ECLI:NL:GHSHE:2021:3682

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
9 december 2021
Publicatiedatum
9 december 2021
Zaaknummer
200.283.667_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake gezag en omgangsregeling voor minderjarige met complexe zorgbehoeften

In deze zaak, die op 9 december 2021 door het Gerechtshof 's-Hertogenbosch is behandeld, gaat het om een hoger beroep betreffende het gezag en de omgangsregeling van een minderjarige, geboren in 2009, die lijdt aan het syndroom van Omenn, diabetes type 1 en een ernstige verstandelijke beperking. De moeder, verzoekster in principaal appel, en de vader, verweerder in principaal appel, zijn in een juridische strijd verwikkeld over de zorg voor hun kind. De Raad voor de Kinderbescherming heeft in een eerder rapport geadviseerd om het eenhoofdig gezag bij de moeder te leggen en geen omgangsregeling tussen de vader en het kind vast te stellen. Het hof heeft de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant vernietigd en bepaald dat het ouderlijk gezag aan de moeder toekomt, waarbij het belang van het kind voorop staat. De vader heeft in de procedure zijn onvrede geuit over het advies van de raad en verzocht om een omgangsregeling, maar het hof heeft geoordeeld dat omgang met de vader niet in het belang van het kind is. De vader is onvoldoende betrokken bij de zorg en ontwikkeling van het kind, en onregelmatige bezoeken zouden meer onrust en spanning voor het kind met zich meebrengen. Het hof heeft de proceskosten gecompenseerd, waarbij iedere partij de eigen kosten draagt. De beslissing is openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH
Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak: 9 december 2021
Zaaknummer: 200.283.667/01
Zaaknummer eerste aanleg: C/01/342913 / FA RK 19-506
in de zaak in hoger beroep van:
[de moeder],
wonende te [woonplaats] ,
verzoekster in principaal appel,
verweerster in incidenteel appel,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. M.A.P.J. van den Biggelaar,
tegen
[de vader],
wonende te [woonplaats] ,
verweerder in principaal appel,
verzoeker in incidenteel appel,
hierna te noemen: de vader
,
advocaat: voorheen mr. M. Ketting; thans mr. F.P.G.F. de Moel.
Deze zaak gaat over:
- [minderjarige] , geboren op [geboortedatum] 2009 te [geboorteplaats] ,
hierna te noemen: [minderjarige] .
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
- de Raad voor de Kinderbescherming (hierna te noemen: de raad).

5.Het verdere verloop van het geding

5.1.
Het hof verwijst naar zijn beschikking van 6 mei 2021. In deze beschikking is, voor zover thans van belang, de raad verzocht aanvullend onderzoek te verrichten naar de voor [minderjarige] meest wenselijke voorziening in het gezag en contact/omgang met de vader. De beslissing over het gezag en het contact/de omgang is aangehouden.
5.2.
Bij het hof is op 1 oktober 2021 het rapport van 29 september 2021 van het door de raad verrichte onderzoek ingekomen.
5.3.
Partijen zijn in de gelegenheid gesteld om schriftelijk te reageren op het rapport.
5.4.
Het hof heeft vervolgens kennis genomen van de volgende stukken:
- een brief van de advocaat van de vader van 14 oktober 2021 met als bijlage een V2 formulier;
- V6-formulier van 15 oktober 2021 met als bijlage een brief van de advocaat van de moeder.
Het hof heeft voorts kennis genomen van de reactie van de vader zelf op het raadsrapport, welke reactie overigens ook al in het raadsrapport was opgenomen.

6.De nadere motovering van de beslissing

6.1.
In zijn rapport van 29 september 2021 adviseert de raad - kort samengevat – om de moeder te belasten met het eenhoofdig gezag en om geen contact/omgangsregeling tussen de vader en [minderjarige] vast te stellen.
6.2.
De vader heeft het hof bij de hiervoor onder 5.4 genoemde brief van 14 oktober 2021 geïnformeerd zich niet te kunnen vinden in het advies van de raad; hij refereert zich aan zijn schriftelijke reactie op het concept-rapport van de raad, die is opgenomen in het raadsrapport. De vader heeft het hof gevraagd uitspraak te doen.
6.3.
De moeder heeft het hof in genoemde brief van 15 oktober 2021 laten weten in te stemmen met het advies van de raad.
6.4.Het hof overweegt als volgt.
De vader heeft tijdens de mondelinge behandeling gevraagd om bij het aanvullend onderzoek de input van [instantie] mee te nemen. Dit heeft de raad gedaan: de raad heeft het onderzoek naar [minderjarige] door [instantie] betrokken in zijn onderzoek en heeft gesproken met de gezinsbehandelaar en AVG-arts van [instantie] . In het eerdere onderzoek van de raad is (naast de ouders en betrokken familieleden) onder andere gesproken met school en de cliëntbegeleidster van het logeerhuis van [minderjarige] . Het hof is, in tegenstelling tot de vader, van oordeel dat de raad gedegen onderzoek heeft gedaan.
Uit het raadsrapport van 11 december 2019 en de aanvulling van 29 september 2021 komt naar voren dat [minderjarige] een bijzonder meisje is, van nu 11 jaar oud. Zij heeft het syndroom van Omenn, diabetes type 1 en een ernstig verstandelijke beperking met ernstige gedragsproblematiek.
Gezag
6.5.
Ingevolge artikel 1:253n van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter op verzoek van de niet met elkaar gehuwde ouders of een van hen het gezamenlijk gezag beëindigen indien nadien de omstandigheden zijn gewijzigd of bij het nemen van de beslissing van onjuiste of onvolledige gegevens is uitgegaan.
De rechter bepaalt dat het gezag over een kind aan één ouder toekomt indien:
a. er een onaanvaardbaar risico is dat het kind klem of verloren zou raken tussen de ouders en niet te verwachten is dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zou komen, of
b. wijziging van het gezag anderszins in het belang van het kind noodzakelijk is.
6.6.
Het advies van de raad is gewijzigd ten opzichte van het eerdere advies in 2019. De raad constateert dat hoe ouder [minderjarige] wordt, hoe meer de complexe en veeleisende problematiek verandert en zich ontwikkelt. Dit vraagt om steeds nieuwe afstemming op de behoeftes van [minderjarige] . [minderjarige] is totaal afhankelijk van haar opvoeders en haar omgeving. Het is daarom noodzakelijk dat degenen die beslissingen nemen in het belang van [minderjarige] op de hoogte zijn van haar ontwikkeling. Om precies te weten wat [minderjarige] nodig heeft, vraagt dat een actieve en betrokken rol van de gezaghebbende ouder.
Met de raad oordeelt het hof dat de vader die rol op dit moment niet heeft. Hij woont en werkt op [woonplaats] en heeft [minderjarige] afgelopen 1,5 jaar twee keer kort gezien. Vast staat dat er tussen de ouders geen of een zeer moeizame samenwerking is. Alhoewel de vader stelt dat hij door de moeder buiten beslissingen wordt gehouden, blijkt uit het aanvullend onderzoek dat de vader zelf geen contact heeft gezocht met [instantie] naar aanleiding van de verslaglegging en dat hij ook geen gebruik heeft gemaakt van het aanbod van psycho-educatie. De vader laat daarmee ook mogelijkheden onbenut om een meer betrokken rol te pakken. De moeder heeft met ondersteuning van haar partner, haar ouders en professionals een complex zorgsysteem om [minderjarige] gecreëerd. Dit systeem vraagt afstemming met het ontwikkelingsproces van [minderjarige] en er moeten regelmatig (gezags)beslissingen genomen worden. De vader is onvoldoende op de hoogte van de ontwikkelingen van [minderjarige] en haar specifieke behoeften om die beslissingen mede te kunnen nemen.
De zorg voor [minderjarige] vraagt voorts veel van de moeder en de door de raad geconstateerde ontlasting van de moeder door haar alleen de beslissingen te kunnen laten nemen, acht het hof in het belang van [minderjarige] . [minderjarige] is immers volledig afhankelijk van de moeder en de door haar in te schakelen hulp; het is in haar belang dat de moeder “overeind blijft”.
Gelet op het voorgaande is het hof van oordeel dat het in het belang van [minderjarige] noodzakelijk is dat aan de moeder het eenhoofdig gezag toekomt.
Omgang
6.7.
Ingevolge artikel 1:377a lid 2 BW stelt de rechter op verzoek van de ouders of van een van hen of degene die in een nauwe persoonlijke betrekking staat tot het kind, al dan niet voor bepaalde tijd, een regeling inzake de uitoefening van het omgangsrecht vast dan wel ontzegt, al dan niet voor bepaalde tijd, het recht op omgang.
Ingevolge lid 3 ontzegt de rechter het recht op omgang slechts, indien:
omgang ernstig nadeel zou opleveren voor de geestelijke of lichamelijke ontwikkeling van het kind, of
de ouder of degene die in een nauwe persoonlijke betrekking staat tot het kind kennelijk ongeschikt of kennelijk niet in staat moet worden geacht tot omgang, of
het kind dat twaalf jaren of ouder is, bij zijn verhoor van ernstige bezwaren tegen omgang met zijn ouder of met degene met wie hij in een nauwe persoonlijke betrekking staat heeft doen blijken, of
omgang anderszins in strijd is met zwaarwegende belangen van het kind.
6.8.
De raad blijft bij het advies van december 2019 dat het niet in het belang is van [minderjarige] om een contact-of omgangsregeling tussen de vader en [minderjarige] vast te stellen.
Het contact heeft geen meerwaarde voor [minderjarige] zelf en zou wel belastend voor haar (kunnen) zijn. Indien de situatie zeer voorspelbaar is voor [minderjarige] en de contacten op zeer regelmatige basis en volgens een duidelijke structuur plaatsvinden, zou die belasting minder zijn; [minderjarige] heeft extreme behoefte aan voorspelbaarheid en duidelijkheid om zich veilig te voelen. Daarnaast moet de vader voor een onbelast contact goed op de hoogte zijn van de ontwikkeling en de aanpak van [minderjarige] , zodat hij in dezelfde lijn als de moeder en de hulpverlening mee gaat.
Met de raad is het hof van oordeel dat op dit moment geen omgangsregeling kan worden vastgesteld. De vader wil [minderjarige] kunnen zien op de momenten dat hij in Nederland is. Afgelopen 1,5 jaar is hij twee keer in Nederland geweest. De vader denkt dat als de corona-situatie het toelaat, hij ongeveer vier keer per jaar naar Nederland kan komen.
Het hof stelt vast dat er in die situatie geen contact op zeer regelmatige basis mogelijk is. Volgens de vader zegt geen van de informanten in het onderzoek dat [minderjarige] van slag zal raken door de door hem voorgestelde omgang. Echter: de raad heeft in het onderzoek gezien dat de vader voor [minderjarige] geen onderdeel meer uitmaakt van haar leven/haar systeem. Onregelmatige bezoeken van de vader met grote tussenpozen zullen daarin geen verandering brengen. Bezoeken door de vader zullen daarom juist onverwachte of onduidelijke situaties opleveren voor [minderjarige] . Dat soort situaties geven haar onrust en spanning, zo blijkt uit het onderzoek. Dat maakt dat de raad naar het oordeel van het hof uit dit onderzoek terecht de conclusie trekt dat de omgangsregeling zoals de vader die verzoekt, belastend voor haar is en niet in haar belang. Bovendien is de vader op dit moment onvoldoende betrokken bij [minderjarige] en haar ontwikkeling om de duidelijke en veilige kaders te kunnen stellen die nodig zijn om [minderjarige] zich veilig te laten voelen in een contact-moment.
6.9.
Het hof is gelet op het voorgaande van oordeel dat omgang in strijd is met de zwaarwegende belangen van [minderjarige] , zodat sprake is van een ontzeggingsgrond als bedoeld in artikel 1:377a lid 3 BW. Het hof zal het verzoek van de vader dan ook afwijzen. Het hof overweegt hierbij nog dat iedere beslissing waarbij de omgang is afgewezen van tijdelijke aard is, in die zin dat een daartoe gerede partij zich in geval van wijziging van omstandigheden en in ieder geval na verloop van een jaar opnieuw tot de rechter kan wenden teneinde een omgangsregeling te doen vaststellen.
6.10.
Het hof merkt op dat de wet de moeder verplicht om, ook in de situatie dat de vader niet het gezag heeft, hem te informeren over [minderjarige] . Dit is mede van belang omdat het mogelijk is dat de vader op enig moment wèl in de (fysieke) gelegenheid is om een regelmatig en voorspelbaar contact met [minderjarige] aan te gaan en hij dan zoveel mogelijk van haar (veranderende) situatie op de hoogte moet zijn.
6.11.
De vader heeft op de mondelinge behandeling bij het hof uitgesproken dat hij [minderjarige] niet onverwacht zal opzoeken en hij laat in zijn reactie op het raadsrapport weten dat hij dit inderdaad eerder heeft gedaan, maar niet had moeten doen. Het hof ziet dan ook geen aanleiding voor het opleggen van een dwangsom, zoals door de moeder verzocht. Het hof zal dit verzoek afwijzen.
6.12.
Gelet op de omstandigheid dat partijen in familierechtelijke betrekking tot elkaar stonden, zal het hof met toepassing van het bepaalde in art. 289 juncto art. 362 Rv de proceskosten compenseren, in die zin dat iedere partij de eigen kosten van het hoger beroep draagt. In hetgeen partijen hierover hebben aangevoerd ziet het hof geen aanleiding om in deze zaak anders te beslissen.
6.13.
Dit leidt tot de volgende beslissing.

4.De beslissing

Het hof:
op het principaal en incidenteel appel:
vernietigt de tussen partijen gegeven beschikking van de rechtbank de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 26 juni 2020 voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen en in zoverre opnieuw rechtdoende:
bepaalt dat het ouderlijk gezag over [minderjarige] , geboren op [geboortedatum] 2009 te [geboorteplaats] aan moeder alleen toekomt;
verzoekt de griffier krachtens het bepaalde in het Besluit Gezagsregisters een afschrift van deze uitspraak toe te zenden aan de griffier van de rechtbank Oost-Brabant, team familie- en jeugdrecht, ter attentie van het centraal gezagsregister;
wijst het verzoek van de vader om omgang met [minderjarige] , geboren op [geboortedatum] 2009 te [geboorteplaats] af;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
compenseert de proceskosten in hoger beroep, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. E.M.C. Dumoulin, C.D.M. Lamers en A.M. Bossink en is op 9 december 2021 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.