraalnummer 8] , [kadastraalnummer 9] , [kadastraalnummer 10] , [kadastraalnummer 11] , [kadastraalnummer 12] , [kadastraalnummer 13] , [kadastraalnummer 14] , [kadastraalnummer 15] , [kadastraalnummer 16] , [kadastraalnummer 17] , [kadastraalnummer 18] en [kadastraalnummer 19] (hierna gezamenlijk ook percelen D te noemen) en op de percelen rondom het kasteel [vestigingsplaats] , kadastraal bekend [kadastraalnummer 20] , [kadastraalnummer 21] , [kadastraalnummer 22] , [kadastraalnummer 23] en [kadastraalnummer 24] (hierna gezamenlijk ook percelen C te noemen). Op de percelen, kadastraal bekend [kadastraalnummer 25] , [kadastraalnummer 26] en [kadastraalnummer 27] (hierna gezamenlijk ook percelen E te noemen), teelt [appellante] maïs.
Perceel A en percelen D bevinden zich niet in de nabijheid van watergangen die in beheer zijn bij WDD. De in de nabijheid gelegen B-watergangen staan benedenstrooms in verbinding met de A-watergangen [watergang 1] en [watergang 2] die in beheer zijn bij WDD. Perceel B grenst met de noordwestelijke zijde aan de Groote Aa ( [watergang 3] ), een A-watergang in beheer bij WDD. De percelen C liggen in een beekdal dat als natuurlijk overstromingsgebied is aangemerkt in het stroomgebied van de Groote Aa en de Kleine Dommel ( [watergang 4] ). De percelen E liggen in het stroomgebied van de Groote Aa, naast de watergang [watergang 5] .
2.4.
In de periode van eind mei tot 1 juli 2016 is er in Oost-Brabant heel veel neerslag gevallen. Op veel plaatsen in het beheersgebied van WDD vielen in die periode kort na elkaar opeenvolgende, zware (onweers)buien. Op veel plaatsen in het beheersgebied van WDD viel in die periode meer dan 200 mm en soms wel 300 mm neerslag, terwijl het gemiddelde van het in de nabijheid van de percelen gelegen neerslagstation [plaats] voor de hele maand juni 66,6 mm bedraagt.
In de omgeving van de percelen van [appellante] is ook veel neerslag gevallen. Op 1 en 2 juni 2016 was sprake van extreme neerslaghoeveelheden en op 23 juni 2016 trokken opnieuw zware onweersbuien over het gebied waar de percelen van [appellante] liggen. De herhalingskans van de buien lag tussen de T=5 (eens in de 5 jaar) en T=20 (eens in de 20 jaar). Neerslagstation Leende registreerde op 23 juni 2016 een neerslaghoeveelheid van 32,8 mm.”
6.1.2.
Volgens grief 1 van [appellante] tegen het vonnis waarvan beroep heeft de rechtbank in rov. 2.2 ten onrechte vastgesteld dat B-watergangen onder de verantwoordelijkheid van de eigenaar van de aangrenzende percelen vallen, in rov. 2.3 ten onrechte vastgesteld dat percelen B, C en D uit de in die rechtsoverweging genoemde kadastrale percelen bestaan en in rov. 2.4 ten onrechte vastgesteld dat de herhalingskans van buien tussen de ééns in de 5 jaar en eens in de 20 jaar ligt.
6.1.3.
Het hof overweegt dienaangaande als volgt. Wat de verantwoordelijkheid voor de B-watergangen betreft kan de feitenvaststelling van de rechtbank worden aangevuld met de overweging dat ook op een gemeente de beheers- en onderhoudsverplichting kan rusten. Voorts dient een verschrijving met betrekking tot perceel B te worden verbeterd aangezien de letter C ontbreekt in de kadastrale aanduiding ( [kadastraalnummer 2] ), kan aan perceel C [kadastraalnummer 28] worden toegevoegd aan de opsomming van de rechtbank en kunnen aan perceel D [kadastraalnummer 30] , [kadastraalnummer 29] en [kadastraalnummer 31] worden toegevoegd aan de opsomming van de rechtbank.
6.1.4.
Met inachtneming van het vorenstaande vormen de door de rechtbank vastgestelde feiten ook het uitgangspunt in hoger beroep, met uitzondering van de zin: ‘De herhalingskans van de buien lag tussen de T=5 (eens in de 5 jaar) en T=20 (eens in de 20 jaar)’. Gelet op de toelichting bij grief 1 en de reactie van WDD daarop kan dit niet als vaststaand worden beschouwd als bedoeld in artikel 149 lid 1 Rv. In zoverre slaagt grief 1. Dit leidt op zichzelf niet tot vernietiging van het vonnis waarvan beroep. Dat hangt af van de beoordeling van de andere grieven van [appellante] .
Geschil in eerste aanleg
6.2.1.
In eerste aanleg vorderde [appellante] - samengevat - een verklaring voor recht dat WDD jegens haar onrechtmatig heeft gehandeld doordat WDD zijn wettelijke onderhouds- en beheersverplichtingen niet tijdig en niet deugdelijk is nagekomen, waardoor wateroverlast in 2016 is ontstaan, alsmede dat WDD aansprakelijk is voor de door [appellante] geleden schade, met veroordeling van WDD tot vergoeding van die schade op te maken bij staat, een en ander vermeerderd met rente en kosten.
6.2.2.
WDD voerde verweer.
6.2.3.
Bij het vonnis waarvan beroep heeft de rechtbank de vorderingen van [appellante] afgewezen, met veroordeling van [appellante] in de proceskosten en de nakosten, en wel uitvoerbaar bij voorraad.
Geschil in hoger beroep
6.3.1.
[appellante] heeft in hoger beroep tien grieven aangevoerd en haar eis gewijzigd (zie hierna rov. 6.3.2). Zij heeft geconcludeerd tot vernietiging van het vonnis waarvan beroep en tot het alsnog toewijzen van haar vorderingen.
6.3.2
[appellante] vordert - verkort weergegeven - in hoger beroep:
- een verklaring voor recht dat WDD onrechtmatig jegens [appellante] heeft gehandeld en aansprakelijk is voor de schade die [appellante] als gevolg daarvan heeft geleden en nog zal lijden doordat WDD zijn wettelijke onderhouds- en beheersverplichtingen niet tijdig en niet deugdelijk is nagekomen als gevolg waarvan [appellante] in de periode van 30 mei tot en met juni 2016 is geconfronteerd met wateroverlast;
- veroordeling van WDD tot vergoeding van € 49.257,29, vermeerderd met wettelijke rente;
- veroordeling van WDD tot vergoeding van € 12.438,--, vermeerderd met wettelijke rente;
- veroordeling van WDD tot terugbetaling van € 3.168,48, vermeerderd met wettelijke rente; en,
- veroordeling van WDD in de kosten van beide instanties, vermeerderd met nakosten en vermeerderd met wettelijke rente.
6.3.3.
WDD heeft geen bezwaar gemaakt tegen de eiswijziging van [appellante] . Het hof ziet ook geen aanleiding de eiswijziging ambtshalve buiten beschouwing te laten wegens strijd met de goede procesorde. Recht zal worden gedaan op de gewijzigde eis.
De beoordeling
NBW-normen
6.4.
Grief 2 houdt in dat de rechtbank ten onrechte heeft vastgesteld dat het watersysteem ten opzichte van de percelen van [appellante] in 2013 en 2016 voldoet aan de NBW-normering, ten onrechte heeft beslist dat de stellingen van [appellante] voldoende feitelijke grondslag missen en ten onrechte niet tot het oordeel is gekomen dat het Waterschap zijn zorgplicht jegens [appellante] heeft geschonden.
6.5.
WDD stelt zich op het standpunt dat ten tijde van de neerslaggebeurtenissen in juni 2016 aan de normen voor wateroverlast werd voldaan en dat ook van een andere schending van zijn zorgplicht geen sprake was. In een dergelijke periode van extreme neerslag, waarbij de neerslag de stelstelcapaciteit van de watergangen ruimschoot overschrijdt, is het helaas onvermijdelijk dat er op sommige percelen wateroverlast ontstaat, aldus WDD.
6.6.
Het hof overweegt dienaangaande als volgt. WDD heeft voldoende gemotiveerd en gedocumenteerd dat de watersysteemtoets 2013 en de werkwijze die daarbij is gehanteerd deugdelijk is en overeenstemt met de toenmalige stand van de techniek. WDD heeft de watersysteemtoets 2013 laten uitvoeren door HKV Lijn in Water. Als uitgangpunt is de werkwijze door de STOWA genomen, welke is getoetst door Deltares. De aanbevelingen die Deltares heeft gedaan, zoals het analyseren van potentiële valkuilen, zijn door het Waterschap uitgewerkt in een beantwoordingsnotitie. Na overleg tussen WDD, Deltares en HKV Lijn in Water heeft Deltares vastgesteld dat alle aanbevelingen zijn opgevolgd. Uit de watersysteemtoets 2013 volgt dat zich geen knelpunten voordoen. Gezien de uiteenzetting van WDD daarover hoefde de herhalingstijd van de piekafvoer naar het oordeel van het hof niet te worden gebruikt om te toetsen of het watersysteem aan de normen voor wateroverlast voldoet, aangezien dit geen betrouwbaar en representatief beeld geeft. Ook heeft WDD voldoende toegelicht dat in de watersysteemtoets kon worden uitgegaan van de wintersituatie omdat dit het beste beeld geeft onder normale normatieve omstandigheden. Gelet op de extreme neerslagomstandigheden in juni 2016 (zie verder hierover rov. 6.25) was er in dit geval daarnaast sprake van een voor de zomer uitzonderlijke situatie. Deze heeft zich voor de eerste keer in de zomerperiode voorgedaan. Alle (eerder) geregistreerde extreme neerslaghoeveelheden met extreme afvoergolven en waterstanden tot gevolg hebben zich behoudens de situatie van juni 2016 uitsluitend in de winter voorgedaan. Naar het oordeel van het hof kan dan ook op basis daarvan niet worden geoordeeld dat het watersysteem in de zomermaanden niet zou voldoen. Dat de in juni 2016 geconstateerde piekafvoer zich eerder in februari 2016 ook al eens heeft voorgedaan, zoals [appellante] stelt, maakt het voorgaande niet anders. WDD heeft gemotiveerd weersproken dat de situatie die zich voordeed in februari/maart 2016 vergelijkbaar is met de situatie in mei/juni 2016. Dit komt doordat er in de zomersituatie weliswaar meer begroeiing in de watergangen aanwezig is, maar in de zomer de bodem ook meer bergingscapaciteit heeft, er sprake is van meer verdamping en van een lagere grondwaterstand, zodat sprake is van voldoende afvoercapaciteit. Hier komt bij dat WDD heeft aangevoerd dat zij speciaal voor deze zaak de watersysteemtoets opnieuw heeft uitgevoerd, en wel op basis van de hydrologisch ‘zwaardere’ wintersituatie, gecombineerd met een forsere weerstand van zomerbegroeiing in de watergangen, en dat de uitkomsten daarvan zijn dat het watersysteem zélfs dan – dus bij bovennormatieve omstandigheden – ruimschoots voldoet aan de NBW-normen. [appellante] heeft dit op zichzelf niet betwist. Wel meent [appellante] dat een andere werkwijze voor de watersysteemtoets moet worden toegepast. Hiervoor is echter reeds overwogen dat WDD de watersysteemtoets heeft mogen uitvoeren zoals hij heeft gedaan, met de door de STOWA ontwikkelde standaardwerkwijze die is gevalideerd door Deltares. Gelet op voorgaande voldeed het watersysteem ook in de zomer aan de NBW-normen. Voor zover [appellante] stelt dat het beleid van waterschappen te veel is doorgeschoten in de richting van de bescherming van flora en fauna en vernatting, heeft zij die stelling onvoldoende onderbouwd. WDD heeft er terecht op gewezen dat hij bij de uitoefening van zijn taken rekening moet houden met verschillende waterstaatkundige belangen, en niet alleen de (landbouw)belangen van [appellante] . [appellante] heeft ook onvoldoende onderbouwd gesteld dat WDD niet heeft voldaan aan zijn zorgplicht op de normloze percelen. [appellante] heeft niet betwist dat WDD zich er wel voor inspant, bijvoorbeeld door uitvoering van een project, dat de situatie op dergelijke percelen niet verslechtert. Ook haar stellingen over de riooloverstorten heeft zij, tegenover de gemotiveerde betwisting door WDD, onvoldoende onderbouwd. Het hof gaat er daarom van uit dat bij de watersysteemtoets wel rekening is gehouden met de lozingen van riooloverstorten en dat vervuiling van de percelen door rioolwater niet is komen vast te staan. Het hof merkt nog op dat de NBW-normen niet tot doel hebben overstromingen geheel te voorkomen, maar tot een maatschappelijk acceptabel niveau te reduceren. Dat er een overstroming heeft plaatsgevonden, betekent niet dat niet voldaan is aan de NBW-normen en dus ook niet dat WDD zijn zorgplicht heeft geschonden. Grief 2 faalt derhalve.
Code oranje KNMI
6.7.
Grief 3 is gericht tegen de beslissing van de rechtbank dat [appellante] onvoldoende heeft onderbouwd dat WDD naar aanleiding van de weerswaarschuwingen door het KNMI tot actie moest overgaan.
6.8.
WDD heeft deze grieven bestreden en heeft geconcludeerd dat van WDD niet kon en mocht worden verwacht dat hij meer of andere anticiperende maatregelen zou treffen dan hij heeft gedaan, louter op basis van de afgegeven code oranje van het KNMI.
6.9.
Het hof overweegt dienaangaande als volgt. Voorop staat dat een waterschap niet steeds uit eigen beweging moet onderzoeken of een (van de) ingeland(en) last heeft van te hoge of te lage waterstanden en op basis daarvan reeds maatregelen moet nemen vooruitlopend op een aangekondigde weersomstandigheid. WDD heeft in de toelichting bij de grief ook een beroep gedaan op een uitdraai van weeronline.nl van zondag 29 mei 2016. De code oranje noch het nieuwsbericht op weeronline.nl houdt evenwel een concrete waarschuwing in voor wateroverlast in het gebied waarin de percelen van [appellante] zijn gelegen. Op basis van de in het geding gebrachte gegevens deelt het hof het standpunt van WDD dat het verwachte weerbeeld voor de bewuste dagen (te) onzeker was om anticiperend te handelen. Hierbij dient ook te worden bedacht dat volgens vaste jurisprudentie op een waterschap geen resultaats- maar een inspanningsverplichting rust. Beoordeeld dient te worden of het waterschap bij de uitvoering van zijn taken beneden de zorg van een goed beheerder is gebleven, waarbij de concrete omstandigheden van het geval en de verschillende bij het beleid van het waterschap betrokken belangen en zijn beperkte middelen dienen te worden betrokken. [appellante] heeft een aantal maatregelen genoemd die WDD had kunnen nemen, bijvoorbeeld alle A-watergangen preventief schonen en maaien. Naar het oordeel van het hof slaagt het betoog van [appellante] dat WDD daartoe moest overgaan niet, mede in aanmerking genomen dat het tot kort van tevoren niet duidelijk is waar en in welke hoeveelheden neerslag gaat vallen. Op onder meer de verwijten van [appellante] over het maaibeleid van WDD gaat het hof hierna nader in. Voorts heeft [appellante] onvoldoende onderbouwd dat de door haar genoemde maatregelen het door haar gewenste effect zouden hebben gesorteerd. Grief 3 faalt dus ook.
Opschonen, maaien en onderhouden watergangen
6.10.
Met grief 4 klaagt [appellante] erover dat de rechtbank heeft overwogen dat WDD ten aanzien van A-watergangen geen reden had om af te wijken van het maaibeleid en dat de rechtbank voorbij is gegaan aan de stellingen van [appellante] omtrent de schouwplicht van WDD ter zake van B-watergangen.
6.11.
WDD stelt zich op het standpunt dat ten aanzien van de in casu relevante watergangen er geen sprake is (geweest) van onvoldoende onderhoud en/of ontoereikend waterbeheer.
6.12.
Het hof overweegt dienaangaande als volgt. Tussen partijen is niet in geschil dat de in casu relevante A-watergangen op de maaiplanning staan voor de periode 1 juni – 15 juli en allemaal conform maaiplanning zijn gemaaid, maar ook dat zij in 2016 op moment van de wateroverlast nog niet waren gemaaid. Naar het oordeel van het hof heeft [appellante] onvoldoende onderbouwd dat WDD het maaiwerk had moeten vervroegen in verband met wateroverlast. Verwezen wordt naar hetgeen hierover is overwogen in rov. 6.9. WDD heeft ook onbetwist door [appellante] gesteld dat zij geen klachten of meldingen heeft gehad over overmatige begroeiing. [appellante] heeft onvoldoende onderbouwd dat er té veel begroeiing in de watergangen stond waardoor niet meer aan de normen voor wateroverlast voldaan kon worden. [appellante] heeft niet, althans niet (voldoende) precies, aangegeven waar er sprake was van té veel begroeiing op zijn percelen. Het enkele feit dat er in één of meer percelen van [appellante] een leemlaag in het bodemprofiel aanwezig is, brengt niet mee dat watergangen onvoldoende onderhouden zijn. Aan de blote stelling van [appellante] dat WDD de B-watergangen niet heeft geschouwd, gaat het hof voorbij. Volgens WDD heeft hij in 2016, zoals te doen gebruikelijk, in januari/februari (de natste periode van het jaar) de schouw uitgevoerd en indien niet werd voldaan aan de aan het onderhoud te stellen eisen, hiertegen opgetreden. Bovendien miskent [appellante] dat het primair de verantwoordelijkheid is van de aanliggende eigenaar, en niet (mede) van WDD, om de B-watergangen op orde te houden. Dit geldt dus ook voor de B-watergangen die in beheer zijn bij [appellante] , bijvoorbeeld als daar sprake was van té veel begroeiing. Om voormelde redenen kan hetgeen [appellante] heeft aangevoerd de conclusie niet dragen dat WDD zijn zorgplicht heeft geschonden. Op grond van het voorgaande faalt grief 4.
Duikers
6.13.
Bij grief 5 stelt [appellante] zich op het standpunt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat WDD geen verwijt gemaakt kan worden betreffende een schot voor een duiker. Het gaat daarbij om de duiker in watergang [watergang 2], en met duikercode [duikercode], in beheer bij WDD.
6.14.
In reactie op deze grief concludeert WDD dat de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat WDD (ook) op dit punt de zorgplicht niet heeft geschonden.
6.15.
Het hof overweegt dienaangaande als volgt. WDD heeft aangegeven dat het schot voor de duiker onderdeel uitmaakt van de constructie en dient als zandvanger zodat er minder snel sprake is van aanzanding. De functie van het schot wordt, als zodanig, door [appellante] niet betwist. Voorts is niet in geschil tussen partijen dat opstuwing door duikers een normaal verschijnsel is. Het schot heeft geleid tot extra opstuwing. De vraag is evenwel wat de relevantie daarvan is. [appellante] beroept zich op een rapport van Aveco de Bondt (productie 15 bij de memorie van grieven). Daarin wordt de opstuwing van de duiker zonder schot berekend op 0,01 meter en met schot op 0,03 meter (paragraaf 5.4). WDD houdt als vuistregel een maximale opstuwing van 0,05 meter bij een T=10 situatie aan. Dit wordt in het door WDD overgelegde rapport van [adviesbureau] (productie 4 bij memorie van antwoord) aangemerkt als een gebruikelijke vuistregel (zie blz. 4 van dat rapport). [appellante] heeft dit niet, althans onvoldoende, betwist. Ook in het rapport van Aveco de Bondt wordt aangegeven dat de extra opstuwing door het schot op zichzelf staand weinig invloed zal hebben gehad op de schade die door inundatie van de A en D percelen is ontstaat (blz. 26, vierde bullet). Gelet op de overgelegde rapportages heeft [appellante] onvoldoende onderbouwd dat het feit dat er een schot voor de duiker is geplaatst relevant is voor de vraag of WDD in dezen aan zijn zorgplicht heeft voldaan. Hieruit volgt dat grief 5 faalt.
Stuwen
6.16.
Volgens [appellante] heeft de rechtbank ten onrechte overwogen dat [appellante] haar stellingen omtrent het stuwbeheer van WDD onvoldoende heeft onderbouwd. Dit is het onderwerp van grief 6. Gelet op de toelichting is [appellante] van mening dat WDD in totaal vier stuwen onvoldoende heeft beheerd, maar beperkt zij haar stelling tot stuw [stuw].
6.17.
WDD betwist dat hij zijn zorgplicht heeft geschonden door onjuist peilbeheer.
6.18.
Het hof overweegt dienaangaande als volgt. Volgens [appellante] is stuw [stuw] niet, althans niet voldoende, gezakt waardoor perceel E is overstroomd, met alle schade van dien. Zij verwijst daartoe naar blz. 23 en blz. 26 van het rapport van Aveco de Bondt. Niet in geschil tussen partijen is dat het gaat om een handmatige stuw. Onomstreden is voorts dat deze stuw niet volledig is verlaagd. WDD heeft aangegeven dat zij dit niet heeft gedaan omdat er ter plaatse van deze stuw geen enorme overlast werd verwacht. [appellante] heeft niet, althans onvoldoende, onderbouwd gesteld dat WDD dit ter plaatse van de stuw wel had kunnen en moeten verwachten. WDD heeft onbetwist door [appellante] gesteld dat zij geen klachten heeft ontvangen over deze stuw. Voorts heeft WDD erop gewezen dat het verlagen van een stuw ten tijde van of voorafgaand aan hevige neerslag negatieve effecten elders kan veroorzaken (extra wateroverlast of juist verdroging van percelen). Ook heeft WDD aangevoerd onder verwijzing naar het rapport van [adviesbureau] (blz. 4) dat de door Aveco de Bondt berekende opstuwing geen invloed heeft op de inundatie van de percelen aangezien er ook inclusief opstuwing voldoende drooglegging overblijft om wateroverlast te voorkomen. Daarnaast is [adviesbureau] kritisch over de methode die Aveco de Bondt heeft gebruikt om de opstuwing waarvoor stuw [stuw] zou hebben gezorgd te berekenen. Hiertegen heeft [appellante] niets, althans niets voldoende concreets, ingebracht. Gelet op de gemotiveerde betwisting door WDD is niet vast komen te staan dat WDD zijn zorgplicht heeft geschonden met betrekking tot stuw [stuw]. Voor zover [appellante] in hoger beroep haar stellingen ten aanzien van de andere drie stuwen heeft gehandhaafd, heeft zij bij gebrek aan nadere onderbouwing ook onvoldoende onderbouwd dat ten aanzien daarvan sprake is van onjuist peilbeheer. Dit betekent dat grief 6 faalt.
Waterberging
6.19.
Met grief 7 richt [appellante] zich tegen het oordeel van de rechtbank dat WDD geen verwijt kan worden gemaakt betreffende waterberging en dat de stelling van [appellante] ter zake van het gebruik van haar percelen moet worden verworpen.
6.20.
WDD betwist dat de percelen van [appellante] tijdens de neerslaggebeurtenissen van juni 2016 als waterberging zijn ingezet.
6.21.
Het hof overweegt dienaangaande als volgt. Deze grief berust op de overtuiging van [appellante] dat WDD reeds voor de noodzakelijke aanleg van het waterbergingsgebied een deel van haar percelen (hoewel deze percelen derhalve nog niet officieel als waterbergingsgebied werden aangemerkt) als waterberging heeft ingezet. Naar het oordeel van het hof heeft [appellante] geen deugdelijke grondslag hiervoor gegeven. De rechtbank heeft overwogen dat [appellante] met name niet heeft toegelicht waaruit af te leiden valt dat WDD door bepaald handelen of nalaten heeft bewerkstelligd dat het teveel aan water naar (een deel van) de percelen van [appellante] is gestroomd, en niet naar [plaats] en [plaats]. Ook in hoger beroep heeft [appellante] deze toelichting niet gegeven. Dat er reeds een projectplan was om een waterbergingsgebied aan te leggen om het stedelijk gebied te beschermen tegen wateroverlast en dat de werkzaamheden daarvoor na de overlast in 2016 hebben plaatsgevonden en een deel van de percelen C van [appellante] valt binnen dit waterbergingsgebied is daarvoor onvoldoende. Zonder toelichting, die ontbreekt, valt niet in te zien dat gestuurde waterberging feitelijk mogelijk was ten tijde van de overlast in 2016, nu WDD pas daarna gestart is met de aanleg van het waterbergingsgebied. Als [appellante] ingang had doen willen vinden dat WDD de percelen van [appellante] bewust heeft onder laten lopen teneinde het stedelijk gebied te ontzien, had van haar een concretere onderbouwing mogen worden verwacht. Nu zij die niet heeft gegeven, verwerpt het hof evenals de rechtbank de stelling van [appellante] betreffende waterberging. Grief 7 faalt derhalve eveneens.
Zorgplicht en aansprakelijkheid
6.22.
Grief 8 heeft betrekking op de beslissing van de rechtbank dat WDD tegenover [appellante] niet de op hem rustende zorgplicht heeft geschonden. Op grond van al hetgeen hiervoor is overwogen in onderling verband en samenhang bezien, komt het hof tot de conclusie dat niet vast is komen te staan dat WDD zich niet voldoende heeft ingespannen om wateroverlast op de percelen van [appellante] te voorkomen en als waterbeheerder bij de afweging van alle betrokken belangen niet voldoende rekening heeft gehouden met de gerechtvaardigde belangen van [appellante] . Het hof volgt [appellante] om deze redenen niet in zijn stelling dat WDD zijn zorgplicht heeft geschonden, zodat grief 8 faalt.
Causaal verband
6.23.
Grief 9 betreft het door [appellante] gestelde causaal verband tussen de door [appellante] aan WDD verweten gedragingen en de volgens haar opgetreden schade.
6.24.
WDD heeft ook het door [appellante] gestelde causaal verband betwist.
6.25.
Het hof overweegt dienaangaande als volgt. De rechtbank heeft terecht vastgesteld dat er in de periode van het schadevoorval sprake was van (zeer) hevige en langdurige regenval. Dit blijkt uit de rapporten van de in deze procedure aan beide zijden ingeschakelde partijdeskundigen. Ook bijvoorbeeld in het rapport van Aveco de Bondt wordt geconcludeerd dat de neerslaggegevens aangeven dat er sprake is geweest van extreme neerslagomstandigheden (blz. 12). Deze conclusie is gebaseerd op een neerslaggrafiek van het dichtstbijzijnde KNMI-station waar de neerslag is gemeten, station [plaats]. WDD heeft ook onbetwist door [appellante] gesteld, onder verwijzing naar blz. 12 van de hydrologische gebiedsanalyse (productie 8 bij de inleidende dagvaarding) dat niet alleen de totale hoeveelheid neerslag extreem was, maar dat ook de individuele (onweers)buien, en de opeenvolging van die extreme buien kort na elkaar, zeer uitzonderlijk was. Op grond van de beschikbare gegevens moeten naar het oordeel van het hof de neerslaggebeurtenissen met name op 31 mei, 2 juni en 24 juni 2016 beschouwd worden als de oorzaak van de schade van [appellante] door wateroverlast op zijn percelen. Zoals overwogen (hiervoor in rov. 6.6), valt de wintersituatie niet te vergelijken met de zomersituatie. Ook dat er voorafgaand aan de hevige neerslag op bepaalde locaties nog geen hoge grondwaterstanden zijn gemeten en het systeem dus niet verzadigd was, maakt het voorgaande niet anders. Dit is immers te verklaren doordat de maand mei 2016 over het algemeen droog verliep. Gelet op de extreme neerslagomstandigheden en de verzadiging van de bodem die daardoor heeft plaatsgevonden, kan de schade door wateroverlast van [appellante] naar het oordeel van het hof niet aan handelen of nalaten van WDD worden toegerekend. Tussen partijen is niet in geschil dat direct na de eerste neerslagpiek WDD alle beschikbare mensen en middelen heeft ingezet en 24 uur per dag bezig is geweest om de overlast te bestrijden, waarbij onder meer stuwen zijn verlaagd, krooshekken en duikers zijn schoongemaakt, gemalen maximaal hebben gedraaid, extra is gemaaid en de aanvoer van water zo veel mogelijk is stilgelegd. Ondanks deze maatregelen is er toch wateroverlast ontstaan. [appellante] heeft niet althans niet voldoende concreet en specifiek (per perceel) onderbouwd wat WDD meer of anders kunnen en moeten doen en met name wat het effect hiervan was geweest op het schadebeeld (met betrekking tot het desbetreffende perceel).
6.26.
Ook wegens het ontbreken van het vereiste causaal verband is WDD dus niet aansprakelijk voor de schade door wateroverlast van [appellante] . Grief 9 faalt.
Beslissing over de vorderingen van [appellante] en de proceskosten in eerste aanleg
6.27.
Grief 10 houdt in dat de rechtbank ten onrechte de vordering van [appellante] heeft afgewezen en haar heeft veroordeeld in de kosten van de procedure. Deze grief faalt. De uitkomst van deze procedure is dat WDD niet aansprakelijk is voor de schade door wateroverlast van [appellante] , nu WDD zijn zorgplicht niet heeft geschonden en het vereiste causaal verband ontbreekt. Als de in het ongelijk gestelde partij is [appellante] in eerste aanleg terecht in de kosten van de procedure veroordeeld.
Slotsom
6.28.
De slotsom is dat de grieven van [appellante] niet leiden tot toewijzing van haar vorderingen. Het hoger beroep van [appellante] treft dus geen doel. Aan bewijslevering komt het hof gelet op al het voorgaande niet toe. [appellante] heeft ook geen feiten en omstandigheden te bewijzen aangeboden die, indien bewezen, tot andere beslissingen zouden leiden. Het hof ziet geen aanleiding om zelf deskundigenonderzoek te laten verrichten in dezen.
6.29.
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat het vonnis waarvan beroep dient te worden bekrachtigd en dat het in hoger beroep door [appellante] meer of anders gevorderde dient te worden afgewezen. Als de in het ongelijk gestelde partij zal [appellante] in de proceskosten van het hoger beroep worden veroordeeld in overeenstemming met het liquidatietarief.

7.De uitspraak

Het hof:
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep;
wijst het in hoger beroep door [appellante] meer of anders gevorderde af;
veroordeelt [appellante] in de proceskosten van het hoger beroep, en begroot die kosten tot op heden aan de zijde van WDD op € 2.020,-- aan griffierecht en op € 6.093,-- aan salaris advocaat, en voor wat betreft de nakosten op € 163,-- indien geen betekening plaatsvindt, dan wel op € 248,-- vermeerderd met de explootkosten indien niet binnen veertien dagen na de datum van dit arrest is voldaan aan de bij dit arrest uitgesproken veroordelingen en betekening van dit arrest heeft plaatsgevonden; en bepaalt dat de bedragen van € 2.020,-- en € 6.093,-- binnen veertien dagen na de dag van deze uitspraak en het bedrag van € 163,-- binnen veertien dagen na de dag van deze uitspraak dan wel het bedrag van € 248,-- vermeerderd met explootkosten binnen veertien dagen na de dag van betekening moeten zijn voldaan, bij gebreke waarvan deze bedragen worden vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW daarover vanaf het einde van voormelde termijn tot aan de dag der voldoening;
verklaart voormelde proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. J.P. de Haan, Z.D. van Heesen-Laclé en J.M.W. Werker en in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 14 december 2021.
griffier rolraadsheer