ECLI:NL:GHSHE:2021:3689

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
9 december 2021
Publicatiedatum
9 december 2021
Zaaknummer
200.300.229_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake uithuisplaatsing van minderjarigen en de rol van de gecertificeerde instelling

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof 's-Hertogenbosch, gaat het om een hoger beroep van de moeder tegen een beschikking van de rechtbank Oost-Brabant, waarin een machtiging werd verleend voor de uithuisplaatsing van haar twee minderjarige kinderen, [minderjarige 1] en [minderjarige 2]. De moeder, vertegenwoordigd door haar advocaat mr. N.P. Scholte, verzocht om de beschikking te vernietigen en het verzoek van de gecertificeerde instelling (GI) om de kinderen uit huis te plaatsen af te wijzen. De GI, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de GI 1] en [vertegenwoordiger van de GI 2], verzocht het hoger beroep niet-ontvankelijk te verklaren of af te wijzen en de eerdere beschikking te bekrachtigen.

De mondelinge behandeling vond plaats op 12 oktober 2021, waarbij de moeder haar standpunt toelichtte. De moeder betoogde dat er minder ingrijpende alternatieven zijn voor de uithuisplaatsing en dat zij openstaat voor hulpverlening. De GI daarentegen stelde dat de moeder niet in staat is om voor de kinderen te zorgen en dat eerdere hulpverlening niet heeft geleid tot verbetering van de situatie. Het hof heeft de argumenten van beide partijen overwogen en vastgesteld dat de uithuisplaatsing noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarigen.

Het hof concludeerde dat de wettelijke vereisten voor de uithuisplaatsing zijn voldaan en dat de eerdere beschikking van de rechtbank terecht was. De moeder werd aangespoord om aan haar eigen problemen te werken, zodat er in de toekomst mogelijk een gezinsopname kan worden overwogen. De beslissing van het hof was om de beschikking van de rechtbank te bekrachtigen en het meer of anders verzochte af te wijzen.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak : 9 december 2021
Zaaknummer : 200.300.229/01
Zaaknummer 1e aanleg : C/01/371916 / JE RK 21-979
in de zaak in hoger beroep van:
[de moeder],
wonende te [woonplaats] ,
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. N.P. Scholte,
tegen
William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: de gecertificeerde instelling (GI).
Deze zaak gaat over:
  • [minderjarige 1] (hierna: [minderjarige 1] ), geboren op [geboortedatum] 2009 te [geboorteplaats] ;
  • [minderjarige 2] (hierna: [minderjarige 2] ), geboren op [geboortedatum] 2010 te [geboorteplaats] .
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
regio: Oost-Brabant, locatie [locatie] ,
hierna te noemen: de raad.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant, van 1 juli 2021, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 24 september 2021, heeft de moeder verzocht, zo nodig onder verbetering en/of aanvulling van gronden, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, voormelde beschikking te vernietigen en opnieuw rechtdoende, het verzoek van de GI om een machtiging te verlenen om de minderjarigen [minderjarige 1] en [minderjarige 2] gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen in een accommodatie zorgaanbieder 24 uurs voor de duur van de ondertoezichtstelling, af te wijzen.
2.2.
Bij verweerschrift met producties, ingekomen ter griffie op 3 november 2021, heeft de GI verzocht het door de moeder ingestelde hoger beroep niet-ontvankelijk te verklaren, dan wel af te wijzen en de bestreden beschikking waarvan beroep te bekrachtigen.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 12 oktober 2021. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- de moeder, bijgestaan door mr. Scholte;
- de GI, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de GI 1] en [vertegenwoordiger van de GI 2] .
2.3.1.
De raad is, met bericht van afmelding, niet tijdens de mondelinge behandeling verschenen.
2.3.2.
Het hof heeft de minderjarige [minderjarige 1] in de gelegenheid gesteld zijn mening kenbaar te maken.
Hij heeft hiervan gebruik gemaakt en is voorafgaand aan de mondelinge behandeling buiten aanwezigheid van partijen en overige belanghebbenden gehoord. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de voorzitter de inhoud van dit verhoor zakelijk weergegeven, waarna alle aanwezigen de gelegenheid hebben gekregen daarop te reageren.
2.4.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
  • het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg op 1 juli 2021, overgelegd door de advocaat van de moeder bij brief d.d. 8 november 2021;
  • het faxbericht van de advocaat van de moeder d.d. 15 november 2021 met bijlagen;
  • het raadsrapport d.d. 19 januari 2021, overgelegd door de GI bij e-mail d.d.15 november 2021.

3.De beoordeling

3.1.
Uit de relatie van de moeder en de vader zijn [minderjarige 1] en [minderjarige 2] geboren. De vader is op [datum] 2019 overleden.
3.2.
Bij beschikking van de rechtbank Oost-Brabant, locatie ’s-Hertogenbosch, van 10 februari 2021 zijn [minderjarige 1] en [minderjarige 2] onder toezicht gesteld tot 10 februari 2022.
3.3.
Bij de bestreden - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - beschikking heeft de rechtbank Oost-Brabant machtiging verleend om [minderjarige 1] en [minderjarige 2] met ingang van 1 juli 2021 tot uiterlijk 10 februari 2022 uit huis te plaatsen in een accommodatie van een zorgaanbieder.
3.4.
De moeder kan zich met deze beslissing niet verenigen en zij is hiervan in hoger beroep gekomen.
3.5.
De moeder voert in het beroepschrift, zoals aangevuld tijdens de mondelinge behandeling, aan dat een uithuisplaatsing niet noodzakelijk is omdat er minder ingrijpende alternatieven zijn. De moeder woonde met [minderjarige 1] en [minderjarige 2] in een appartement van [instantie] , waar intensieve ondersteuning mogelijk is om de door de GI in het verzoek geformuleerde doelen te bereiken. Er kan ingezet worden op begeleiding van de moeder en [minderjarige 1] en [minderjarige 2] en onderzocht kan worden welke hulpvragen [minderjarige 1] en [minderjarige 2] hebben en of en in welke vorm er sprake is van kind eigen problematiek, waarop vervolgens gerichte hulp ingezet kan worden. De uitgesproken ondertoezichtstelling geeft voldoende waarborgen en handvatten om moeder, [minderjarige 1] en [minderjarige 2] binnen een gedwongen kader onder begeleiding van de gezinsvoogd de nodige hulp te bieden.
De moeder beseft dat zij het overzicht kwijt is geraakt en hulp nodig heeft. Zij staat open voor hulpverlening en wil vechten voor haar kinderen en geeft toestemming voor hulp voor de kinderen. Het verwerken van vroegere trauma’s bij de moeder zal veel tijd vergen. De moeder blijft in gesprek met de trajectbegeleider bij [instantie] en heeft zich aangemeld bij de GGZ voor trauma/rouwbehandeling. De moeder heeft nu een burn-out en heeft zich aangemeld voor therapie. De burn-out klachten maken dat de moeder emotioneel is en dat het haar niet goed lukt om afspraken na te komen. Er is geen sprake van onwil. Het is onjuist dat sprake is van ernstige vervuiling van de woning. Als de moeder hulp krijgt bij de huishoudelijke taken, heeft zij meer tijd om met hulpverlening aan haar eigen problemen te werken en kan de moeder meer aandacht geven aan de kinderen.
De moeder ontkent dat sprake is van stagnatie in de ontwikkeling van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] als gevolg van de thuissituatie. De kinderen doen het ook goed op school en zijn overgegaan. Evenmin is sprake van een onveilige thuissituatie. De nieuwe partner brengt geen veiligheidsrisico’s mee. De moeder heeft meegewerkt aan het opstellen van een veiligheidsplan. Zij ontkent dat de kinderen onverzorgd zijn.
De moeder staat achter de ondertoezichtstelling en vindt het fijn om een aanspreekpunt te hebben, maar zij wil niet van haar kinderen gescheiden worden. Zij hebben samen veel meegemaakt.
De moeder heeft het appartement van [instantie] moeten verlaten. Zij zoekt naar een plek waar zij met de nodige hulpverlening met de kinderen kan wonen. Haar voorkeur gaat uit naar een gezinsopname.
3.6.
De GI voert (in het verweerschrift, zoals aangevuld) tijdens de mondelinge behandeling, aan dat de moeder niet in staat is gebleken voor de kinderen te zorgen. In de thuissituatie is intensieve hulpverlening ingezet vanuit [instantie] en Amarant, maar er zijn onvoldoende stappen gezet om een veilige thuissituatie te creëren. De plaatsing bij [instantie] is voortijdig beëindigd vanwege het feit dat de moeder zich niet heeft willen verenigen met de afspraken zoals opgesteld vanuit [instantie] . Daarop heeft de moeder de kinderen wederom in onveilige situaties gebracht. De moeder kampt met persoonlijke problematiek waardoor het haar niet lukt adequaat op de kinderen te reageren en te zorgen voor de basisvoorzieningen. Zij heeft op dit moment geen huisvesting.
Zowel vanuit [instantie] als vanuit Amarant is aangegeven dat het niet lukt om met de moeder aan doelen te werken. De moeder staat met momenten niet open voor hulpverlening of zij is door omstandigheden en persoonlijke problematiek niet in staat aan doelen te werken en resultaat te behalen in het belang van de kinderen. Het werken aan deze doelen is noodzakelijk voor de veiligheid en ontwikkeling van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] .
Het algemene beeld vanuit de verslaglegging is dat het de moeder niet lukt de belangen van de kinderen boven haar eigen belangen te plaatsen. De eigen behoeften van de moeder staan op de voorgrond waardoor er weinig ruimte is voor ondersteuning of zorg voor de kinderen. De kinderen stemmen zich af op de gemoedstoestand van de moeder in plaats van andersom. Daarnaast worden de kinderen belast met volwassenzaken: de moeder is naar de kinderen open over wat er in haar leven speelt, welke zorgen en problematiek zij ervaart en wat haar mening is ten aanzien van de hulpverlening. Dit zorgt voor angst en onrust. De kinderen staan stil in hun ontwikkeling. De zorgen waar zij van op de hoogte zijn, zijn te groot voor kinderen om te dragen. Bij de kinderen worden signalen gezien van parentificatie, achteruitgang, zorgelijk gedrag op school en onvoldoende persoonlijke hygiëne.
3.7.
Het hof overweegt het volgende.
3.7.1.
Het hoger beroep is niet gericht tegen de ondertoezichtstelling.
3.7.2.
Ingevolge artikel 1:265b lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter de gecertificeerde instelling, bedoeld in artikel 1.1 van de Jeugdwet, die belast is met de uitvoering van de ondertoezichtstelling, op haar verzoek machtigen de minderjarige gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen indien dit noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarige of tot onderzoek van diens geestelijke of lichamelijke gesteldheid.
3.7.3.
Evenals de rechtbank en op dezelfde gronden als de rechtbank, die het hof overneemt en tot de zijne maakt, is het hof van oordeel dat voldaan is aan de wettelijke vereisten van artikel 1:265b BW.
Het hof voegt daar nog het navolgende aan toe.
Uit het dossier blijkt dat tijdens het verblijf van de moeder en [minderjarige 1] en [minderjarige 2] bij [instantie] de woon- en opvoedingssituatie, ondanks de actieve betrokkenheid van Amarant en [instantie] bij het gezin, niet verbeterde. Ook de schriftelijke aanwijzing die moeder op 8 april 2021 kreeg waarin gedragsaanwijzingen zijn opgenomen heeft niet tot verbetering geleid. De beslissing om de beide kinderen uit huis te plaatsen, die meebrengt dat de moeder niet langer bij [instantie] kan verblijven, acht het hof in de gegeven omstandigheden terecht.
Op dit moment woont de moeder in een garagebox waar geen voorzieningen aanwezig zijn.
Er is geen concreet zicht op woonruimte voor de moeder. De moeder heeft tot twee keer toe aangeboden woonruimte afgewezen omdat zij woonruimte wenst waar zij [minderjarige 1] en [minderjarige 2] kan ontvangen. Zij komt echter niet in aanmerking voor dergelijke woonruimte omdat [minderjarige 1] en [minderjarige 2] op dit moment niet bij de moeder wonen. Naar het oordeel van het hof is het onverstandig en niet begrijpelijk dat de moeder de aangeboden woonruimte niet heeft geaccepteerd, nu zij verblijft in een voor bewoning totaal ongeschikte ruimte zonder sanitaire voorzieningen. De moeder had dan in ieder geval kunnen laten zien dat zij in staat is zelfstandig te wonen en zorg te dragen voor een schone leefomgeving.
De moeder heeft tijdens de mondelinge behandeling aangegeven met haar partner te willen gaan samenwonen, terwijl, zoals uit de overgelegde stukken blijkt waaronder de brief van [betrokkene] van [instantie] d.d. 4 mei 2021 aan de GI, over deze partner grote zorgen zijn gerezen met betrekking tot de veiligheid van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] . De moeder heeft deze zorgen niet weg kunnen nemen. Er is onder meer sprake van verslaving bij de partner waarvoor hij in 2021 zeven weken naar detox is gegaan. Na zijn terugkeer wordt gezien dat de moeder haar focus weer grotendeels bij haar relatie lijkt te leggen hetgeen ten koste gaat van haar focus op de belangen van de kinderen.
De hulpverlening voor de moeder is nog niet van de grond gekomen. Sinds enkele weken staat de moeder op een wachtlijst voor traumatherapie en eventueel EMDR. De wachtlijst bedraagt momenteel zes tot negen maanden. De moeder dient de komende periode met name te gebruiken om aan zichzelf te werken zodat daarna toegewerkt kan worden naar een thuisplaatsing.
3.7.4.
De moeder heeft de wens geuit om te komen tot een gezinsopname. De GI stelt zich op het standpunt dat een gezinsopname niet veel verschilt van een opname bij [instantie] , die niet succesvol is gebleken en dat een gezinsopname reeds daarom niet aan de orde is. De moeder betwist dat een gezinsopname geen verschil maakt met de situatie bij [instantie] .
Het hof is van oordeel dat de GI de komende tijd dient te onderzoeken of een gezinsopname op enig moment tot de mogelijkheden behoort en indien dat niet mogelijk is, nader onderbouwd moet aangeven waarom dat zo is.
Dit alles laat onverlet dat het van groot belang is dat de moeder zoals reeds eerder gezegd de komende tijd in ieder geval dient te gebruiken om aan zichzelf te werken.
3.8.
Het voorgaande leidt ertoe dat de bestreden beschikking dient te worden bekrachtigd.

4.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 1 juli 2021;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. E.L. Schaafsma-Beversluis, J.C.E. Ackermans-Wijn en E.M.C. Dumoulin en is in het openbaar uitgesproken op 9 december 2021 door mr. C.D.M. Lamers in tegenwoordigheid van de griffier.