ECLI:NL:GHSHE:2021:3693

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
9 december 2021
Publicatiedatum
9 december 2021
Zaaknummer
200.301.011_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige met ernstige ontwikkelingsbedreiging

In deze zaak gaat het om de verlenging van de ondertoezichtstelling van een minderjarige, geboren in 2013, die sinds 2015 onder toezicht staat van een gecertificeerde instelling (GI) vanwege ernstige ontwikkelingsbedreigingen. De moeder van de minderjarige is in hoger beroep gegaan tegen de beslissing van de rechtbank Limburg, die op 3 augustus 2021 de ondertoezichtstelling heeft verlengd tot 6 augustus 2022. De moeder betwist de noodzaak van de ondertoezichtstelling en stelt dat de hulpverlening in een vrijwillig kader kan plaatsvinden. De vader en de GI zijn van mening dat de ondertoezichtstelling noodzakelijk is, gezien de zorgen over de ontwikkeling van de minderjarige en het schoolverzuim tijdens de verblijven bij de moeder.

Tijdens de mondelinge behandeling op 18 november 2021 zijn zowel de moeder als de vader en de stiefmoeder gehoord. De GI heeft aangegeven dat de moeder onvoldoende medewerking verleent aan de hulpverlening en dat er zorgen zijn over het gedrag en de ontwikkeling van de minderjarige. Het hof heeft de argumenten van beide ouders en de GI overwogen en geconcludeerd dat de verlenging van de ondertoezichtstelling gerechtvaardigd is. Het hof heeft vastgesteld dat de moeder niet voldoende bereidheid heeft getoond om mee te werken aan de noodzakelijke hulpverlening en dat de ontwikkeling van de minderjarige ernstig bedreigd wordt.

Het hof heeft de beschikking van de rechtbank bekrachtigd, waarbij het belang van de minderjarige voorop staat. De beslissing is genomen in het kader van de wettelijke bepalingen van het Burgerlijk Wetboek, die de mogelijkheid bieden om een minderjarige onder toezicht te stellen wanneer zijn ontwikkeling ernstig bedreigd is. De zaak benadrukt de noodzaak van adequate hulpverlening en de rol van de ouders in het waarborgen van de ontwikkeling van hun kind.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak : 9 december 2021
Zaaknummer : 200.301.011/01
Zaaknummer 1e aanleg : C/03/292962 / JE RK 21-1200
in de zaak in hoger beroep van:
[de moeder],
wonende te [woonplaats],
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. B.H.S. Brinkman,
tegen
Stichting Bureau Jeugdzorg Limburg,
gevestigd te [vestigingsplaats] en mede kantoorhoudende te [kantoorplaats],
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: de Gecertificeerde Instelling (de GI).
Deze zaak gaat over: [minderjarige], geboren op [geboortedatum] 2013 te [geboorteplaats] (hierna: [minderjarige]).
Als belanghebbenden worden aangemerkt:
[de vader],
wonende te [woonplaats],
hierna te noemen: de vader.
en
[de stiefmoeder],
wonende te [woonplaats],
hierna te noemen: de stiefmoeder.
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
regio Limburg, locatie [locatie],
hierna te noemen: de raad.
In het kort.
De moeder is het er niet mee eens dat de rechtbank de ondertoezichtstelling van [minderjarige] heeft verlengd.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, van 3 augustus 2021, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift van 4 oktober 2021, met producties, ingekomen bij het hof op 14 oktober 2021, heeft de moeder verzocht voormelde beschikking te vernietigen en opnieuw rechtdoende het verzoek van de GI af te wijzen, althans een voorziening te treffen die het hof in goede justitie juist acht.
2.2.
Bij verweerschrift van 5 november 2021, met producties, ingekomen bij het hof op 15 november 2021, heeft de GI verzocht de bestreden beschikking te bekrachtigen.
2.3.
Het hof heeft voorts kennis genomen van:
- de brief van de GI van 8 november 2021, ingekomen bij het hof op 10 november 2021.
2.4.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 18 november 2021. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- de moeder (via een telefonische verbinding), bijgestaan door haar advocaat;
- de vader (via een digitale beeldverbinding);
- de stiefmoeder;
- de GI, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de GI].
2.4.1.
De raad is – met kennisgeving vooraf – niet tijdens de mondelinge behandeling bij het hof verschenen.

3.De beoordeling

3.1.
Uit de inmiddels verbroken relatie van de moeder en de vader is geboren:
- [minderjarige], geboren op [geboortedatum] 2013 te [geboorteplaats] (hierna: [minderjarige]).
3.2.
De ouders oefenen gezamenlijk het ouderlijk gezag uit over [minderjarige].
3.3.
[minderjarige] staat met ingang van 6 mei 2015 onafgebroken onder toezicht van de GI.
3.4.
Bij de bestreden - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - beschikking heeft de rechtbank de ondertoezichtstelling van [minderjarige] verlengd van 6 augustus 2021 tot 6 augustus 2022.
3.5.
De moeder kan zich met deze beslissing niet verenigen en zij is hiervan in hoger beroep gekomen.
3.5.1
De moeder voert – kort samengevat – het volgende aan. De ondertoezichtstelling is niet langer noodzakelijk, omdat de ernstige ontwikkelingsbedreiging van [minderjarige] weggenomen kan worden door de inzet van hulpverlening in het vrijwillig kader. De moeder werkt hier aan mee en staat hier positief tegenover. Een gedwongen kader is daarom in deze situatie niet passend.
3.6.
De vader voert – kort samengevat – het volgende aan. Het is in het belang van [minderjarige] dat de ondertoezichtstelling verlengd wordt, omdat deze kan dienen als stok achter de deur. Het heeft lang geduurd voordat er voor [minderjarige] passende hulpverlening werd gevonden en het is daarom van groot belang dat dit doorgezet wordt. De moeder werkt hier onvoldoende aan mee. De vader verwacht daarom niet dat dit in het vrijwillig kader kan. Daarnaast maakt de vader zich zorgen over het schoolverzuim van [minderjarige] gedurende de momenten dat hij bij de moeder verblijft. De vader is bereid na te denken over een andere invulling van de zorgregeling vanaf het moment dat de vader terug is van zijn uitzending naar Irak.
3.7.
De stiefmoeder voert – kort samengevat – het volgende aan. De ondertoezichtstelling is nodig om de gevolgen van de uitzending van de vader te kunnen opvangen en snel ondersteuning te kunnen bieden bij de veelvuldige afwezigheid van [minderjarige] op school.
3.8.
De GI voert - kort samengevat – het volgende aan. De verlenging van de ondertoezichtstelling is nodig, omdat de GI niet de verwachting heeft dat de moeder in het vrijwillig kader haar medewerking blijft verlenen aan de benodigde hulpverlening. Pas nadat de GI een aankondiging schriftelijke aanwijzing aan de moeder heeft gegeven, is de moeder gestart met de ouder-kind PMT voor [minderjarige]. Ook zijn er zorgen over het zeer regelmatige schoolverzuim op de momenten dat [minderjarige] bij de moeder verblijft. Daarnaast kan de GI de moeder niet goed bereiken en zijn er zorgen over het beklijven van de tips van de hulpverlening. De GI wil met de ouders in gesprek na terugkeer van de vader uit Irak over een wijziging van de zorgverdeling. De GI heeft de hoop geuit dat de ondertoezichtstelling in de toekomst beëindigd kan worden als op dat moment ook de PMT goed loopt.
3.9.
Het hof overweegt het volgende.
3.9.1.
Ingevolge het bepaalde in artikel 1:255 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter een minderjarige onder toezicht stellen van een gecertificeerde instelling wanneer die minderjarige zodanig opgroeit, dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en:
a. de zorg die in verband met het wegnemen van de bedreiging noodzakelijk is voor de minderjarige of voor zijn ouders of de ouder die het gezag uitoefenen, door dezen niet of onvoldoende wordt geaccepteerd, en;
b. de verwachting gerechtvaardigd is dat de ouders of de ouder die het gezag uitoefenen binnen een gelet op de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247 lid 2 BW, in staat zijn te dragen.
3.9.2.
Op grond van artikel 1:260 BW kan de rechter, mits aan de grond, bedoeld in artikel 1:255 lid 1 is voldaan, de duur van de ondertoezichtstelling telkens verlengen met ten hoogste een jaar.
3.9.3.
Evenals de rechtbank en op dezelfde gronden als de rechtbank, die het hof overneemt en tot de zijne maakt, is het hof van oordeel dat voldaan is aan de wettelijke vereisten van artikel 1:255 en 1:260 BW. Het hof voegt daar nog het volgende aan toe.
3.9.4.
[minderjarige] staat al sinds 2015 onder toezicht van de GI vanwege de ernstige zorgen die er zijn over zijn ontwikkeling. [minderjarige] laat nog steeds gedragsproblemen zien die zijn sociaal-emotionele ontwikkeling ernstig bedreigen. [minderjarige] vertoont fysiek onrustig gedrag, is snel afgeleid, onzeker en heeft een hoge mate van alertheid. Ook heeft hij recent een terugval laten zien in zijn zindelijkheid. Om zicht te krijgen op de oorzaken van de problematiek van [minderjarige] heeft de GI hulpverlening ingeschakeld vanuit Plinthos. Via psycho-motorische training (ouder-kind PMT) wil de GI laten onderzoeken of het gedrag van [minderjarige] voortkomt uit kindeigen problematiek, de omgeving waarin hij opgroeit, of mogelijk een combinatie van beiden. Bij de ouder-kind PMT worden zowel de moeder als de vader (na terugkeer van zijn uitzending naar Irak) en de stiefmoeder betrokken.
Hoewel de moeder de ernstige ontwikkelingsbedreiging erkent en ook het hof van oordeel is dat er sprake is van een ernstig bedreigde ontwikkeling van [minderjarige], volgt het hof de moeder niet in haar standpunt dat de hulpverlening in het vrijwillig kader kan plaatsvinden. Voldoende aannemelijk is dat de moeder al drie keer onaangekondigd niet verschenen is bij de ouder-kind PMT. Pas nadat de moeder een aankondiging schriftelijke aanwijzing heeft ontvangen heeft de moeder recent met [minderjarige] de ouder-kind PMT bijgewoond. De stiefmoeder daarentegen – bij wie [minderjarige] tijdens de uitzending van de vader naar Irak wekelijks van zondagmorgen tot dinsdagavond verblijft – gaat wel al geruime tijd tweewekelijks met [minderjarige] naar de therapie. Gelet op het voorgaande heeft de moeder op dit moment onvoldoende bereidheid laten zien om mee te werken aan de voor [minderjarige] zo hard benodigde hulpverlening vanuit Plinthos. Dit betekent dat het overdragen van de hulpverlening naar het vrijwillig kader op dit moment nog niet aan de orde kan zijn.
Het hof heeft voorts bij de beoordeling betrokken dat er zorgen zijn over het zeer regelmatige schoolverzuim van [minderjarige] op de momenten dat hij bij de moeder verblijft. Gebleken is dat [minderjarige] gemiddeld 5 à 6 keer in de maand niet naar school gaat, waarbij de moeder volgens de GI [minderjarige] ook niet tijdig afmeldt. Het schoolverzuim van [minderjarige] als hij bij de moeder verblijft is opvallend, omdat er geen sprake is van schoolverzuim als [minderjarige] bij de stiefmoeder is. Ook hier is nog een rol voor de GI weggelegd.
Gelet op de ernst van de problematiek van [minderjarige] en het gegeven dat er op dit moment onvoldoende aanwijzingen zijn dat de moeder in het vrijwillig kader mee zal werken aan de hulpverlening is een verlenging van de ondertoezichtstelling noodzakelijk. Nu bovendien de verwachting gerechtvaardigd is dat de ouders binnen een gelet op de persoon en de ontwikkeling van [minderjarige] aanvaardbaar te achten termijn de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247 lid 2 BW, in staat zijn te dragen, is daarmee voldaan aan de vereisten voor de verlenging van de ondertoezichtstelling.
3.10.
Het voorgaande leidt ertoe dat de bestreden beschikking dient te worden bekrachtigd.

4.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, van 3 augustus 2021;
verzoekt de griffier krachtens het bepaalde in het Besluit Gezagsregisters een afschrift van deze uitspraak toe te zenden aan de griffier van de rechtbank Oost-Brabant, afdeling civiel recht, team familie- en jeugdrecht ter attentie van het centraal gezagsregister;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. C.N.M. Antens, A.M. Bossink en M.L.F.J. Schyns
en is op 9 december 2021 uitgesproken door mr. J.C.E. Ackermans-Wijn in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.