ECLI:NL:GHSHE:2021:3708

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
25 november 2021
Publicatiedatum
14 december 2021
Zaaknummer
20-000460-21
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis van de politierechter inzake opruiing en bedreiging met brandstichting

In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 25 november 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, van 11 februari 2021. De verdachte, geboren in 1977, was eerder veroordeeld voor opruiing en bedreiging met brandstichting. De politierechter had hem een taakstraf van 60 uren opgelegd, subsidiair 30 dagen hechtenis. De advocaat-generaal vorderde bevestiging van het vonnis, maar met een andere strafmaat. De verdachte pleitte voor vrijspraak en voerde een strafmaatverweer. Het hof heeft het vonnis van de politierechter vernietigd voor wat betreft de opgelegde straf en heeft de verdachte veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van 1 maand met een proeftijd van 2 jaren. Het hof overwoog dat de ernst van de feiten, die verband hielden met de coronamaatregelen, een zwaardere straf rechtvaardigde dan de eerder opgelegde taakstraf. De verdachte had op sociale media opgeroepen tot het negeren van de mondkapjesplicht en had gedreigd met brandstichting. Het hof heeft rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en zijn justitiële verleden, waaruit bleek dat hij niet eerder voor soortgelijke feiten was veroordeeld. De beslissing van het hof is genomen met het oog op generale preventie en normhandhaving.

Uitspraak

Parketnummer : 20-000460-21
Uitspraak : 25 november 2021
TEGENSPRAAK (ex art. 279 Sv)

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, van 11 februari 2021 in de in eerste aanleg gevoegde strafzaken, parketnummers 03-304586-20 en 03-214409-20, tegen

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1977,
wonende te [adres].
Hoger beroep
Bij vonnis waarvan beroep heeft de rechtbank het tenlastegelegde bewezenverklaard, dat gekwalificeerd als – kort gezegd – ‘opruiing’ (parketnummer 03-304586-20) en ‘bedreiging met brandstichting’ (parketnummer 03-214409-20), de verdachte deswege strafbaar verklaard en hem veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 60 uren subsidiair 30 dagen hechtenis, met aftrek van voorarrest.
Namens de verdachte is tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep en in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis van de politierechter zal bevestigen met uitzondering van de opgelegde straf en, opnieuw rechtdoende, de verdachte zal veroordelen tot een voorwaardelijke taakstraf voor de duur van 60 uren subsidiair 30 dagen hechtenis.
Namens de verdachte is vrijspraak bepleit. Subsidiair is een strafmaat verweer gevoerd.
Vonnis waarvan beroep
Het hof verenigt zich met het beroepen vonnis en met de gronden waarop dit berust, behalve voor wat betreft de opgelegde straf en de bewijsmiddelen. Het hof zal de overwegingen met betrekking tot de op te leggen straf en de aangehaalde toepasselijke wetsartikelen verbeteren.
Bewijsmiddelen
In het geval tegen dit verkorte arrest beroep in cassatie wordt ingesteld, worden de door het hof gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het arrest. Deze aanvulling wordt dan aan dit arrest gehecht.
Op te leggen sanctie
Het hof heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarnaast is gelet op de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komende in het hierop gestelde wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan opruiing en aan bedreiging met brandstichting. De verdachte heeft anderen aangezet tot het plegen van strafbare feiten. Daartoe heeft hij op Facebook een evenement aangemaakt, filmpjes geplaatst en meerdere opgeroepen gedaan om op 1 december 2020 zonder mondkapje te gaan winkelen. Voorts heeft de verdachte op facebook gedreigd met het in brand steken van de school van zijn kinderen.
De regering heeft ter bestrijding van de coronapandemie ingrijpende maatregelen moeten treffen om te trachten de oplopende besmettingen een halt toe te roepen en de ziekenhuizen te ontlasten. In dat kader is op 28 oktober 2020 de tijdelijke wet maatregelen covid-19 tot stand gekomen. Aanvullend is op 1 december 2020 de regeling aanvullende mondkapjesverplichtingen covid-19 in werking getreden die voor personen van 13 jaar en ouder een mondkapje verplichtte. Met ingang van 1 december 2020 was het niet dragen van een mondkapje strafbaar. De verdachte heeft met zijn woorden opgeroepen tot burgerlijke ongehoorzaamheid om op 1 december 2020 zonder mondkapje te gaan winkelen.
Het laakbare gedrag van de verdachte is volstrekt onacceptabel en dient naar het oordeel van het hof, niet alleen uit het oogpunt van generale preventie, maar zeker uit het oogpunt van een juiste normhandhaving, te worden bestraft, opdat de samenleving daartegen wordt beschermd.
Het hof heeft acht geslagen op de inhoud van het uittreksel uit de Justitiële Documentatie d.d. 13 augustus 2021, betrekking hebbende op het justitiële verleden van de verdachte, waaruit blijkt dat hij niet eerder onherroepelijk voor soortgelijke strafbare feiten is veroordeeld.
Voorts heeft het hof gelet op de overige persoonlijke omstandigheden van de verdachte, voor zover daarvan ter terechtzitting is gebleken.
Het hof stelt voorop dat het in zaken als deze, in het bijzonder gelet op de ernst van het bewezenverklaarde, uit het oogpunt van generale preventie en in verband met een juiste normhandhaving, doorgaans een gevangenisstraf van onvoorwaardelijke duur pleegt op te leggen. Voor doorsnee gevallen van corona gerelateerde opruiing, acht het hof in beginsel oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van 1 tot 3 maanden op zijn plaats.
Het feit dat eenieder in Nederland zich door de uitbraak van het coronavirus in een uitzonderlijke situatie bevindt, zeker ten tijde van het bewezenverklaarde, en het handelen van de verdachte op die situatie betrekking heeft, maakt dat de binnen de staande magistratuur ontwikkelde richtlijnen, dienende als indicatie voor een gebruikelijk straftoemetingsbeleid ten aanzien van opruiing, niet op de onderhavige situatie van toepassing zijn. Deze richtlijnen zijn immers niet voor deze uitzonderlijke situatie geschreven, temeer nu ten tijde van het opstellen daarvan de aard en omvang van de coronapandemie niet kon worden voorzien. Hetzelfde heeft te gelden voor jurisprudentie daterend van vóór de uitbraak van de coronapandemie.
Tegen voormelde achtergrond zou oplegging van een taakstraf – waartoe de politierechter heeft gevonnist – naar ’s hofs oordeel onvoldoende recht doen aan de ernst van het bewezenverklaarde feit. Voorts zou daarvan jegens potentiële opruiers in onvoldoende mate een afschrikwekkend effect uitgaan. Het hof zal derhalve kiezen voor een andere strafmodaliteit, te weten een gevangenisstraf.
Ofschoon het hof, zoals reeds is overwogen, voor een feit als het onderhavige in de regel een onvoorwaardelijke gevangenisstraf pleegt op te leggen, leiden met name de persoonlijke omstandigheden van de verdachte ertoe dat die gevangenisstraf in onderhavige kwestie geheel voorwaardelijk zal worden opgelegd.
Alles afwegende acht het hof mitsdien oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van 1 maand voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren en met aftrek van voorarrest passend en geboden.
Met oplegging van een voorwaardelijke straf wordt enerzijds de ernst van het bewezenverklaarde tot uitdrukking gebracht en wordt anderzijds de strafoplegging dienstbaar gemaakt aan het voorkomen van nieuwe strafbare feiten.
Vervanging van de toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof vervangt de door de politierechter aangehaalde artikelen door de artikelen 14a, 14b, 14c, 57, 63, 131 en 285 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze ten tijde van het bewezenverklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van het wijzen van dit arrest rechtens gelden.

BESLISSING

Het hof:
vernietigt het vonnis waarvan beroep ten aanzien van de opgelegde straf en doet in zoverre opnieuw recht;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
1 (één) maand;
bepaalt dat de gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt;
beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
bevestigt het vonnis waarvan beroep voor het overige met inachtneming van al het vorenstaande.
Aldus gewezen door:
mr. A.J.M. van Gink, voorzitter,
mr. S.C. van Duijn en mr. M.E.F.H. van Erve, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. R.M. Gloudemans, griffier,
en op 25 november 2021 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
Mr. M.E.F.H. van Erve is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.