ECLI:NL:GHSHE:2021:3680

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
8 december 2021
Publicatiedatum
8 december 2021
Zaaknummer
20-000655-21
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevestiging van een vonnis in hoger beroep betreffende het voorhanden hebben van vuurwapens en munitie

Op 8 december 2021 heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch uitspraak gedaan in de strafzaak tegen de verdachte, die samen met anderen werd beschuldigd van het voorhanden hebben van drie geladen vuurwapens en 45 kogelpatronen. De verdachte was eerder door de rechtbank Oost-Brabant veroordeeld tot een gevangenisstraf van 15 maanden, waarvan 5 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren en met aftrek van voorarrest. De verdachte ging in hoger beroep tegen dit vonnis. Tijdens de zitting in hoger beroep heeft het hof de vordering van de advocaat-generaal gehoord, die vroeg om vernietiging van het vonnis en een veroordeling van de verdachte. De verdediging pleitte voor integrale vrijspraak, maar subsidiair voor een straf conform het voorarrest.

Het hof heeft de zaak onderzocht en de bewijsmiddelen beoordeeld. Het hof oordeelde dat de verdachte zich in meer of mindere mate bewust was van de aanwezigheid van de wapens en munitie, en dat hij feitelijke macht over deze wapens had. De verdachte was op 12 november 2020 samen met medeverdachten bij een hotel in Uden, waar de wapens werden aangetroffen. Het hof concludeerde dat de verdachte en zijn medeverdachten de wapens samen voorhanden hadden en dat de verdachte geen aannemelijke verklaring had voor zijn aanwezigheid en betrokkenheid.

Het hof bevestigde het vonnis van de rechtbank, met een verbetering van de motivering en kwalificatie van de feiten. De opgelegde straf van 15 maanden gevangenisstraf, waarvan 5 maanden voorwaardelijk, werd als passend en geboden beschouwd, gezien de ernst van het delict en de risico's voor de veiligheid van personen. De beslissing werd genomen in tegenwoordigheid van de griffier en is openbaar uitgesproken.

Uitspraak

Parketnummer : 20-000655-21
Uitspraak : 8 december 2021
TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, zittingsplaats ’s-Hertogenbosch, van 1 maart 2021, in de strafzaak met parketnummer 01-287253-20 tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 2001,
wonende te [adres] .
Hoger beroep
Bij vonnis waarvan beroep is de verdachte ter zake van, kort gezegd, het samen met anderen voorhanden hebben van drie geladen vuurwapens en 45 kogelpatronen veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 15 maanden, waarvan 5 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren en met aftrek van voorarrest.
Namens de verdachte is tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep en in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het beroepen vonnis zal vernietigen en, opnieuw rechtdoende, bewezen zal verklaren hetgeen aan de verdachte is tenlastegelegd en de verdachte zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 15 maanden, waarvan 5 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren en met aftrek van voorarrest.
De verdediging heeft primair integrale vrijspraak van het tenlastegelegde bepleit. Subsidiair, in geval van een veroordeling, heeft de verdediging verzocht om oplegging van een gevangenisstraf conform de duur van het reeds door de verdachte ondergane voorarrest.
Vonnis waarvan beroep
Het hof verenigt zich met het beroepen vonnis en met de gronden waarop dit berust, met verbetering van de bewijsmotivering, met aanvulling van de bewijsmiddelen met de ter terechtzitting in hoger beroep afgelegde verklaring van de verdachte en met verbetering van de kwalificatie. Gelet op het door de verdediging gevoerde strafmaatverweer zal het hof de oplegde straf, welke het hof in hoger beroep bevestigt, nog kort aanvullend motiveren.
Verbetering van de motivering van het bewijs
De verdediging heeft ter terechtzitting in hoger beroep integrale vrijspraak van het tenlastegelegde bepleit. Daartoe is, kort gezegd, aangevoerd dat de verdachte zich niet bewust was van de aanwezigheid van de vuurwapens en munitie en daarover derhalve ook niet kon beschikken. Ook het door de verdachte medeplegen van het tenlastegelegde kan volgens de verdediging niet wettig en overtuigend worden bewezen.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
Uit het dossier volgt dat bij de politie op 12 november 2020 een melding is binnengekomen, inhoudende dat bij het Van der Valk hotel in Uden vals geld was aangetroffen. Een aantal van de personen die hiermee in verband kon worden gebracht zou nog in de nabijheid van het hotel zijn en met twee witte bestelbusjes zijn weggereden naar het nabijgelegen parkeerterrein van het Foodcourt. De twee witte bestelbusjes werden aldaar door de politie aangetroffen in aanwezigheid van vier personen, waaronder de verdachte. Medeverdachte [medeverdachte 1] droeg op dat moment een steekwerend vest, medeverdachte [medeverdachte 2] had een mes bij zich en medeverdachte [medeverdachte 3] droeg een tasje waarin twee geladen vuurwapens, patroonhouders en munitie bleken te zitten. De voertuigen werden doorzocht en in één van de bestelbusjes werd, in een ruimte onder de bestuurdersstoel, nog een derde vuurwapen aangetroffen. De aangetroffen wapens en munitie zijn door de politie gecategoriseerd en het voorhanden hebben daarvan is strafbaar gesteld in artikel 55 van de Wet wapens en munitie.
Voor een veroordeling van het als (mede)pleger voorhanden hebben van de aangetroffen drie vuurwapens en de munitie is vereist dat de verdachte deze bewust aanwezig heeft gehad. De in de rechtspraak van de Hoge Raad in dit verband gebruikte aanduiding van “een meerdere of mindere mate” van bewustheid geeft aan dat de verdachte zich bewust was van de (waarschijnlijke) aanwezigheid van de wapens en de munitie, zonder dat die bewustheid zich hoeft uit te strekken tot de specifieke eigenschappen en kenmerken van de wapens en de munitie of tot de exacte locatie van die wapens en die munitie. Voor het bewijs van een dergelijke bewustheid geldt dat daarvan ook sprake kan zijn in een geval dat het niet anders kan dan dat de verdachte zulke bewustheid heeft gehad. Voorts vergt het aanwezig hebben van de wapens en de munitie dat de verdachte feitelijke macht hierover kan uitoefenen in de zin dat hij daarover kan beschikken. Daarvoor hoeven de wapens en de munitie zich niet noodzakelijkerwijs in de directe nabijheid van de verdachte te bevinden.
De eerste vraag waarvoor het hof zich ziet gesteld is derhalve of de verdachte zich in meer of mindere mate bewust was van de (waarschijnlijke) aanwezigheid van de drie vuurwapens en de munitie.
Op grond van de door de rechtbank gebezigde bewijsmiddelen – welke het hof in dit arrest geheel bevestigt – kan het volgende worden vastgesteld.
De verdachte was op 12 november 2020, samen met de medeverdachten [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] , bij het Van der Valk hotel in Uden. De medeverdachten [medeverdachte 3] en [medeverdachte 1] hadden bestelbusjes gehuurd. De Mercedes Sprinter met kenteken [kenteken 1] was door [medeverdachte 3] gehuurd. Hij bestuurde dit busje ook en verdachte was zijn bijrijder. In het door [medeverdachte 1] gehuurde bestelbusje, een Mercedes Vito met kenteken [kenteken 2] , zaten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] . Volgens de verhuurder waren beide bestelbusjes voorafgaand aan de verhuur nagekeken en leeg meegegeven aan de huurders.
Voorts heeft [medeverdachte 3] twee kamers gehuurd bij het hotel en hij heeft daar ook ingecheckt op 12 november 2020, net als [medeverdachte 1] . De vier verdachten hebben gedurende een uur in wisselende samenstellingen heen en weer gelopen van en naar het hotel, van en naar de hotelkamer(s) en tussen de beide bestelbusjes. [medeverdachte 3] is met een tasje van het merk Louis Vuitton het hotel binnengegaan en is daarmee korte tijd in één van de gehuurde kamers geweest. Ook de andere verdachten zijn in de gereserveerde hotelkamers geweest. [medeverdachte 3] heeft het hotel vervolgens zonder het Louis Vuitton tasje verlaten en is naar de bestelbus gelopen. Kort daarna zijn ook de verdachte en twee andere medeverdachten naar buiten gekomen. De verdachte droeg op dat moment het Louis Vuitton tasje. De verdachten zijn vervolgens in de busjes naar het parkeerterrein van het naastgelegen Foodcourt gereden en daar zijn zij door de politie aangehouden. [medeverdachte 3] heeft daar het Louis Vuitton tasje uit de bestelbus gepakt en is aangehouden terwijl hij op dat moment het tasje bij zich droeg. In dat tasje bleken zich twee vuurwapens, losse onderdelen voor vuurwapens en kogelpatronen te bevinden. Ook de twee bestelbusjes zijn door de verbalisanten doorzocht en in de Mercedes Vito werd, onder de bestuurdersstoel, een vuurwapen aangetroffen.
Uit de zich in het dossier bevindende en voor het bewijs gebezigde chatgesprekken tussen de verdachte en een persoon met de gebruikersnaam [naam 1] blijkt dat zij op 8, 10 en 12 november 2020 – dus enkele dagen voorafgaand aan het bewezenverklaarde én op de dag zelf – telefonisch contact hebben gehad. De verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep verklaard:
Ik heb als [naam 2] deze chatgesprekken met [naam 1] inderdaad gevoerd. [naam 1] is de gebruikersnaam van één van de drie medeverdachten.
Hoewel de verdachte heeft gesteld niet te weten met wie van de drie medeverdachten hij heeft gechat, is het hof, net als de rechtbank, van oordeel dat uit de bewijsmiddelen (met name uit bewijsmiddel nummer 21, zoals weergegeven op pagina 27 en 28 van het vonnis) kan worden opgemaakt dat de gebruikersnaam [naam 1] aan medeverdachte [medeverdachte 1] toebehoort. In deze chats met de verdachte wordt door [medeverdachte 1] gesproken over een “clock met demper” (het hof begrijpt: een Glock met demper), over een “ganoe” (hof: straattaal voor wapen) en over “tasers”. Verder spreken zij over een “scotoepak” (hof: scotoe is straattaal voor politie, bedoeld wordt kennelijk een politie-uniform) en “ganoes schoonmaken”. Ook heeft de verdachte de medeverdachte [medeverdachte 1] in die chatgesprekken laten weten dat hij “ [medeverdachte 3] ” het hotel laat boeken, omdat hij zelf geen paspoort bij zich heeft. Uit de bewijsmiddelen volgt dat de hotelkamers door [medeverdachte 3] zijn geboekt.
Het hof is van oordeel dat deze feiten en omstandigheden zodanig op de betrokkenheid van de verdachte bij het delict wijzen dat van hem een redelijke verklaring mag worden verlangd om die betrokkenheid te weerleggen. De verdachte heeft daartoe ter terechtzitting in hoger beroep verklaard dat hetgeen hij in het chatgesprek met [naam 1] heeft besproken slechts “stoere praat” was, dat hij het niet serieus nam en dat hij naïef is geweest. Dit laat zich niet rijmen met het gesprek van 10 november 2020 om 11.55.57 (weergegeven in het vonnis op blz. 24 onderaan) waarin [naam 2] meedenkt of het niet beter is zonder scotoepak op te treden en dat de boys zeggen dat je die scotoepakken moet bewaren voor andere gekke tories. Hij stelt ook dat dit zo gefikst is.
Voorts heeft hij verklaard dat hij mee naar het hotel in Uden is gegaan om daar te “chillen” met [medeverdachte 3] en diens vrienden en dat hij daarna met [medeverdachte 3] wat zou gaan eten bij Kentucky Fried Chicken.
Het hof schuift deze verklaring van de verdachte als ongeloofwaardig ter zijde. In de eerste plaats overweegt het hof dat op de twee hotelkamers niets is aangetroffen waaruit blijkt dat de verdachten daar daadwerkelijk aan het “chillen” zijn geweest, zoals (verpakkingen van) eten en drinken. Ook heeft de verdachte geen duidelijke verklaring kunnen geven voor de omstandigheid dat voor het “chillen” twee hotelkamers geboekt moesten worden in Uden – voor de verdachten ligt Uden niet in de buurt en dit is een veel kleinere plaats dan Rotterdam, waar de verdachte normaal stelt te “chillen” – en dat daarvoor ook nog twee bestelbusjes gehuurd moesten worden. Bovendien heeft de verdachte deze verklaring eerst in hoger beroep afgelegd, nadat hij in eerste instantie tegenover de rechter-commissaris had verklaard dat hij met een aantal anderen bezig was met een verhuizing en dat de twee hotelkamers waren gehuurd om uit te rusten. Tijdens de behandeling in eerste aanleg heeft de verdachte niets over dit onschuldige “chillen” of het verhuizen verklaard en zich op zijn zwijgrecht beroepen. Het hof is dan ook van oordeel dat de verdachte geen consistente en aannemelijke verklaring over het doel van zijn (hun) aanwezigheid in Uden heeft gegeven, noch over de aanwezigheid van de vuurwapens en munitie.
Uit het in eerste instantie aansluiten bij de (niet op de waarheid berustende) verklaring van de medeverdachten over het verhuizen, volgt naar het oordeel van het hof juist dat de verdachte zich bij de groep heeft aangesloten en daarvan deel heeft uitgemaakt. Dat volgt ook uit de door de verdachte gevoerde chatgesprekken. Het hof is van oordeel dat daarin geen sprake was van grootspraak of naïviteit van de verdachte. Integendeel, hij geeft in die chatgesprekken zelfs advies over de aanpak van het plan. Vervolgens is dat plan – het regelen van wapens, het reserveren van een hotelkamer en het huren van twee busjes – precies zoals in de chat was besproken, uitgevoerd. Gelet op dit voortraject, is het hof van oordeel dat de verdachte zich in “een meerdere of mindere mate” bewust was van de aanwezigheid van de wapens en de munitie. Voorts volgt uit de bewijsmiddelen dat de wapens en de munitie zich in de directe nabijheid van de verdachte hebben bevonden en dat de verdachte het Louis Vuitton tasje, waarin twee van de wapens later zijn aangetroffen, op enig moment bij zich heeft gedragen. Ten slotte overweegt het hof nog dat uit de uiterlijke verschijningsvorm van het handelen van de verdachten volgt dat sprake was van een nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachten. Immers, zij hebben allemaal heen en weer gelopen, in wisselende samenstellingen, tussen de hotelkamers en de bestelbusjes en iedere verdachte lijkt daarin zijn eigen rol te hebben gehad.
Het hof is van oordeel dat uit het samenstel van bovenstaande feiten en omstandigheden blijkt dat de verdachte en zijn medeverdachten de drie vuurwapens en de munitie samen voorhanden hebben gehad. Het hof verwerpt derhalve het verweer van de verdediging in al zijn onderdelen en acht het tenlastegelegde, met de rechtbank, wettig en overtuigend bewezen.
Verbetering van de kwalificatie
Op pagina 9 van het vonnis heeft de rechtbank opgenomen dat het bewezenverklaarde het volgende misdrijf oplevert:
medeplegen van: handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie, begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III, meermalen gepleegd,
en:
medeplegen van: handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie.
Het hof is van oordeel dat, gelet op de bewezenverklaring, de kwalificatie verbetering behoeft en dat deze als volgt dient te luiden:
medeplegen van handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III, meermalen gepleegd,

en

medeplegen van handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie, meermalen gepleegd.
Aanvullende motivering van de opgelegde straf
De verdediging heeft ter terechtzitting in hoger beroep verzocht om, in geval van een veroordeling, aan de verdachte een gevangenisstraf op te leggen conform de duur van het door de verdachte ondergane voorarrest, te weten 163 dagen (ruim 5 maanden).
Het hof bevestigt in hoger beroep de door de rechtbank opgelegde gevangenisstraf voor de duur van 15 maanden, waarvan 5 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren en met aftrek van voorarrest. Het hof acht die straf, net als de advocaat-generaal, passend en geboden. In aanvulling op de motivering van de rechtbank, waarachter het hof zich schaart, overweegt het hof nog als volgt.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het, samen met anderen, voorhanden hebben van drie geladen vuurwapens en 45 kogelpatronen. Bovendien heeft de verdachte deze vuurwapens en munitie (ook) op de openbare weg voorhanden gehad en waren de drie vuurwapens omgebouwd. Het onbevoegd voorhanden hebben van geladen vuurwapens maakt een ernstige inbreuk op de rechtsorde en brengt een onaanvaardbaar risico met zich voor de veiligheid van personen. De Wet wapens en munitie brengt dit tot uitdrukking in forse (maximum) straffen.
Bij de straftoemeting heeft het hof ook acht geslagen op de oude en de nieuwe LOVS-oriëntatiepunten. Nu de verdachte samen met anderen, kennelijk volgens een vooropgezet plan, drie omgebouwde vuurwapens en een aanzienlijke hoeveelheid munitie voorhanden heeft gehad op de openbare weg, kan naar het oordeel van het hof niet worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een gevangenisstraf voor de duur van 15 maanden, waarvan 5 maanden voorwaardelijk. De door de verdediging verzochte strafduur (gelijk aan het voorarrest|) doet, gelet op het vorenstaande, geen recht aan de ernst van het bewezenverklaarde. De omstandigheid dat oplegging van een gevangenisstraf door de reclassering wordt afgeraden, maakt niet dat het hof anders oordeelt.
Tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 van de Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.

BESLISSING

Het hof:
Bevestigt het vonnis waarvan beroep met inachtneming van het hiervoor overwogene.
Aldus gewezen door:
mr. F.C.J.E. Meeuwis, voorzitter,
mr. E.N. van der Spoel en mr. J.F. Dekking, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. N.S. Willems Ettori-Oort, griffier,
en op 8 december 2021 ter openbare terechtzitting uitgesproken.