Op grond van de hiervoor vermelde feiten en omstandigheden is het hof van oordeel dat geen sprake is geweest van een noodweersituatie, zodat ook het beroep op noodweerexces niet slaagt.
Het verweer wordt verworpen in alle onderdelen.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het primair bewezenverklaarde levert op:
poging tot doodslag.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluiten. Het feit is strafbaar.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezenverklaarde.
Bij vonnis waarvan beroep heeft de rechtbank de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 5 jaren met aftrek van voorarrest.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof de verdachte zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 7 jaren met aftrek van voorarrest.
Door de verdediging is (meer subsidiair) bepleit om een substantieel lagere straf op te leggen dan de rechtbank heeft gedaan en de advocaat-generaal heeft gevorderd, waarbij de straf de verdachte enig toekomstperspectief geeft. De verdediging heeft het hof verzocht een gevangenisstraf op te leggen waarbij de duur van het onvoorwaardelijk deel de duur van de voorlopige hechtenis niet overstijgt. Daarnaast zou een voorwaardelijke gevangenisstraf kunnen worden opgelegd, waaraan bijzondere voorwaarden kunnen worden verbonden. Kaal afstraffen is niet de oplossing, aldus de verdediging.
Het hof heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarnaast is gelet op de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komende in het hierop gestelde wettelijke strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
Het hof heeft in het bijzonder het navolgende in aanmerking genomen en ziet daarin de redenen voor het opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur.
Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan een poging tot doodslag op [slachtoffer] . Het hof overweegt dat de verdachte het slachtoffer meermalen tegen het hoofd, gezicht en/of het lichaam heeft geschopt en geslagen. Dat het daarbij niet daadwerkelijk tot letaal letsel is gekomen, is een kwestie van toeval. Ten gevolge van het door de verdachte uitgeoefende geweld heeft het slachtoffer zeer ernstig lichamelijk letsel opgelopen. Uit de in het kader van de vordering van de benadeelde partij ingebrachte medische stukken volgt dat het slachtoffer als gevolg van het door de verdachte uitgeoefende geweld hersenletsel heeft opgelopen en dat hij blijvend invalide is en de rest van zijn leven intensieve zorg nodig heeft. Naast het lichamelijke letsel dat het slachtoffer door het handelen van de verdachte heeft opgelopen, leert de ervaring dat slachtoffers van geweldsmisdrijven daarvan nog lange tijd psychisch nadelige gevolgen kunnen ondervinden. Dat is in dit geval niet anders, zo blijkt uit de slachtofferverklaring en de namens de benadeelde in het kader van de vordering tot schadevergoeding overgelegde stukken. Het slachtoffer kan zich de precieze toedracht niet herinneren, maar vraagt zich nog steeds af waarom de verdachte hem dit heeft aangedaan.
Door het handelen van de verdachte heeft hij een bijzonder ernstige inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer. Het bewezenverklaarde heeft plaatsgevonden in de woning van het slachtoffer, een plek die nu juist veiligheid zou moeten bieden. Delicten als het onderhavige veroorzaken bovendien veel maatschappelijke onrust en leiden tot gevoelens van angst en onveiligheid onder burgers. Het hof rekent dit de verdachte zwaar aan.
Het hof heeft verder acht geslagen op de inhoud van het uittreksel Justitiële Documentatie, d.d. 6 april 2021, betrekking hebbend op het justitiële verleden van de verdachte, waaruit blijkt dat hij eerder onherroepelijk is veroordeeld ter zake van geweldsdelicten. Ook heeft het hof rekening gehouden met de overige persoonlijke omstandigheden van de verdachte, voor zover daarvan ter terechtzitting in hoger beroep is gebleken.
Met de advocaat-generaal is het hof van oordeel dat, gelet op de ernst van het bewezenverklaarde feit, een forse onvoorwaardelijke gevangenisstraf geïndiceerd is en dat voor een deels voorwaardelijke gevangenisstraf geen plaats is. Het hof heeft daarbij tevens gekeken naar de straffen die in vergelijkbare zaken zijn opgelegd. Alles overwegende zal het hof, overeenkomstig de vordering van de advocaat-generaal, aan de verdachte een gevangenisstraf voor de duur van 7 jaren met aftrek van voorarrest opleggen.
Het hof ziet in hetgeen overigens door de verdediging omtrent de persoonlijke omstandigheden van de verdachte is aangevoerd geen reden om tot een andere of lagere strafoplegging te komen.
Het hof verwerpt het verweer.
Het hof overweegt dat sprake is van een overschrijding van de redelijke termijn, nu het dossier na verloop van meer dan acht maanden na het instellen van het hoger beroep ter griffie van het hof is binnengekomen. Het hof is evenwel van oordeel dat de behandeling daarna zo voortvarend is geweest dat deze te late inzending daardoor voldoende is gecompenseerd. Immers, het hof zal arrest wijzen binnen een jaar nadat het hoger beroep is ingesteld. Het hof zal daarom volstaan met het oordeel dat de redelijke termijn is overschreden, zonder daaraan enig rechtsgevolg te verbinden.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]
De benadeelde partij [slachtoffer] heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding tot een bedrag van € 40.970,00, te vermeerderen met de wettelijke rente. Deze vordering valt uiteen in:
Materiële schade
Eigen risico 2019 € 385,-
Eigen risico 2020 € 385,-
Inhoud portemonnee € 100,-
Schade aan de kleding € 100,-
Immateriële schade€ 40.000,-
De rechtbank heeft bij het vonnis waarvan beroep de vordering gedeeltelijk toegewezen tot een bedrag van € 30.825,76, te weten € 825,76 (eigen risico 2019 ter hoogte van € 340,76, eigen risico 2020 en schade aan de kleding) en € 30.000,- aan immateriële schade. De rechtbank heeft de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaard in de vordering voor de meer gevorderde materiële schade en immateriële schade.
De benadeelde partij heeft schriftelijk te kennen gegeven de gehele vordering in hoger beroep te handhaven. De benadeelde partij heeft ter terechtzitting in hoger beroep de vordering ten aanzien van de materiële schade verlaagd, in dier voege dat voor de post eigen risico 2019 een bedrag van € 340,76 wordt gevorderd, zoals door de rechtbank is toegewezen. Namens de benadeelde partij is verzocht om ook in hoger beroep een vergoeding voor proceskosten toe te kennen.
De verdediging heeft de vordering ter terechtzitting in hoger beroep betwist voor wat betreft de hoogte van de gevorderde immateriële schade. De immateriële schade dient aanzienlijk te worden gematigd. Uit de bij de vordering gevoegde stukken volgt dat het slachtoffer in het algemeen positief in het leven staat en dat hij zich dezelfde persoon voelt als voorheen, ook al weet hij dat er dingen zijn veranderd. Hij zou geen lijdensdruk ervaren en geen last hebben van stemmingswisselingen. Een bedrag van € 40.000,- is dan niet passend.
De verdediging verzet zich niet tegen toewijzing van de vordering voor wat betreft het eigen risico in 2019 en 2020 en de kosten voor schade aan de kleding. Ten aanzien van de gevorderde vergoeding voor de inhoud van de portemonnee van het slachtoffer heeft de verdediging zich op het standpunt gesteld dat de vordering onvoldoende is onderbouwd.
Materiële schade
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij [slachtoffer] als gevolg van het bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks materiële schade heeft geleden. Met de rechtbank is het hof van oordeel dat de posten eigen risico 2019 (tot een bedrag van € 340,76), eigen risico 2020 en schade aan de kleding voldoende zijn onderbouwd en aannemelijk zijn gemaakt.
De materiële schade bedraagt in totaal € 825,76. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag toewijsbaar is.
Het hof is van oordeel dat de post ‘inhoud portemonnee’ onvoldoende is onderbouwd en aannemelijk is gemaakt, terwijl de verdediging deze post gemotiveerd heeft betwist. Het hof is van oordeel dat de behandeling van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding zou opleveren. De benadeelde partij kan daarom thans in zoverre in de vordering niet worden ontvangen en kan deze slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Immateriële schade
Uit het onderzoek ter terechtzitting is komen vast te staan dat aan [slachtoffer] door het bewezenverklaarde rechtstreeks nadeel is toegebracht dat niet uit vermogensschade bestaat. Dit is aan de verdachte toe te rekenen. Het hof is derhalve van oordeel dat de gevorderde immateriële schadevergoeding onder het bereik van artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek valt. Rekening houdend met de aard en de ernst van het delict, de ernstige, ingrijpende en blijvende gevolgen ervan voor de benadeelde partij en de bedragen die Nederlandse rechters in vergelijkbare gevallen plegen toe te kennen, acht het hof toekenning van een bedrag van € 40.000,- redelijk en billijk. De gevorderde immateriële schadevergoeding zal derhalve geheel worden toegewezen.
Conclusie
Het vorenoverwogene leidt ertoe dat de vordering van de benadeelde partij tot een bedrag van € 40.825,76 zal worden toegewezen.
Het toe te wijzen bedrag zal, zoals gevorderd, worden vermeerderd met de wettelijke rente, zoals hierna opgenomen. Het hof heeft de wettelijke rente per onderdeel van de vordering vastgesteld, nu de schade op verschillende tijdstippen is geleden.
Het hof zal de verdachte, die als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij kan worden aangemerkt, tevens veroordelen in de proceskosten aan de zijde van de benadeelde partij, tot op heden begroot op € 2.085,00. Het hof heeft daarbij gelet op het liquidatietarief, dat bij civiele zaken als uitgangspunt wordt gehanteerd. Bij de berekening heeft het hof gelet op de verrichte werkzaamheden. Het hof kent 1 punt (à € 695,-) toe voor het indienen van de vordering, 1 punt voor het geven van een toelichting ter terechtzitting in eerste aanleg en 1 punt voor het geven van een toelichting ter terechtzitting in hoger beroep.
Schadevergoedingsmaatregel
Op grond van het onderzoek ter terechtzitting heeft het hof in rechte vastgesteld dat door het bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade aan het slachtoffer [slachtoffer] is toegebracht tot een bedrag van € 40.825,76. De verdachte is daarvoor jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk.
Het hof ziet aanleiding om aan de verdachte de maatregel tot schadevergoeding op
te leggen ter hoogte van voormeld bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente zoals hierna vermeld tot aan de dag der algehele voldoening
,nu het hof het wenselijk acht dat de Staat der Nederlanden schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert.
Het hof zal daarbij bepalen dat gijzeling voor de duur van ten hoogste 239 dagen kan worden toegepast indien verhaal niet mogelijk blijkt, met dien verstande dat de toepassing van die gijzeling de verschuldigdheid niet opheft.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 36f, 45 en 287 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze ten tijde van het bewezenverklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van het wijzen van dit arrest rechtens gelden.