ECLI:NL:GHSHE:2021:3661

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
30 juni 2021
Publicatiedatum
7 december 2021
Zaaknummer
20-001484-20
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot doodslag met ernstige verwondingen door geweldsdelict in Tilburg

In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 30 juni 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Zeeland-West-Brabant. De verdachte, geboren op [geboortedag 1] 1984, werd beschuldigd van poging tot doodslag op het slachtoffer, geboren op [geboortedag 2] 1968. De feiten vonden plaats op 4 april 2019 in Tilburg, waar de verdachte het slachtoffer meermalen heeft geslagen en geschopt, wat resulteerde in ernstig lichamelijk letsel, waaronder hersenschade en blijvende invaliditeit. De advocaat-generaal vorderde een gevangenisstraf van 7 jaren, terwijl de verdediging pleitte voor vrijspraak of ontslag van rechtsvervolging. Het hof oordeelde dat de verdachte wel degelijk voorwaardelijk opzet had op de dood van het slachtoffer, gezien de aard van het geweld. Het hof vernietigde het eerdere vonnis en legde een gevangenisstraf van 7 jaren op, met aftrek van voorarrest. Tevens werd de verdachte veroordeeld tot schadevergoeding aan het slachtoffer van € 40.825,76, bestaande uit materiële en immateriële schade, vermeerderd met wettelijke rente.

Uitspraak

Parketnummer : 20-001484-20
Uitspraak : 30 juni 2021
TEGENSPRAAK (ex art. 279 Sv)

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, van 3 juli 2020, in de strafzaak met parketnummer 02-158154-19 tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats 1]
op [geboortedag 1] 1984,
thans verblijvende in PI Vught, Nw Vosseveld 2 HvB Arres. te Vught.
Hoger beroep
Van de zijde van de verdachte is tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep en in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis waarvan beroep zal bevestigen, met uitzondering van de strafoplegging. De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof de verdachte ter zake van het primair bewezenverklaarde zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 7 jaren met aftrek van voorarrest.
Van de zijde van de verdachte is primair integrale vrijspraak bepleit, is subsidiair betoogd dat de verdachte dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging en is meer subsidiair een verweer met betrekking tot de strafoplegging gevoerd.
Met betrekking tot de vordering van de benadeelde partij heeft de verdediging zich primair op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij in de vordering niet-ontvankelijk dient te worden verklaard vanwege de bepleite vrijspraak dan wel ontslag van alle rechtsvervolging en heeft de verdediging subsidiair bepleit dat het toe te wijzen bedrag aan immateriële schade substantieel moet worden gematigd.
Vonnis waarvan beroep
Het beroepen vonnis zal worden vernietigd omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de rechtbank.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
hij op of omstreeks 4 april 2019 te Tilburg tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven, meermalen, althans eenmaal (met kracht) in/tegen/op het gezicht en/of op/tegen het hoofd en/of op/tegen het (overige) lichaam van genoemde [slachtoffer] heeft gestompt en/of geslagen en/of geduwd en/of geschopt en/of getrapt en/of (met gebogen knie/knieën) gesprongen en/of zichzelf met zijn knie/knieën op het hoofd van die [slachtoffer] heeft laten vallen, al dan niet terwijl die [slachtoffer] (weerloos) op de grond lag, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair, althans indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 4 april 2019 te Tilburg tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten: een hersenkneuzing en/of (blijvende) hersenschade (met daarbij een periode van coma en/of met al dan niet tijdelijk verlies van lichamelijke functies) en/of een gebroken bovenkaak en/of een gebroken jukbeen en/of een gescheurde lever (met daarbij een slagaderlijke bloeding) heeft toegebracht, door meermalen, althans eenmaal (met kracht) in/tegen/op het gezicht en/of op/tegen het hoofd en/of op/tegen het (overige) lichaam van genoemde [slachtoffer] te stompen en/of te slaan en/of te duwen en/of te schoppen en/of te trappen en/of (met gebogen knie/knieën) te springen en/of zichzelf met knie/knieën op het hoofd van die [slachtoffer] te laten vallen, al dan niet terwijl die [slachtoffer] (weerloos) op de grond lag.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten of omissies zijn verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 4 april 2019 te Tilburg, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven, meermalen (met kracht) in/tegen/op het gezicht en/of op/tegen het hoofd en/of op/tegen het lichaam van genoemde [slachtoffer] heeft gestompt en/of geslagen en/of geschopt en/of getrapt en/of gesprongen op het hoofd van die [slachtoffer] , al dan niet terwijl die [slachtoffer] (weerloos) op de grond lag, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Het hof acht niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
Bewijsmiddelen
In de bewijsmiddelen wordt telkens verwezen naar dossierpagina’s van de doorgenummerde dossiers van de politie.
Met het hierna als A aangeduide dossier wordt bedoeld het eindproces-verbaal van de politie eenheid Zeeland-West-Brabant, districtsrecherche Hart van Brabant, dossiernummer BVH2019078122/ZB4R019034, dossiernaam Periboea, gesloten d.d. 10 september 2019.
Met het hierna als B aangeduide dossier wordt bedoeld het aanvullend procesdossier Forensische Opsporing van de politie eenheid Zeeland-West-Brabant, BVH-nummer 2019078122, dossiernaam Periboea (pg. 1-179).
Alle te noemen processen-verbaal zijn in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde verbalisanten. Alle verklaringen zijn, voor zover nodig, zakelijk weergegeven.
Het hof ontleent aan de inhoud van de navolgende bewijsmiddelen het bewijs dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan.
De beslissing dat het bewezenverklaarde door de verdachte is begaan berust op de feiten en omstandigheden als vervat de navolgende bewijsmiddelen, in onderlinge samenhang beschouwd.
1. Dossier A, het proces-verbaal van bevindingen d.d. 5 april 2019 (pg. 315-316), voor zover inhoudende als
relaas van verbalisant [verbalisant 1]:
Op 4 april 2019 omstreeks 22.46 uur kregen wij het verzoek om te gaan naar de [adres 1] . Wij kwamen ter plaatse bij de woning met huisnummer [adres 1] . Ik zag dat er een man op zijn buik op de grond lag. Ik zag dat er een plasje bloed naast zijn hoofd lag en dat er een wond boven zijn rechteroog zat. Ik hoorde dat de man een harde snurkende ademhaling had. De man bleek de bewoner te zijn, [slachtoffer] . Ik heb [slachtoffer] meerdere keren aangeroepen echter reageerde hij hier niet op. Toen ik terug liep naar [slachtoffer] zag ik dat hij een hele grote bult op zijn hoofd had.
Betrokkene: [slachtoffer] , [geboortedag 2] 1968 te [geboorteplaats 2] .
2. Dossier A, het proces-verbaal van bevindingen d.d. 5 april 2019 (pg. 416), voor zover inhoudende als
relaas van verbalisant [verbalisant 2]:
Op vrijdag 5 april 2019, omstreeks 13.00 uur sprak ik, verbalisant [verbalisant 2] , met
mevrouw [getuige 1] .
[getuige 1] verklaarde gisterenavond (...) in de woning van [slachtoffer] te zijn geweest.
[getuige 1] ziet vervolgens dat [slachtoffer] en de donkergekleurde man ruzie kregen in
de gang. [getuige 1] verklaarde "dat ze die zwarte zag stompen en slaan op [slachtoffer] ".
Omtrent de aanvaller van [slachtoffer] verklaarde [getuige 1] dat dit een negroïde man betrof
met rastahaar.
3. Dossier A, het proces-verbaal van verhoor d.d. 7 april 2019 (pg. 418-422), voor zover inhoudende als
weergave van het verhoor van getuige [getuige 1]:
V: Vraag verbalisant
A: Antwoord getuige
V: Waar was u donderdagavond 4 april 2019?
A: Bij [slachtoffer] . [Het hof begrijpt: [slachtoffer] .] Ik ben woensdag naar de woning van [slachtoffer] gegaan en tot de volgende dag gebleven. (...) Er was een zwarte gast. (...)
Op een gegeven moment begonnen [slachtoffer] en die zwarte man nog harder tegen elkaar te praten. Ze begonnen elkaar te lijf te gaan.
V: Waar was jij toen ze elkaar te lijf gingen?
A: Ik was in de huiskamer en hun bleven in de gang en in de keuken tegen elkaar vechten. Ik zag dat [slachtoffer] naar de keuken liep en dat hij achtervolgd werd door die zwarte man die hem te lijf ging. (...) Ik zag dat ze steeds meer elkaar begonnen af te slaan. (...) Ik zag dat [slachtoffer] op de grond lag en ze bleven maar vechten. (...) Ik zag dat [slachtoffer] op de grond lag in een plas bloed. (...) Ik hoorde [slachtoffer] zwaar ademen.
V: Toen jij bovenkwam zag jij die zwarte jongen, waar stond hij?
A: in de gang bij [slachtoffer] . Ik zag dat hij hem ook enkele malen schopte.
Hij droeg blauwkleurige schoenen.
4. Dossier A, het proces-verbaal van verhoor d.d. 10 juli 2019 (pg. 165-186), voor zover inhoudende als
weergave van het verhoor van verdachte [getuige 1]:
V: Vraag verbalisant
A: Antwoord verdachte
(pg. 168)
V: Vertel nog eens wat er op donderdag 4 april 2019 in de avonduren is gebeurd op de [adres 1] ?
A: Een zwarte stond stennis te maken bij de deur. (...)
(pg. 172)
V: Op een gegeven moment begonnen [slachtoffer] en die zwarte man harder tegen elkaar te praten en begonnen elkaar te lijf te gaan. Waar gebeurde dit?
A: In de hal.
Ze hebben zo een duw en trekpartij (…). [slachtoffer] loopt naar de keuken, die zwarte loopt er achteraan.
Toen werd het duwen en trekken (…).
V: Je verklaarde dat [slachtoffer] op de grond lag en dat ze maar bleven vechten. Wat deed die zwarte jongen toen [slachtoffer] op de grond lag?
A: Hij bleef hem schoppen.
V: Hoe deed hij dat?
A: Met zijn voet.
(pg. 173)
V: Jij bent terug naar de woning van [slachtoffer] gelopen. Wat trof je aan in de woning?
A: [slachtoffer] lag toen onder het bloed.
(pg. 174)
V: Je verklaarde dat je zag dat die zwarte jongen [slachtoffer] schopte. Hoe vaak schopte hij [slachtoffer] ?
A: (…) vaak genoeg in ieder geval.
(pg. 176)
Op 26 april 2019 heb jij een telefoongesprek met een man. Hierin wordt gezegd:
n: Dus... moar gij waert doar bij?
p: Joa
(…)
n: En wie had de nou gedoan? Die [verdachte] mee gouwe tanden? Zeker of nie?
p: Joa
V: Wat kun je hierover verklaren?
A: (...) Hij heeft gouden tanden. Die [verdachte] heeft dat gedaan.
(pg. 179)
O: [verdachte] had tegen [getuige 2] (hof: getuige [getuige 2] ) verteld dat hij in de lucht sprong om op de kop van [slachtoffer] te trappen. Toen hij neerkwam sneed het mes zichzelf.
(…)
V: Heb jij daar iets van gezien? Want jij hebt wel gezegd dat hij sprong.
A: (…) Ik heb wel gezien dat hij sprong.
(pg. 181)
V: Hoe noemen we nu die man die [slachtoffer] mishandeld heeft?
A: Voor mij is het gewoon [verdachte] .
5. Dossier A, het proces-verbaal van verhoor d.d. 27 juli 2019 (pg. 240-255), voor zover inhoudende als
weergave van het verhoor van getuige [getuige 3]:
V: Vraag verbalisant
A: Antwoord getuige
O: Opmerking verbalisant
V: Wat wil je verklaren over wat er op donderdag 4 april 2019 in de avonduren is gebeurd op de [adres 1] ?
(pg. 243)
A: Ik ging daar naartoe. Ik kwam daar iemand tegen. Ik ben binnen gekomen, ik ben gaan zitten. Ik ben een jointje gaan draaien en toen is het incident gebeurd.
V: Was jij binnen toen het incident gebeurde?
A: Ja. (...) Ik was in de woonkamer.
(pg. 244)
V: Die persoon waarvan je de naam niet wil zeggen die is achter jou aan gegaan?
A: Ja
V: De persoon die buiten is, die jij tegen komt, en die achter jou aan loopt en waarvan je de naam niet wilt zeggen, is dat dezelfde persoon?
A: Ja
O: Dan noemen we die persoon persoon 1 voor de duidelijkheid.
A: Oke.
(pg. 245)
A: (...) Ik zag hem, [de man van de woning], op de grond liggen.
V: Waar lag die man?
A: (…) tussen de keuken en de hal.
V: Wat zag je dan?
A: Ik zag die man op de grond, ik zag hem op de grond, ik zag bloed, veel bloed.
(pg. 251)
V: Hoe ziet persoon 1 er dan uit?
A: Een beetje een donkere jongen met 2 gouden tanden.
6. Dossier A, het proces-verbaal van verhoor d.d. 28 juli 2019 (pg. 284-290), voor zover inhoudende als
weergave van het verhoor van verdachte [getuige 3]:
V: Vraag verbalisant
A: Antwoord verdachte
(pg. 284)
V: Wil je nog iets toevoegen aan je verklaring van gisteren?
A: Het incident wat er is gebeurd, ik heb alles gezien en gehoord.
(pg. 285)
A: Ik zag die man op de grond en veel bloed. Veel geschop, veel geslagen.
V: Waar heeft dat zich afgespeeld?
A: In die woning toch, in de hal.
V: Je zegt veel geschopt en geslagen door hoeveel personen?
A: 1.
V: Is dat een man of een vrouw?
A: een man.
(pg. 286)
V: Heeft die persoon geslagen?
A: Ja.
V: Meer dan 1 keer?
A: Ja.
V: Heeft hij geschopt?
A: Ja.
V: Waar stond jij toen dit gebeurde?
A: Bij de deuropening tussen de woonkamer en de hal.
7. Dossier A, het proces-verbaal van verhoor d.d. 10 april 2019 (pg. 512-517), voor zover inhoudende als
weergave van het verhoor van getuige [getuige 2]:
V: Vraag verbalisant
A: Antwoord getuige
(pg. 513)
A: Die avond was ik bij [slachtoffer] . [Het hof begrijpt: [slachtoffer] .]
V: Wie waren er allemaal in die woning?
A: [slachtoffer] , [verdachte] , Poolse man, [getuige 1] . En [getuige 4] . Ik was samen met [getuige 4] daar gekomen.
(pg. 514)
V: Toen jij weg ging, wie bleef er daar?
A: Alleen [getuige 1] bleef daar. Dus [verdachte] , [slachtoffer] , die Poolse man, [getuige 4] en ik gingen weg.
8. Dossier A, het proces-verbaal van verhoor d.d. 22 april 2019 (pg. 518-524), voor zover inhoudende als
weergave van het verhoor van getuige [getuige 2]:
V: Vraag verbalisant
A: Antwoord getuige
(pg. 519)
A: (...) Ik weet wie het heeft gedaan. (...) Er was één man. Hij heeft het alleen gedaan.
(pg. 520)
[slachtoffer] is [slachtoffer] .
(...) [slachtoffer] was met diegene aan het drinken. (...) [slachtoffer] had die persoon gestoten/geslagen.
(pg. 521)
O: Ik zie dat getuige verbalisant [verbalisant 3] met zijn rechterhand ter hoogte van zijn borst weg duwt.
Die andere gaf hem twee klappen met zijn hand en toen ging [slachtoffer] naar de grond. Die persoon vertelde mij dit zelf. [slachtoffer] ging gelijk neer. (...) Het was een knock out gelijk.
V: Wat heeft die persoon nog gedaan?
A: [slachtoffer] geschopt.
V: Waar?
A: Op zijn hoofd.
V: Hij heeft geslagen en schopt en toen?
A: Toen is hij weg gegaan. [slachtoffer] lag op de grond.
9. Dossier A, het proces-verbaal van verhoor d.d. 25 juni 2019 (pg. 525-529), voor zover inhoudende als
weergave van het verhoor van getuige [getuige 2]:
V: Vraag verbalisant
A: Antwoord getuige
(pg. 525)
Ik dacht dat jullie die dader al hadden opgepakt. (...) Ik had gehoord dat hij al was opgepakt, die ene [verdachte] .
(pg. 526)
Ik kwam bij [slachtoffer] thuis en [verdachte] stond buiten. [slachtoffer] deed de deur open en liet ons naar binnen. Ik ging naar boven samen met [getuige 4] en [verdachte] . Op een gegeven moment moest [slachtoffer] naar de supermarkt. Niemand mocht binnen blijven. We zijn toen vertrokken van daar. We zouden later in de avond terugkomen. Ik, [verdachte] en
[getuige 4] gingen weg. Maar in de avond wilde ik daar niet meer naartoe gaan, dus ik was ook daar niet meer naar toe gegaan. Later in de avond kwam [verdachte] aan. Ik moest hem naar het ziekenhuis brengen. Hij was bij de eerste hulp geweest. Het was een hele diepe wond in zijn been. Hij had daar een snee. Ik ging mee naar het ziekenhuis met hem. Ik heb daar gewacht op hem. Hij heeft daar het verhaal verteld tegen mij.
Hij vertelde dat hij bij [slachtoffer] was geweest. Hij zei dat hij in de gang stond. [slachtoffer] botste tegen [verdachte] aan. [verdachte] stootte tegen [slachtoffer] . [slachtoffer] kreeg 2 klappen van [verdachte] en hij viel neer. [verdachte] was boos door zijn alcohol en zijn drugs. En toen begon hij hem dus te schoppen.
V: Hoe komt hij aan zijn wond?
A: [verdachte] sprong in de lucht. Om op de kop van [slachtoffer] te trappen. Toen hij neerkwam sneed dat mes hem zelf. Dus dat mes van [verdachte] heeft hem zelf gestoken.
10. Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 2] bij de rechter-commissaris d.d. 6 januari 2020, voor zover inhoudende als verklaring van de getuige:
U vraagt mij wat ik gehoord heb over wat er op 4 april 2019 is gebeurd met dhr. [slachtoffer] . Ik heb het van de verdachte zelf gehoord, dat hij [slachtoffer] een paar klappen had gegeven. Ik moest [verdachte] naar het ziekenhuis brengen omdat hij een sneetje had in zijn been. [verdachte] heeft gezegd hoe hij aan dat sneetje kwam. Hij sprong in de lucht of zoiets, om [slachtoffer] nog meer te kunnen schoppen. [verdachte] had een mes in zijn zak en doordat hij dat mes in zijn zak had heeft hij zich bij die sprong in zijn been gesneden. Dat heeft [verdachte] mij zelf verteld.
[verdachte] heeft mij op de dag zelf verteld wat er was gebeurd. We zaten toen in de
auto, omdat ik hem naar het ziekenhuis moest brengen. Op weg naar het ziekenhuis heeft hij mij dit verteld.
In de auto vertelde hij toen het verhaal. Dat hij terug was gegaan naar [slachtoffer] . Hij was daar blijven drinken, en op een gegeven moment was [slachtoffer] in de slaapkamer met [getuige 1] . [slachtoffer] kwam uit de slaapkamer, [verdachte] stond denk ik een beetje in de weg bij de deur. Toen draaide [slachtoffer] zich om en gaf [verdachte] een stoot. Dat was net iets té, [verdachte] pikte dat niet. Hij gaf daarom [slachtoffer] gelijk een klap. [slachtoffer] viel op de grond. Toen kreeg hij meer klappen, toen hij daar op de grond lag. Dat zei [verdachte] . Toen zei hij me dat hij op [slachtoffer] zijn hoofd wilde springen en dat op het moment dat hij omhoog sprong hij een sneetje in zijn been kreeg door het mes in zijn zak. Hij heeft mij gezegd dat hij [slachtoffer] een paar schoppen had gegeven. Daarna zou hij omhoog zijn gesprongen en toen kreeg hij die diepe snee in zijn been, door zijn eigen mes dat in zijn zak zat.
11. Dossier A, het proces-verbaal van verhoor d.d. 11 april 2019 (pg. 544-550), voor zover inhoudende als
weergave van het verhoor van getuige [getuige 4]:
V: Vraag verbalisant
A: Antwoord getuige
O: Opmerking verbalisant
(pg. 545)
V: Waar was u donderdag 4 april in de avond?
A: Ik ging samen met die jongen. (...) Ik ken de persoon die daar woont, die was naar het ziekenhuis Elisabeth gebracht, hij heet [slachtoffer] . (...) Deze man ken ik via [verdachte] met die
dreads.
V: Hoe heet deze man met die dreads?
A: Mensen noemen hem ‘ [verdachte] ’.
(...) Die met die lange dreads heeft een probleem met [slachtoffer] . Hij vertelde dat hij hem getrapt had op zijn hoofd.
O: De getuige staat op en maakt trappende bewegingen naar de grond met zijn rechterbeen.
V: Hoe weet jij dat?
A: Dat heeft [verdachte] mij verteld. Hij kwam nadat hij dat had gedaan naar een vriend en heeft alles verteld.
(pg. 546)
Toen is [verdachte] naar ons gekomen. Hij vertelde dat (…) hij [slachtoffer] in elkaar had geslagen.
O: Wij tonen de getuige een foto.
(pg. 547)
V: Weet jij wie dit is?
A: Dat is [slachtoffer] .
O: Wij verbalisanten zien dat degene op de foto die de getuige aanwijst als [slachtoffer] het slachtoffer [slachtoffer] is.
(pg. 548)
V: Wat heeft [verdachte] verteld wat hij heeft gedaan?
A: Hij heeft verteld dat hij [slachtoffer] in elkaar heeft geslagen. Hij vertelde dat hij hem in zijn gezicht en op zijn lichaam geschopt heeft. [verdachte] vertelde dat hij omhoog was gesprongen en met zijn knie op het gezicht van [slachtoffer] was gevallen. Hij had ook een mes bij zich, (…) hij stak daarbij zichzelf per ongeluk.
V: Was [verdachte] zelf gewond?
A: Ja, hij had een groot mes in de zijkant van zijn broekzak gestopt. Toen hij omhoog sprong om met zijn knie op het hoofd van [slachtoffer] te springen verwondde hij zichzelf op zijn rechterbeen, doordat het mes daar zat.
12. Dossier A, het proces-verbaal van verhoor d.d. 29 mei 2019 (pg. 558-564), voor zover inhoudende als
weergave van het verhoor van getuige [getuige 4]:
V: Vraag verbalisant
A: Antwoord getuige
O: Opmerking verbalisant
A: Die [verdachte] die [slachtoffer] in elkaar heeft geslagen heet [verdachte] of [verdachte] .
O: Ik laat je zo wat foto’s zien en dan kun jij zeggen wie [verdachte] is.
V: Kun je [verdachte] aanwijzen op de foto, op welke foto ziet u [verdachte] ?
A: Foto 1 is [verdachte] , dat is de man die [slachtoffer] heeft geslagen. (…) Ik heb [verdachte] horen zeggen dat hij hoorde dat [slachtoffer] aan het snurken was nadat hij hem had geslagen.
(pg. 560)
(...) [verdachte] liep mank. Hij had een wond in zijn been. Toen vertelde [verdachte] dat hij [slachtoffer] flink in elkaar had geslagen. En dat hij in de lucht was gesprongen en terecht gekomen (…) op het gezicht van [slachtoffer] .
V: Met zijn voeten?
A: Met zijn voeten knieën, hij heeft hem flink toegetakeld.
V: Denk je dat of heeft [verdachte] dat gezegd?
A: [verdachte] heeft tegen ons gezegd, bij wie hij het kwam vertellen, dat hij hem eigenlijk had willen vermoorden. Hij heeft ook gezegd als de politie hem wil pakken dat hij dan gewoon zou liegen. Dan zou hij tegen de politie zeggen dat [slachtoffer] een mes tevoorschijn heeft gehaald, dat hij het mes had afgepakt van [slachtoffer] en dat [slachtoffer] hem had gestoken met het mes en dat dit allemaal uit zelfverdediging was. Maar het was [verdachte] die het mes bij zich had. En [slachtoffer] had helemaal niets bij zich, hij kon zich ook niet verdedigen. (...) [verdachte] is het zelf komen vertellen net nadat het gebeurd was.
V: Weet jij de volledige naam van [slachtoffer] ?
A: Dat is [slachtoffer] . De mensen noemen hem allemaal [slachtoffer] .
V: Weet je zijn achternaam?
A: [slachtoffer] .
13. Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 4] bij de rechter-commissaris d.d. 5 december 2019, voor zover inhoudende als verklaring van de getuige:
Ik ken [verdachte] .
[verdachte] is naar het huis van [slachtoffer] gelopen.
[verdachte] heeft naar mijn brother gebeld om te vragen of hij bij het ziekenhuis gedropt kon worden omdat hij zijn been lelijk had gesneden. De vriend waar ik mee was heeft [verdachte] toen in het ziekenhuis gedropt.
Ik was er bij.
[verdachte] heeft verteld dat hij (…) die man had toegetakeld. Hij zei dat hij die vent flink geslagen en toegetakeld had. Hij zei dat het net leek alsof iemand dood ging. [verdachte] sprong in de lucht en viel op die man die hij had toegetakeld (…). Daardoor verwondde [verdachte] zichzelf met een mes.
Hij was woest. Hij had gedronken.
14. Dossier B, het proces-verbaal forensisch onderzoek woning ( [adres 1] ) d.d. 18 juni 2019 (pg. 37-59), voor zover inhoudende als
relaas van verbalisanten [verbalisant 4] en [verbalisant 5]:
(pg. 38)
- Bloedbron
Wanneer in dit proces-verbaal bloedbron wordt gelezen, wordt hiermee bedoeld een
bebloed voorwerp, lichaamsdeel of een bloedende verwonding.
(pg. 39)
Op zaterdag 6 april 2019 werd aan ons verzocht een onderzoek in te stellen in de woning [adres 1] .
(pg. 42)
In de keuken, vooral in deuropening tussen de hal en de keuken, zagen wij een
bloedbeeld dat hoofdzakelijk bestond uit bloedspatten.
(pg. 44)
Tijdens ons onderzoek in de hal van de woning zagen wij, op de verwarmingsradiator in
de hal, enkele kledingstukken liggen. Wij zagen dat er op deze kledingstukken een
broodmes lag. Wij zagen dat er op het lemmet van dit mes bloedsporen aanwezig waren.
Wij zagen dat dit broodmes van het merk "Alpina" was. Dit broodmes werd vervolgens door ons inbeslaggenomen voor een eventueel in te stellen vervolgonderzoek en door ons voorzien van het SIN: AAGW4225NL.
(pg. 44-45)
Onderzoek bloedbeeld in de hal/keuken
(...) Wij zagen op de vloer van de keuken ellipsvormige bloedspatten. Deze bloedspatten hadden, gezien hun vorm, een vluchtrichting gehad, komende uit de richting van de drempel in de deuropening tussen de hal en de keuken en gaande in de richting van de koelkast en het keukenblok in de keuken. Aan de onderzijde van de deur tussen de hal en de keuken waren eveneens bloedspatten aanwezig die ellipsvormig waren en gezien hun vorm afkomstig waren uit de richting van de bedoelde drempel. Aan de onderzijde van de koelkastdeur waren min of meer ronde bloedspatten aanwezig. Ronde bloedspatten werden door ons ook aangetroffen op het deurkozijn aan de slotzijde van dit kozijn. Deze nagenoeg ronde bloedspatten zaten op enkele centimeters hoogte, gezien vanaf de vloer van de keuken.
Gezien het aantreffen van de ellipsvormig en de (nagenoeg) ronde bloedspatten wordt
door ons gesteld dat zich in de deuropening tussen de hal en de keuken een bloedbron
heeft bevonden waarin een kracht is uitgeoefend waardoor bloed is weggespat. Deze
bloedbron heeft zich op enkele centimeters hoogte boven de drempel van genoemde
deuropening bevonden.
(pg. 45)
Na het onderzoek naar het bloedbeeld in de hal en keuken, werden door ons de volgende
bloedsporen bemonsterd en als volgt gewaarmerkt:
AAGW4218NL
Bloed
Bpa 13 - spat bij kastje in hal
AAGW4220NL
Bloed
Bpa 11 - spat centraal in hal
(pg. 60)
Samenvatting
Door ons werd in de hal van de woning een bloedbeeld aangetroffen, passend bij toegepast geweld.
Conclusie
Gezien voorstaande wordt door ons gesteld, dat er een bloedbron is ontstaan in de hal van de woning en dat deze bloedbron zich heeft bevonden, laag bij grond en in de deuropening tussen de hal en de keuken. In deze bloedbron is één of meerdere keren een kracht uitgeoefend waarbij bloed is weggespat.
15. Dossier B, het relaasproces-verbaal forensisch onderzoek d.d. 2 juli 2019 (pg. 1-10), voor zover inhoudende als
relaas van verbalisant [verbalisant 6]:
(pg. 2)
Op zaterdag 6 april en zondag 7 april 2019 werd door medewerkers van het team FO ZWB forensisch onderzoek verricht in de woning [adres 1] . In de hal van de woning werd een bloedbeeld aangetroffen, passend bij toegepast geweld.
Op de radiator in de hal werd een bebloed mes aangetroffen.
Gezien hetgeen beschreven in het proces-verbaal wordt door de verbalisanten gesteld dat er een bloedbron is ontstaan in de hal van de woning en dat deze bloedbron zich heeft bevonden, laag bij de grond en in de deuropening tussen de hal en de keuken. In deze bloedbron is één of meerdere keren een kracht uitgeoefend waarbij bloed is weggespat.
(pg. 3)
Onderzoek aan Stukken van Overtuiging (SvO's):
SIN: AAGW4225NL
Mes (broodmes), merk Alpina, aangetroffen op radiator in hal woning [adres 1]
Tijdens dit onderzoek werden de navolgende bemonsteringen genomen:
Bemonstering van bloedspoor op de beide zijden van de punt van het lemmet. [AAMJ4529NL, AAMJ1832NL] en bemonstering van heft [AAMJ1833NL].
(pg. 4)
Op 8 april 2019 zijn de volgende svo’s voor een DNA-spoedonderzoek aangeboden aan het NFI.
SIN: AAGW4218NL.
Bemonstering van een bloedspat op de vloer van de hal, nabij het kastje in de hal.
SIN: AAGW4220NL.
Bemonstering van een bloedspat centraal op de vloer van de hal.
SIN: AAMJ4529NL.
Bemonstering van het einde van het lemmet van het mes [AAGW4225NL] dat op de radiator in de hal werd aangetroffen.
(pg. 6)
Op 17 april 2019 is het volgende svo voor een DNA-onderzoek aangeboden aan het NFI.
SIN: AAMJ1833NL.
Bemonstering van het heft van het mes [AAGW4225NL] wat aangetroffen werd op de radiator in de hal van de woning.
16. Dossier B, het rapport DNA-onderzoek naar aanleiding van een geweldsincident in Tilburg op 4 april 2019 van het Nederlands Forensisch Instituut te Den Haag d.d. 12 april 2019, nummer 2019.04.08.122 (aanvraag 001), opgemaakt door de NFI-deskundige dr. J.H.A. Nagel, NFI-deskundige forensisch onderzoek van biologische sporen en DNA (pg. 147-151), voor zover inhoudende als
relaas van rapporteur:
Onderstaand onderzoeksmateriaal is onderworpen aan een DNA-onderzoek.
AAGW4218NL#01 een bemonstering (Bpa 13 - spat bij kastje in hal)
AAGW4220NL#01 een bemonstering (Bpa 11 - spat centraal in hal)
AAMJ4529NL#01 een bemonstering (Einde lemmet)
Resultaten, interpretatie en conclusie
In Tabel 1 staan de DNA-profielen die zijn vergeleken met de DNA-profielen van de
bemonsteringen.
Tabel 1 DNA-profielen van personen
SIN
Naam
Geboortedatum
RDX697
slachtoffer [slachtoffer]
[geboortedag 2] 1968
RAAK8218NL
[verdachte]
[geboortedag 1] 1984
Tabel 2 Resultaten, interpretatie en conclusie vergelijkend DNA-onderzoek
SIN (omschrijving)
Beschrijving DNA-profiel
- DNA kan afkomstig zijn van
Matchkans DNA-profiel
AAGW4218NL#01
(spat bij kastje)
DNA-mengprofiel van minimaal twee personen
afgeleid DNA-hoofdprofiel
- slachtoffer [slachtoffer]
DNA-nevenkenmerken
- minimaal één persoon
kleiner dan 1 op 1 miljard
AAGW4220NL#01
(spat in hal)
DNA-profiel van één man
- slachtoffer [slachtoffer]
kleiner dan 1 op 1 miljard
AAMJ4529IML#01
(einde lemmet)
DNA-profiel van één man
- [verdachte]
kleiner dan 1 op 1 miljard
DNA-databank
DNA-profiel AAMJ4529NL#01 (Einde lemmet) is op 12 april 2019 opgenomen in de
Nederlandse DNA-databank voor strafzaken en vergeleken met daarin aanwezige DNA-
profielen. Dit DNA-profiel matcht met de DNA-profielen in DNA-profielcluster 14299. Het DNA-profiel van [verdachte] RAAK8218NL maakt deel uit van dit DNA-profielcluster. Dit betekent dat het DNA in bemonstering AAMJ4529NL#01 afkomstig kan zijn van [verdachte] .
17. Dossier B, het rapport DNA-onderzoek naar aanleiding van een geweldsincident in Tilburg op 4 april 2019 van het Nederlands Forensisch Instituut te Den Haag d.d. 14 juni 2019, nummer 2019.04.08.122 (aanvragen 002 en 003), opgemaakt door de NFI-deskundige dr. J.H.A. Nagel, NFI-deskundige forensisch onderzoek van biologische sporen en DNA (pg. 152-155), voor zover inhoudende als
relaas van rapporteur:
DNA-onderzoek
Onderstaand onderzoeksmateriaal is onderworpen aan een DNA-onderzoek:
AAMJ1833NL#01 een bemonstering (heft; tb positief)
Tabel 2 Resultaten, interpretatie en conclusie vergelijkend DNA-onderzoek
SIN (omschrijving)
Beschrijving DNA-profiel
- DNA kan afkomstig zijn van
Matchkans DNA-profiel
AAMJ1833NL#01
(heft; tb positief)
DNA-mengprofiel van minimaal twee personen
- [verdachte]
- minimaal één onbekende persoon
zie 'Bewijskracht van het
vergelijkend DNA-
onderzoek'
Bewijskracht van het vergelijkend DNA-onderzoek
Ten behoeve van het berekenen van de bewijskracht (zie ook het kader 'Bewijskracht van het resultaat van vergelijkend DNA-onderzoek') van de overeenkomsten tussen het DNA- profiel van verdachte [verdachte] en DNA-mengprofiel AAMJ1833NL#01 zijn de volgende aannames gedaan:
  • bemonstering AAMJ1833NL#01 bevat DNA van twee personen;
  • de personen in dit mengsel zijn niet onderling verwant.
Onder deze aannames zijn de resultaten van het DNA-onderzoek beschouwd onder het
volgende hypothesepaar:
Hypothese 1: De bemonstering bevat DNA van verdachte [verdachte] en één willekeurige onbekende persoon.
Hypothese 2: De bemonstering bevat DNA van twee willekeurige onbekende personen.
Het verkregen DNA-mengprofiel AAMJ1833NL#01 is meer dan 1 miljard keer
waarschijnlijker wanneer hypothese 1 waar is, dan wanneer hypothese 2 waar is.
18. Een schriftelijk bescheid, te weten een verslag van een forensisch geneeskundig onderzoek d.d. 12 april 2019 (pg. 159-160), voor zover inhoudende
als mededeling van K.H. Gan, forensisch geneeskundige (GGD):
Naar aanleiding van uw verzoek, inzake het instellen van een forensisch geneeskundige onderzoek van:
naam: [slachtoffer]
voornaam: [slachtoffer]
geb. datum: [geboortedag 2] -1968
Ik heb betrokkene op 10-04-2019 om 11:00 te Elisabeth Ziekenhuis Tilburg onderzocht. Hij is opgenomen op de afdeling Intensive Care.
Omschrijving van het incident waardoor letsels ontstonden:
Betrokkene is mishandeld, waardoor hij in het ziekenhuis terecht gekomen is.
Aanvullende medische gegevens
Betrokkene ligt in het ziekenhuis en is nog steeds buiten bewustzijn. Hij wordt behandeld met medicijnen en hij wordt kunstmatig beademd.
Uitwendig waargenomen letsel:
Op zijn voorhoofd, boven het rechterhoofd, heeft hij een kleine wond (gehecht) en er is een hematoom (bloeduitstorting) met onderhuidse zwelling zichtbaar.
Is er vermoeden van niet uitwendig waarneembaar letsel?
Ja: bij binnenkomst was er sprake van een gescheurde lever en een slagaderlijke bloeding in de lever.
Middels een procedure is deze bloeding gestopt. Er is sprake van een fractuur (breuk) van de bovenkaak en jukbeen rechts. Er is een kleine contusie-haard (kneuzing) links frontaal in de hersenen.
Er is mogelijk nog sprake van meer hersenschade.
De omvang en de aard van het hersenletsel is nog niet vastgesteld.
Past het letsel bij de opgegeven toedracht?
De letsels passen bij stomp botsend geweld tegen het hoofd en tegen de buik.
19. Dossier A, het proces-verbaal van verhoor d.d. 3 juli 2019 (pg. 83-93), voor zover inhoudende als
weergave van het verhoor van de verdachte:
V: Vraag verbalisant
A: Antwoord verdachte
(pg. 85)
V: Door wie word je “ [verdachte] ” genoemd?
A: Iedereen noemt mij zo.
(pg. 88)
V: Wat wil je verklaren over wat er op donderdag 4 april 2019, in de avonduren is gebeurd op de [adres 1] ?
A: Er was een beetje een woordenwisseling. Het escaleerde. (...) Ik gaf hem een duwtje (…) . Ik heb de man op zijn smoel geslagen. Ik zag dat hij op de grond viel (…). Hij viel op de rechterzijde van zijn hoofd.
V: Waar gebeurde dit?
A: Het gebeurde in de gang van de woning (…). Er zit geen deur tussen de keuken en de hal.
V: Wat gebeurde er toen?
A: Ik zag een hoop bloed liggen.
V: Met wie was je daar?
A: (...) met [slachtoffer] .
(pg. 90)
V: Heb je [slachtoffer] geslagen?
A: Ja.
V: Waar heb je hem geslagen?
A: Op zijn rechter onderkin. (...)
Ik sloeg met mijn rechtervuist. Ik sloeg echt hard. Als je op zo’n manier iemand slaat, gaat hij direct plat.
(pg. 91)
V: Hoe was de toestand van [slachtoffer] toen je wegging?
A: Ik zag hem liggen met de rechterzijde van zijn hoofd op de grond. Ik zag ook veel bloed.
(pg. 92)
V: Na de klap lag [slachtoffer] op de grond?
A: Ik hoorde hem een snurkend geluid maken.
Bewijsoverwegingen
De beslissing dat het bewezenverklaarde door de verdachte is begaan, berust op de
feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven bedoelde bewijsmiddelen in onderlinge samenhang beschouwd.
De verdediging heeft vrijspraak van het primair en subsidiair tenlastegelegde bepleit. De verdediging heeft daartoe – samengevat – aangevoerd:
a. De verklaringen van de getuigen die in de woning van [slachtoffer] aanwezig waren, te weten [getuige 1] en [getuige 3] kunnen niet voor het bewijs worden gebruikt, nu zij niet consistent zijn, niet uitblinken in duidelijkheid en op onderdelen pertinent onjuist zijn. Deze verklaringen zijn dan ook onbetrouwbaar.
De verklaringen van anderen die later iets hebben gehoord, te weten [getuige 2] en [getuige 4] , kunnen ook niet bijdragen aan het bewijs voor het tenlastegelegde. [getuige 2] houdt er meerdere lezingen op na, terwijl de verklaring van [getuige 4] op verschillende punten niet matcht met bevindingen uit het politieonderzoek.
De verklaring van [getuige 5] kan evenmin voor het bewijs worden gebruikt, omdat hij niet zelf heeft waargenomen wat er is voorgevallen, maar enkel heeft verklaard wat hij ‘denkt’ dat er zou zijn gebeurd.
De verdachte heeft geen opzet gehad op het doden van de heer [slachtoffer] , ook niet in de zin van voorwaardelijk opzet. Het letsel aan en in het hoofd van de heer [slachtoffer] is ontstaan door één vuistslag van de verdachte, als gevolg waarvan [slachtoffer] ten val is gekomen. Dat is onvoldoende om te kunnen concluderen dat de verdachte willens en wetens de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat de ander zou komen te overlijden.
Het hof overweegt als volgt.
Ad a.
Met de rechtbank en anders dan de verdediging heeft betoogd, is het hof van oordeel dat de getuigen [getuige 1] en [getuige 3] bij de politie op essentiële onderdelen consistente en gedetailleerde verklaringen hebben afgelegd, waarbij hun verklaringen ook over en weer steun geven voor de gebeurtenissen. Het hof acht de voor het bewijs gebruikte verklaringen van [getuige 1] en [getuige 3] betrouwbaar. Uit hun verklaringen leidt het hof af dat de verdachte in de hal van de woning van het slachtoffer [slachtoffer] geweld heeft gepleegd tegen het slachtoffer, dat heeft bestaan uit het meerdere malen schoppen en stompen/slaan.
Het hof neemt daarbij in aanmerking dat de getuige [getuige 1] haar verklaring bij de politie kort na het voorval heeft afgelegd. De omstandigheid dat zij als getuige bij de rechter-commissaris om haar moverende redenen een andersluidende verklaring heeft afgelegd, kort gezegd inhoudende dat zij niets heeft gezien, brengt het hof niet tot een ander oordeel.
De verklaringen van de getuigen [getuige 1] en [getuige 3] worden bovendien ondersteund door de verklaringen van de getuigen [getuige 2] en [getuige 4] . Zij zijn de verdachte kort na het incident behulpzaam geweest bij het vervoer naar het ziekenhuis en zij hebben onafhankelijk van elkaar verklaard wat de verdachte tegen hun heeft gezegd over de toedracht van het voorval en het geweld dat hij tegen het slachtoffer heeft gebruikt, te weten (onder meer) het slaan van [slachtoffer] en het schoppen/trappen op het hoofd/in het gezicht toen [slachtoffer] op de grond lag, waarbij de verdachte zelfs een sprong heeft gemaakt. Volgens getuige [getuige 4] is de verdachte toen met een knie op het gezicht van [slachtoffer] terecht gekomen.
Deze verklaringen ondersteunen elkaar eveneens en het hof heeft geen aanwijzingen bekomen dat de getuigen [getuige 2] en [getuige 4] de verdachte ten onrechte of uit eigen belang hebben belast. De getuigen hebben bij de rechter-commissaris hun verklaringen herhaald en bevestigd.
Het hof acht ook deze verklaringen betrouwbaar en bruikbaar voor het bewijs.
De verklaringen van de getuigen [getuige 1] , [getuige 3] , [getuige 2] en [getuige 4] worden ondersteund door het forensisch onderzoek dat is uitgevoerd. Daaruit volgt dat in de hal van de woning van het slachtoffer een bloedbeeld werd aangetroffen, passend bij toegepast geweld. In de hal en de keuken heeft zich een bloedbron bevonden, laag bij de grond, waarin een of meerdere keren een kracht is uitgeoefend waardoor bloed is weggespat.
Uit vergelijkend DNA-onderzoek is gebleken dat in één van de bloedspatten een DNA-mengprofiel van minimaal twee personen is aangetroffen, waarbij het afgeleid DNA-hoofdprofiel matcht met dat van het slachtoffer [slachtoffer] . In een andere bloedspat is het DNA-profiel van één man aangetroffen. Dit DNA-profiel komt overeen met dat van het slachtoffer [slachtoffer] .
Uit forensisch geneeskundig onderzoek volgt dat het slachtoffer op zijn voorhoofd, boven het rechterhoofd, een kleine wond heeft (gehecht) en dat er een hematoom (bloeduitstorting) met onderhuidse zwelling zichtbaar is. Voorts zijn bij het slachtoffer een gescheurde lever, een slagaderlijke bloeding in de lever, een fractuur van de bovenkaak en jukbeen rechts en een kleine contusie-haard (kneuzing) links frontaal in de hersenen geconstateerd, waarbij de omvang en de aard van het hersenletsel op dat moment nog niet was vastgesteld.
De letsels passen bij stomp botsend geweld tegen het hoofd en tegen de buik.
De verdachte heeft bij de politie erkend dat hij het slachtoffer heeft geslagen.
Op grond van het vorenstaande acht het hof de verklaringen van [getuige 1] , [getuige 3] [getuige 2] en [getuige 4] zoals hiervoor opgenomen dan ook betrouwbaar en geloofwaardig en bezigt deze voor het bewijs. Het hof hecht dan ook geen geloof aan de verklaring van de verdachte dat hij het slachtoffer slechts een enkele klap tegen de kin heeft gegeven.
Naar het oordeel van het hof behoeft het verweer ten aanzien van de betrouwbaarheid van de verklaring van [getuige 5] geen nadere bespreking, nu het hof zijn verklaring niet tot het bewijs bezigt.
Hetgeen door de verdediging overigens is aangevoerd leidt niet tot een ander oordeel. Het hof verwerpt het verweer in alle onderdelen.
Ad b.
Het hof overweegt als volgt.
Met de rechtbank acht het hof niet gebleken dat verdachte het ‘volle opzet’ heeft gehad op de dood van [slachtoffer] .
Wel acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte minst genomen voorwaardelijk opzet heeft gehad op de dood van [slachtoffer] .
Het hof stelt voorop dat voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg – zoals hier op fataal letsel – aanwezig is indien de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat dit gevolg zal intreden.
De beantwoording van de vraag of een gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval. Daarbij komt betekenis toe aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht. Het zal in alle gevallen moeten gaan om een kans die naar algemene ervaringsregelen aanmerkelijk is te achten.
Het hof overweegt dat het gezicht/hoofd bij uitstek een kwetsbaar en vitaal deel van het lichaam is. Het is een feit van algemene bekendheid dat het met geschoeide voet meermalen met kracht trappen in het gezicht, althans tegen/op het hoofd van een persoon onder omstandigheden een aanmerkelijke kans op fataal letsel bij die persoon oplevert. Het hoofd bevat immers diverse kwetsbaarheden zoals de slaap en de hersenen. Bij gebrek aan een contra-indicatie moet deze wetenschap bij de verdachte worden verondersteld.
Het hof is van oordeel dat de gedragingen van de verdachte, in het bijzonder gelet op de omstandigheid dat de verdachte [slachtoffer] met geschoeide voet met kracht meerdere trappen in het gezicht, althans tegen/op het hoofd heeft gegeven, onder de omstandigheden en op een wijze zoals uit de hiervoor opgenomen bewijsmiddelen volgt, naar hun uiterlijke verschijningsvorm kunnen worden aangemerkt als zozeer op het toebrengen van fataal lichamelijk letsel gericht te zijn dat het, behoudens aanwijzingen voor het tegendeel, niet anders kan zijn geweest dan dat de verdachte willens en wetens de aanmerkelijke kans op dat gevolg heeft aanvaard. Van dergelijke aanwijzingen is het hof niet gebleken. Het primair tenlastegelegde is in zoverre wettig en overtuigend bewezen.
Met de advocaat-generaal is het hof van oordeel dat er op basis van de processtukken en het verhandelde geen wettig en overtuigend bewijs is dat de verdachte het hem tenlastegelegde tezamen en in vereniging met een of meer anderen heeft gepleegd, zodat hij in zoverre zal worden vrijgesproken.
Verweren ten aanzien van de strafbaarheid
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte ten aanzien van het hem tenlastegelegde behoort te worden ontslagen van alle rechtsvervolging. De verdediging heeft daartoe aangevoerd dat de verdachte heeft gehandeld uit noodweer als bedoeld in artikel 41, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht. De verdediging heeft gesteld dat de verdachte zich geconfronteerd zag met een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding, nu [slachtoffer] met een mes in het been van de verdachte heeft gestoken. Voor zover de verdachte daarbij de grenzen van een noodzakelijke verdediging heeft overschreden heeft de verdediging gesteld dat de verdachte heeft gehandeld uit noodweerexces als bedoeld in artikel 41, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht.
Het hof overweegt als volgt.
Het hof acht de gestelde noodweersituatie die de verdediging aan het verweer ten grondslag heeft gelegd, niet aannemelijk geworden. De door de verdediging gegeven lezing van de gebeurtenissen vindt zijn weerlegging in de hiervoor opgenomen bewijsmiddelen.
Uit de verklaringen van de getuigen, zoals hiervoor opgenomen, volgt dat de verdachte en het slachtoffer in de woning van het slachtoffer ruzie hebben gekregen, waarbij een handgemeen is ontstaan. De verdachte heeft het slachtoffer daarbij meermalen geschopt en geslagen tegen het lichaam, het gezicht en/of het hoofd. Anders dan de verdachte heeft verklaard, is niet aannemelijk geworden dat het slachtoffer de verdachte heeft gestoken met een mes. De getuigen die in de woning aanwezig waren, [getuige 1] en [getuige 3] , hebben daar niet over verklaard, terwijl de getuigen [getuige 2] en [getuige 4] hebben verklaard dat de verdachte hun heeft verteld dat hij de verwonding aan zijn been heeft opgelopen toen hij na een sprong landde, waarbij hij zich heeft gesneden met het mes dat hij zelf bij zich droeg. Ook de van het dossier deel uitmakende bevindingen met betrekking tot het DNA-onderzoek aan het aangetroffen mes ondersteunen de verklaring van de verdachte niet.
Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen en gelet op de hiervoor opgenomen bewijsmiddelen is het hof van oordeel dat de verdachte de hem verweten gedraging niet heeft verricht in een situatie waarin en op een tijdstip waarop voor hem de noodzaak bestond tot verdediging van eigen lijf tegen een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding, dan wel het onmiddellijk dreigend gevaar daarvoor.
In hetgeen door de verdediging is aangevoerd ziet het hof ook overigens geen redenen om tot een ander oordeel te komen.
Het verweer wordt verworpen.
Op grond van de hiervoor vermelde feiten en omstandigheden is het hof van oordeel dat geen sprake is geweest van een noodweersituatie, zodat ook het beroep op noodweerexces niet slaagt.
Het verweer wordt verworpen in alle onderdelen.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het primair bewezenverklaarde levert op:
poging tot doodslag.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluiten. Het feit is strafbaar.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezenverklaarde.
Op te leggen sanctie
Bij vonnis waarvan beroep heeft de rechtbank de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 5 jaren met aftrek van voorarrest.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof de verdachte zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 7 jaren met aftrek van voorarrest.
Door de verdediging is (meer subsidiair) bepleit om een substantieel lagere straf op te leggen dan de rechtbank heeft gedaan en de advocaat-generaal heeft gevorderd, waarbij de straf de verdachte enig toekomstperspectief geeft. De verdediging heeft het hof verzocht een gevangenisstraf op te leggen waarbij de duur van het onvoorwaardelijk deel de duur van de voorlopige hechtenis niet overstijgt. Daarnaast zou een voorwaardelijke gevangenisstraf kunnen worden opgelegd, waaraan bijzondere voorwaarden kunnen worden verbonden. Kaal afstraffen is niet de oplossing, aldus de verdediging.
Het hof heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarnaast is gelet op de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komende in het hierop gestelde wettelijke strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
Het hof heeft in het bijzonder het navolgende in aanmerking genomen en ziet daarin de redenen voor het opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur.
Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan een poging tot doodslag op [slachtoffer] . Het hof overweegt dat de verdachte het slachtoffer meermalen tegen het hoofd, gezicht en/of het lichaam heeft geschopt en geslagen. Dat het daarbij niet daadwerkelijk tot letaal letsel is gekomen, is een kwestie van toeval. Ten gevolge van het door de verdachte uitgeoefende geweld heeft het slachtoffer zeer ernstig lichamelijk letsel opgelopen. Uit de in het kader van de vordering van de benadeelde partij ingebrachte medische stukken volgt dat het slachtoffer als gevolg van het door de verdachte uitgeoefende geweld hersenletsel heeft opgelopen en dat hij blijvend invalide is en de rest van zijn leven intensieve zorg nodig heeft. Naast het lichamelijke letsel dat het slachtoffer door het handelen van de verdachte heeft opgelopen, leert de ervaring dat slachtoffers van geweldsmisdrijven daarvan nog lange tijd psychisch nadelige gevolgen kunnen ondervinden. Dat is in dit geval niet anders, zo blijkt uit de slachtofferverklaring en de namens de benadeelde in het kader van de vordering tot schadevergoeding overgelegde stukken. Het slachtoffer kan zich de precieze toedracht niet herinneren, maar vraagt zich nog steeds af waarom de verdachte hem dit heeft aangedaan.
Door het handelen van de verdachte heeft hij een bijzonder ernstige inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer. Het bewezenverklaarde heeft plaatsgevonden in de woning van het slachtoffer, een plek die nu juist veiligheid zou moeten bieden. Delicten als het onderhavige veroorzaken bovendien veel maatschappelijke onrust en leiden tot gevoelens van angst en onveiligheid onder burgers. Het hof rekent dit de verdachte zwaar aan.
Het hof heeft verder acht geslagen op de inhoud van het uittreksel Justitiële Documentatie, d.d. 6 april 2021, betrekking hebbend op het justitiële verleden van de verdachte, waaruit blijkt dat hij eerder onherroepelijk is veroordeeld ter zake van geweldsdelicten. Ook heeft het hof rekening gehouden met de overige persoonlijke omstandigheden van de verdachte, voor zover daarvan ter terechtzitting in hoger beroep is gebleken.
Met de advocaat-generaal is het hof van oordeel dat, gelet op de ernst van het bewezenverklaarde feit, een forse onvoorwaardelijke gevangenisstraf geïndiceerd is en dat voor een deels voorwaardelijke gevangenisstraf geen plaats is. Het hof heeft daarbij tevens gekeken naar de straffen die in vergelijkbare zaken zijn opgelegd. Alles overwegende zal het hof, overeenkomstig de vordering van de advocaat-generaal, aan de verdachte een gevangenisstraf voor de duur van 7 jaren met aftrek van voorarrest opleggen.
Het hof ziet in hetgeen overigens door de verdediging omtrent de persoonlijke omstandigheden van de verdachte is aangevoerd geen reden om tot een andere of lagere strafoplegging te komen.
Het hof verwerpt het verweer.
Het hof overweegt dat sprake is van een overschrijding van de redelijke termijn, nu het dossier na verloop van meer dan acht maanden na het instellen van het hoger beroep ter griffie van het hof is binnengekomen. Het hof is evenwel van oordeel dat de behandeling daarna zo voortvarend is geweest dat deze te late inzending daardoor voldoende is gecompenseerd. Immers, het hof zal arrest wijzen binnen een jaar nadat het hoger beroep is ingesteld. Het hof zal daarom volstaan met het oordeel dat de redelijke termijn is overschreden, zonder daaraan enig rechtsgevolg te verbinden.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]
De benadeelde partij [slachtoffer] heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding tot een bedrag van € 40.970,00, te vermeerderen met de wettelijke rente. Deze vordering valt uiteen in:
Materiële schade
Eigen risico 2019 € 385,-
Eigen risico 2020 € 385,-
Inhoud portemonnee € 100,-
Schade aan de kleding € 100,-
Immateriële schade€ 40.000,-
De rechtbank heeft bij het vonnis waarvan beroep de vordering gedeeltelijk toegewezen tot een bedrag van € 30.825,76, te weten € 825,76 (eigen risico 2019 ter hoogte van € 340,76, eigen risico 2020 en schade aan de kleding) en € 30.000,- aan immateriële schade. De rechtbank heeft de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaard in de vordering voor de meer gevorderde materiële schade en immateriële schade.
De benadeelde partij heeft schriftelijk te kennen gegeven de gehele vordering in hoger beroep te handhaven. De benadeelde partij heeft ter terechtzitting in hoger beroep de vordering ten aanzien van de materiële schade verlaagd, in dier voege dat voor de post eigen risico 2019 een bedrag van € 340,76 wordt gevorderd, zoals door de rechtbank is toegewezen. Namens de benadeelde partij is verzocht om ook in hoger beroep een vergoeding voor proceskosten toe te kennen.
De verdediging heeft de vordering ter terechtzitting in hoger beroep betwist voor wat betreft de hoogte van de gevorderde immateriële schade. De immateriële schade dient aanzienlijk te worden gematigd. Uit de bij de vordering gevoegde stukken volgt dat het slachtoffer in het algemeen positief in het leven staat en dat hij zich dezelfde persoon voelt als voorheen, ook al weet hij dat er dingen zijn veranderd. Hij zou geen lijdensdruk ervaren en geen last hebben van stemmingswisselingen. Een bedrag van € 40.000,- is dan niet passend.
De verdediging verzet zich niet tegen toewijzing van de vordering voor wat betreft het eigen risico in 2019 en 2020 en de kosten voor schade aan de kleding. Ten aanzien van de gevorderde vergoeding voor de inhoud van de portemonnee van het slachtoffer heeft de verdediging zich op het standpunt gesteld dat de vordering onvoldoende is onderbouwd.
Materiële schade
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij [slachtoffer] als gevolg van het bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks materiële schade heeft geleden. Met de rechtbank is het hof van oordeel dat de posten eigen risico 2019 (tot een bedrag van € 340,76), eigen risico 2020 en schade aan de kleding voldoende zijn onderbouwd en aannemelijk zijn gemaakt.
De materiële schade bedraagt in totaal € 825,76. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag toewijsbaar is.
Het hof is van oordeel dat de post ‘inhoud portemonnee’ onvoldoende is onderbouwd en aannemelijk is gemaakt, terwijl de verdediging deze post gemotiveerd heeft betwist. Het hof is van oordeel dat de behandeling van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding zou opleveren. De benadeelde partij kan daarom thans in zoverre in de vordering niet worden ontvangen en kan deze slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Immateriële schade
Uit het onderzoek ter terechtzitting is komen vast te staan dat aan [slachtoffer] door het bewezenverklaarde rechtstreeks nadeel is toegebracht dat niet uit vermogensschade bestaat. Dit is aan de verdachte toe te rekenen. Het hof is derhalve van oordeel dat de gevorderde immateriële schadevergoeding onder het bereik van artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek valt. Rekening houdend met de aard en de ernst van het delict, de ernstige, ingrijpende en blijvende gevolgen ervan voor de benadeelde partij en de bedragen die Nederlandse rechters in vergelijkbare gevallen plegen toe te kennen, acht het hof toekenning van een bedrag van € 40.000,- redelijk en billijk. De gevorderde immateriële schadevergoeding zal derhalve geheel worden toegewezen.
Conclusie
Het vorenoverwogene leidt ertoe dat de vordering van de benadeelde partij tot een bedrag van € 40.825,76 zal worden toegewezen.
Het toe te wijzen bedrag zal, zoals gevorderd, worden vermeerderd met de wettelijke rente, zoals hierna opgenomen. Het hof heeft de wettelijke rente per onderdeel van de vordering vastgesteld, nu de schade op verschillende tijdstippen is geleden.
Het hof zal de verdachte, die als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij kan worden aangemerkt, tevens veroordelen in de proceskosten aan de zijde van de benadeelde partij, tot op heden begroot op € 2.085,00. Het hof heeft daarbij gelet op het liquidatietarief, dat bij civiele zaken als uitgangspunt wordt gehanteerd. Bij de berekening heeft het hof gelet op de verrichte werkzaamheden. Het hof kent 1 punt (à € 695,-) toe voor het indienen van de vordering, 1 punt voor het geven van een toelichting ter terechtzitting in eerste aanleg en 1 punt voor het geven van een toelichting ter terechtzitting in hoger beroep.
Schadevergoedingsmaatregel
Op grond van het onderzoek ter terechtzitting heeft het hof in rechte vastgesteld dat door het bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade aan het slachtoffer [slachtoffer] is toegebracht tot een bedrag van € 40.825,76. De verdachte is daarvoor jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk.
Het hof ziet aanleiding om aan de verdachte de maatregel tot schadevergoeding op
te leggen ter hoogte van voormeld bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente zoals hierna vermeld tot aan de dag der algehele voldoening
,nu het hof het wenselijk acht dat de Staat der Nederlanden schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert.
Het hof zal daarbij bepalen dat gijzeling voor de duur van ten hoogste 239 dagen kan worden toegepast indien verhaal niet mogelijk blijkt, met dien verstande dat de toepassing van die gijzeling de verschuldigdheid niet opheft.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 36f, 45 en 287 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze ten tijde van het bewezenverklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van het wijzen van dit arrest rechtens gelden.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het primair bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
7 (zeven) jaren.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer] ter zake van het primair bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 40.825,76 (veertigduizend achthonderdvijfentwintig euro en zesenzeventig cent) bestaande uit € 825,76 (achthonderdvijfentwintig euro en zesenzeventig cent) materiële schade en € 40.000,00 (veertigduizend euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op
€ 2.085,00 (tweeduizend vijfentachtig euro).
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer] , ter zake van het primair bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 40.825,76 (veertigduizend achthonderdvijfentwintig euro en zesenzeventig cent) bestaande uit € 825,76 (achthonderdvijfentwintig euro en zesenzeventig cent) materiële schade en € 40.000,00 (veertigduizend euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening, en bepaalt dat gijzeling voor de duur van ten hoogste 239 (tweehonderdnegenendertig) dagen kan worden toegepast indien verhaal niet mogelijk blijkt, met dien verstande dat de toepassing van die gijzeling de verschuldigdheid van de schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op
- 4 april 2019 over een bedrag van € 100,00 ter zake van schade kleding
- 1 januari 2020 over een bedrag van € 340,76 ter zake van eigen risico 2019
- 1 januari 2021 over een bedrag van € 385,00 ter zake van eigen risico 2020
en van de immateriële schade op
4 april 2019.
Aldus gewezen door:
mr. M.J.H.J. de Vries-Leemans, voorzitter,
mr. K.J. van Dijk en Mr. H.N. Brouwer, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. S.J.F. Heirman, griffier,
en op 30 juni 2021 ter openbare terechtzitting uitgesproken.