ECLI:NL:GHSHE:2021:3687

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
9 december 2021
Publicatiedatum
9 december 2021
Zaaknummer
200.295.683_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake gezamenlijk ouderlijk gezag over minderjarige na turbulente relatie tussen ouders

In deze zaak, die voorligt bij het Gerechtshof 's-Hertogenbosch, betreft het een hoger beroep van de vader tegen een beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant. De vader verzoekt om gezamenlijk ouderlijk gezag over zijn minderjarige kind, geboren in 2016, met de moeder. De rechtbank had eerder het verzoek van de vader afgewezen, waarbij werd overwogen dat er een onaanvaardbaar risico bestaat dat het kind klem of verloren zou raken tussen de ouders. De vader stelt dat de moeder angstklachten heeft die niet gerelateerd zijn aan hem en dat hij in staat is om samen met de moeder beslissingen te nemen over de opvoeding van hun kind. De moeder daarentegen betwist dit en stelt dat de emotionele druk op haar zou toenemen als het gezag gezamenlijk zou worden. De Raad voor de Kinderbescherming adviseert om het verzoek van de vader af te wijzen, omdat eerst het contactherstel tussen de vader en het kind moet plaatsvinden. Het hof overweegt dat de situatie tussen de ouders te belastend is voor de moeder en dat het in het belang van het kind is om de huidige situatie te handhaven. Het hof bekrachtigt de beschikking van de rechtbank en wijst het verzoek van de vader af.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak: 9 december 2021
Zaaknummer: 200.295.683/01
Zaaknummer eerste aanleg: C/02/365339 FA RK 19-5827
in de zaak in hoger beroep van:
[de vader],
wonende te [woonplaats] ,
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: de vader,
advocaat: mr. E.M.A. Leijser,
tegen
[de moeder],
wonende te [woonplaats] ,
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. M.M.M. Minkels.
Deze zaak gaat over
[minderjarige], geboren op [geboortedatum] 2016 te [geboorteplaats] .
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
regio Zuidwest Nederland, locatie [locatie] ,
hierna te noemen: de raad.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, van 11 maart 2021, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 8 juni 2021 en aangevuld ter mondelinge behandeling, heeft de vader het hof verzocht om, uitvoerbaar bij voorraad, te bepalen dat zijn beroep gegrond wordt verklaard, de voormelde beschikking - naar het hof begrijpt voor zover het de beslissing over het gezag betreft - te vernietigen en opnieuw rechtdoende te bepalen:
- primair: dat zijn inleidend verzoek (dat hij samen met de moeder wordt belast met het ouderlijk gezag over [minderjarige] ) wordt toegewezen;
- subsidiair: zijn inleidend verzoek ten aanzien van het gezag wordt aangehouden in afwachting van de resultaten van de jeugdhulpverlening.
2.2.
Bij verweerschrift met producties, ingekomen ter griffie op 22 juli 2021, heeft de moeder het hof verzocht, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de vader in zijn hoger beroep niet-ontvankelijk te verklaren, althans het hoger beroep dan wel de verzoeken van de vader af te wijzen en de bestreden beschikking ter zake de beslissing met betrekking tot het gezag te bekrachtigen, althans een zodanige beslissing te nemen als het hof juist acht.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 22 oktober 2021.
Bij die gelegenheid zijn gehoord:
  • de vader, bijgestaan door mr. Leijser;
  • de moeder, bijgestaan door mr. Minkels;
  • de raad, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de raad] .
2.4.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg d.d. 11 februari 2021.

3.De beoordeling

3.1.
Partijen hebben een affectieve relatie met elkaar gehad.
Uit deze relatie is geboren:
- [minderjarige] (hierna: [minderjarige] ), op [geboortedatum] 2016 te [geboorteplaats] .
De vader heeft [minderjarige] erkend.
De moeder oefent van rechtswege het gezag over [minderjarige] uit.
[minderjarige] heeft het hoofdverblijf bij de moeder
.
3.2.1.
De vader heeft in zijn verzoekschrift in eerste aanleg de rechtbank verzocht om uitvoerbaar bij voorraad te bepalen dat:
- hij samen met de moeder wordt belast met het ouderlijk gezag over [minderjarige] ;
- hij en [minderjarige] gerechtigd zijn tot omgang met elkaar conform een door hem voorgestelde regeling.
Ter mondelinge behandeling van de rechtbank heeft hij tevens om een informatieregeling verzocht waarbij de moeder hem informeert over de ontwikkeling van [minderjarige] door het sturen van een foto en/of beeldbellen en de vader schriftelijk te informeren.
3.2.2.
De moeder heeft verweer gevoerd en de rechtbank verzocht om, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, primair de vader in zijn verzoek niet-ontvankelijk te verklaren dan wel dit verzoek af te wijzen, subsidiair de zaak aan te houden in afwachting van een onderzoek van de raad. Kosten rechtens.
3.2.3.
Bij beschikking van 1 april 2020 heeft de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, de raad verzocht om een onderzoek in te stellen ter beantwoording van de in die beschikking vermelde vragen en daarover te rapporteren en te adviseren en de behandeling van de zaak aangehouden in afwachting van de resultaten van het onderzoek van de raad.
3.3.
Bij de bestreden - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - beschikking, heeft de rechtbank, voor zover in hoger beroep van belang, het verzoek van de vader tot het verkrijgen van het gezamenlijk ouderlijk gezag over [minderjarige] afgewezen. Ten aanzien van de omgang zijn partijen verwezen voor jeugdhulpverlening naar het loket van de samenwerkende gemeenten in de regio Midden-Brabant. Iedere verdere beslissing daaromtrent is aangehouden.
3.4.
De vader kan zich met deze beslissing - voor zover het het gezag betreft - niet verenigen en hij is hiervan in hoger beroep gekomen.
3.5.
De vader voert, kort samengevat, het volgende aan.
Primair stelt hij dat er niet wordt voldaan aan de uitzonderingsgrond van artikel 1:253c lid 1 onder b van het Burgerlijk Wetboek (BW). De vader wijst erop dat de moeder al met veel angsten kampte toen zij elkaar leerden kennen; zo durfde zij niet alleen over straat en had last van paniekaanvallen. Dat de moeder last heeft van angsten, heeft daarom niets van doen met de vader. Niet is gebleken, zoals de rechtbank overweegt, dat de moeder druk, spanningen of stress ervaart in het geval zij gezamenlijk met de vader beslissingen dient te nemen over [minderjarige] .
Daarbij komt dat de moeder therapie heeft gevolgd, flinke stappen heeft gezet en beter in staat is om haar angsten te tolereren en deze niet de onderhand te laten nemen. Uit het raadsonderzoek volgt bovendien dat de moeder, na het volgen van therapie, in staat moet zijn om haar angsten te beteugelen.
Verder heeft de moeder veel onwaarheden heeft verkondigd aan de raad over de vader met als het doel hem zwart te maken. De vader ontkent dat hij gewelddadig was jegens de moeder.
Subsidiair verzoekt de vader - als het hof toewijzing van zijn primaire verzoek prematuur acht - het hof om zijn verzoek aan te houden in afwachting van de resultaten van de jeugdhulpverlening. De ouders zullen met elkaar in gesprek gaan in het kader van dit traject. Wellicht krijgt de moeder - als zij de ruimte krijgen om onder begeleiding het verleden een plek te geven - meer vertrouwen in de vader. Een aanhouding zal geen onduidelijkheid met zich meebrengen omdat het aan de ouders is om gedurende het traject een goede bestendige invulling te geven aan het ouderschap. De moeder heeft niet onderbouwd dat haar angsten worden vergroot door eventuele aanhouding van de beslissing over het gezag.
3.5.1.
Ter mondelinge behandeling heeft de vader daaraan toegevoegd dat hij het erg belangrijk vindt om samen met de moeder te gaan beslissen over [minderjarige] . De vader benadrukt dat hij is veranderd en het belangrijk vindt om de banden tussen hem en [minderjarige] weer aan te halen. Hij wijst erop dat er sinds de start van het uniform hulpaanbod een verandering gaande is; de moeder wil meewerken aan de omgang tussen de vader en [minderjarige] . Bij de ingezette hulpverlening kan wat de vader betreft ook de communicatie tussen de ouders worden meegenomen. De vader ziet daarom geen negatieve gevolgen bij toewijzing van het verzoek inzake het gezag.
3.6.
De moeder betwist gemotiveerd de stellingen van de vader. Een wijziging van het gezag acht zij niet in het belang van [minderjarige] nu er aan de criteria van artikel 1:253 c lid 1 onder a en b BW is voldaan.
3.6.1.
Ter mondelinge behandeling heeft de moeder verwezen naar het raadsadvies om het verzoek van de vader af te wijzen en niet aan te houden.
De angstklachten van de moeder zijn verergerd door de relatie met de vader. Zij verwijst naar hetgeen door haar psycholoog aan de raad is aangegeven. Als zij inhoudelijk het gesprek met de vader aan zou moeten gaan om gezamenlijk te beslissen over [minderjarige] , zou dit voor veel extra spanningen zorgen. Ook nu bezoekt zij nog een psycholoog en is zij extra kwetsbaar. Daar moet rekening mee worden gehouden. De moeder staat open voor het uniform hulpaanbod maar dit zal wel een impact op haar hebben. Het is de vraag of zij dat traject aan kan gaan als zij extra spanningen ervaart omdat de vader wellicht ook het gezag over [minderjarige] krijgt. Ook het onderhavige hoger beroep zorgt voor veel spanningen bij de moeder. Een aanhouding van de beslissing zal zijn weerslag hebben op haar en dat is niet in het belang van [minderjarige] .
3.7.
De raad staat nog steeds achter het advies dat is gegeven in het raadsrapport van 29 oktober 2020, inhoudende dat het verzoek van de vader om de ouders gezamenlijk met het gezag over [minderjarige] te belasten afgewezen dient te worden. Van belang is dat eerst het contactherstel tussen de vader en [minderjarige] tot stand komt zodat er een onbelast contact kan plaatsvinden tussen vader en zoon. Dit contact moet alle kansen krijgen om ervoor te zorgen dat de binding tussen vader en [minderjarige] goed tot stand komt. Een aanhouding van het verzoek van de vader acht de raad ongewenst omdat ook die kan leiden tot problemen voor het genoemde contactherstel.
3.8.
Het hof overweegt het volgende.
3.8.1.
Ingevolge artikel 1:253c lid 1 BW kan de tot het gezag bevoegde ouder van het kind, die nimmer het gezag gezamenlijk met de moeder uit wie het kind is geboren heeft uitgeoefend, de rechter verzoeken de ouders met het gezamenlijk gezag over het kind te belasten.
Indien de andere ouder niet met het verzoek instemt, wordt het verzoek ingevolge artikel 1:253c lid 2 BW slechts afgewezen indien:
a. er een onaanvaardbaar risico is dat het kind klem of verloren zou raken tussen de ouders en niet te verwachten is dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zou komen, of
b. afwijzing anderszins in het belang van het kind noodzakelijk is.
3.8.2.
Het hof is van oordeel dat afwijzing van het verzoek van de vader tot gezamenlijk gezag in het belang van [minderjarige] noodzakelijk is. Daartoe overweegt het hof als volgt.
3.8.3.
In het raadsrapport van 29 oktober 2020 is naar voren gekomen dat er tussen de ouders sprake was van een turbulente relatie. Zij hebben ieder een verschillende kijk op hun gezamenlijke verleden. Duidelijk is echter wel dat het tussen de ouders geheel ontbreekt aan onderling vertrouwen. Daarbij speelt een rol dat de vader de aard en ernst van de conflicten die in het verleden hebben plaatsgevonden tussen de ouders lijkt te bagatelliseren.
Ook de kwetsbaarheid van de moeder komt naar voren in het voornoemde raadsrapport.
In verband met angst - en paniekklachten heeft zij sinds 2015 herhaaldelijk contact gezocht met haar huisarts. In 2017 is zij verder aangemeld bij een psycholoog in verband met angstklachten en straatvrees. Zij ervaarde destijds zowel in de thuissituatie als buitenshuis angstklachten. Door gevoelens van onveiligheid (in de relatie van de ouders) zijn haar angstgevoelens destijds toegenomen.
Voor het hof is het aannemelijk dat wanneer de ouders gezamenlijk het gezag uitoefenen en belangrijke beslissingen over [minderjarige] moeten nemen deze situatie dermate belastend is voor de moeder dat de door haar gecreëerde veilige opvoedsituatie zal worden verstoord wat ten nadele is van haar relatie met [minderjarige] en zijn opvoeding.
Het hof acht niet in het belang van [minderjarige] dat de emotionele druk bij de moeder mogelijk gaat toenemen, doordat zij met de vader een meer intensieve samenwerkingsrelatie moet aangaan. Daar komt bij dat het in het kader van het uniform hulpaanbod ingezette traject dat gericht is op het contactherstel tussen de vader en [minderjarige] veel zal vragen van partijen en ook een extra belasting voor de moeder zal inhouden.
3.8.4.
Een aanhouding van de beslissing omtrent het gezag zal zeer waarschijnlijk ook de nodige spanningen bij de moeder (en indirect voor [minderjarige] ) met zich brengen. Dit acht het hof niet in het belang van [minderjarige] . Met de raad acht het hof van belang dat er eerst ingezet wordt op het contactherstel tussen de vader en [minderjarige] . Het voorgaande maakt dat het hof eveneens het subsidiaire verzoek van de vader afwijst.

4.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de tussen partijen gegeven beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, van 11 maart 2021 voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, dat wil zeggen wat betreft de afwijzing van het verzoek van de vader tot het verkrijgen van gezamenlijk gezag over de minderjarige [minderjarige] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 2016;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. H. van Winkel, E.A.M. Scheij, A.M. Bossink en is op 9 december 2021 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.