ECLI:NL:GHSHE:2021:3658

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
7 december 2021
Publicatiedatum
7 december 2021
Zaaknummer
20-002927-20
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak poging tot doodslag en veroordeling voor openlijke geweldpleging met letsel

In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 7 december 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Zeeland-West-Brabant. De verdachte werd vrijgesproken van het medeplegen van poging tot doodslag, maar werd wel veroordeeld voor openlijke geweldpleging met letsel. De zaak betreft een incident dat plaatsvond op 26 juli 2020 in Bergen op Zoom, waar de verdachte samen met anderen betrokken was bij een vechtpartij. De rechtbank had eerder het tenlastegelegde bewezen verklaard en de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 18 maanden, waarvan 4 maanden voorwaardelijk. Het hof heeft de zaak opnieuw beoordeeld en kwam tot de conclusie dat er onvoldoende bewijs was voor de poging tot doodslag, maar dat de verdachte wel degelijk betrokken was bij openlijke geweldpleging. De verdachte heeft daarbij letsel toegebracht aan meerdere personen, waaronder [aangever 1], [aangever 2] en [aangever 3]. Het hof heeft de strafmaat vastgesteld op 18 maanden gevangenisstraf, met inachtneming van het voorarrest en bijzondere voorwaarden voor de voorwaardelijke straf. Daarnaast zijn er schadevergoedingen toegewezen aan de benadeelde partijen, die voortvloeien uit de openlijke geweldpleging. Het hof heeft de vordering tot tenuitvoerlegging van een eerdere voorwaardelijke straf afgewezen, gezien de omstandigheden van de verdachte en de reeds ondergane detentie.

Uitspraak

Parketnummer : 20-002927-20
Uitspraak : 7 december 2021
TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zitting houdende te Breda, van 22 december 2020, parketnummer 02-194148-20 en de van dat vonnis deel uitmakende beslissing op de vordering tot tenuitvoerlegging van een eerder opgelegde voorwaardelijke straf, parketnummer 09-837365-18, in de strafzaak tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1995,
thans verblijvende in de in de [verblijfplaats] .
Hoger beroep
Bij vonnis waarvan beroep heeft de rechtbank het tenlastegelegde bewezenverklaard, dat gekwalificeerd als ‘medeplegen van poging tot doodslag’ (feit 1) en ‘openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen, terwijl het door de schuldige gepleegde geweld enig lichamelijk letsel ten gevolge heeft’ (feit 2), de verdachte deswege strafbaar verklaard en hem veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden met aftrek van voorarrest. Voorts is de tenuitvoerlegging gelast van de bij vonnis van 25 april 2019 voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf straf (onder parketnummer 09-837365-18) te weten een gevangenisstraf voor de duur van 8 maanden. Tot slot is beslist op de vorderingen van de benadeelde partijen.
Namens de verdachte is tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep en in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis van de rechtbank zal bevestigen met uitzondering van de opgelegde straf en, opnieuw rechtdoende, de verdachte zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden met aftrek, waarvan 4 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren, met als bijzondere voorwaarde opname in [verblijfplaats] . Voorts heeft de advocaat-generaal de tenuitvoerlegging gevorderd van de voorwaardelijk opgelegde straf onder parketnummer 09-837365-18 te weten een gevangenisstraf voor de duur van 8 maanden. Tot slot is integrale toewijzing van de vorderingen van de benadeelde partijen, vermeerderd met de wettelijke rente en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel, gevorderd.
Namens de verdachte is ten aanzien van feit 1 vrijspraak bepleit. De verdediging refereert zich aan het oordeel van het hof voor wat betreft feit 2. Voorts is een strafmaatverweer gevoerd en is bepleit dat de vordering tot tenuitvoerlegging moet worden afgewezen. Tot slot is verweer gevoerd tegen de vorderingen van de benadeelde partijen.
Vonnis waarvan beroep
Het beroepen vonnis zal worden vernietigd omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de rechtbank.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
1.hij op of omstreeks 26 juli 2020 te Bergen op Zoom tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [aangever 1] opzettelijk van het leven te beroven, met dat opzet die [aangever 1] – al dan niet terwijl die [aangever 1] in een kwetsbare positie op de grond lag – meerdere keren, met geschoeide voet en met kracht, tegen het hoofd heeft geschopt en/of getrapt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.hij op of omstreeks 26 juli 2020 te Bergen op Zoom met een ander of anderen, openlijk, te weten, op de Steenbergsestraat en/of de Noordsingel, in elk geval op of aan de openbare weg, in vereniging geweld heeft gepleegd tegen een of meerdere personen te weten [aangever 1] , [aangever 2] en/of [aangever 3] door
- een of meerdere keren tegen het hoofd en/of lichaam van voornoemde [aangever 1] te slaan/stompen, en/of
- een of meerdere keren tegen het lichaam van voernoemde [aangever 1] te schoppen/trappen, en/of
- een of meerdere keren tegen het hoofd, in elk geval het lichaam, van voornoemde [aangever 2] te slaan/stompen, en/of
- een of meerdere keren tegen het lichaam van voornoemde [aangever 3] te schoppen/trappen;
terwijl dit door hem gepleegde geweld enig lichamelijk letsel, te weten
- een zwelling en verkleuring van het oog van en/of een of meerdere bloeduitstortingen en/of schrammen op het hoofd van en/of een hersenschudding bij voornoemde [aangever 1] , en/of
- een zwelling en verkleuring van het oog van voornoemde [aangever 2], en/of
- een of meerdere gekneusde ribben van voornoemde [aangever 3],
ten gevolge heeft gehad.
Vrijspraak ten aanzien van feit 1
Het hof heeft uit het onderzoek ter terechtzitting niet door de inhoud van wettige bewijsmiddelen de overtuiging bekomen dat verdachte het onder 1 tenlastegelegde heeft begaan, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
Het hof overweegt daartoe als volgt.
Op grond van de inhoud van het onderzoek ter terechtzitting en het procesdossier staat genoegzaam vast dat op 26 juli 2020 op de openbare weg, de Steenbergsestraat te Bergen op Zoom, een vechtpartij tussen meerdere personen heeft plaatsgevonden waarbij ten aanzien van [aangever 1], [aangever 3] en [aangever 2] diverse geweldshandelingen zijn gepleegd.
[verbalisant 1] en [verbalisant 2] zijn naar aanleiding van een rond 4.00 uur gedane melding, naar de Steenbergsestraat te Bergen op Zoom gegaan, waar een vechtpartij met een tiental personen zou zijn. [verbalisant 3] kwam omstreeks 04.40 uur ter plaatse en hoorde al aanrijdend dat het een vechtpartij met meerdere personen betrof waarbij collega's in vrije tijd betrokken waren. Het zou gaan om vier mannen. Toen [verbalisant 3] met zijn collega [verbalisant 4] in Bergen op Zoom arriveerden hoorden ze van [verbalisant 5] dat er een groep van vijf personen was aangetroffen in de Korenbeursstraat te Bergen op Zoom. Ter plaatse hielden de [verbalisant 3] en [verbalisant 4] een vijftal mannen staande en controleerden zij ze. [verbalisant 3] bemerkte dat enkele personen van de groep in staat van dronkenschap verkeerden. [verbalisant 3] had ondertussen telefonisch contact met [aangever 1] die hem een videofragment doorstuurde met daarop de personen die hem hadden belaagd. De verbalisant constateerde dat de mannen die staande werden gehouden dezelfde mannen waren als op de beelden van [aangever 1] waarna ze zijn aangehouden wegens mishandeling/openlijke geweldpleging. Verdachte was een van die aangehouden mannen.
[aangever 1] heeft op 26 juli 2020 aangifte gedaan van openlijke geweldpleging. Hij heeft verklaard dat hij een dreigende escalatie wilde sussen. Daartoe heeft [aangever 1] een van de jongens uit het viertal aangesproken. Om de situatie tot kalmte te manen heeft hij zijn politielegitimatiebewijs getoond. Op een gegeven moment balde de jongen met de deels witte bovenkleding en zwart petje zijn linkerhand tot een vuist en haalde hij uit in de richting van het hoofd van [aangever 1]. De vuist kwam op de rechteroogkas van [aangever 1] terecht. De situatie escaleerde waarbij [aangever 1] en de persoon die hem als eerste had geslagen op de grond terecht kwamen. Eenmaal op de grond kreeg [aangever 1] harde slagen en schoppen op zijn lichaam. Als gevolg van de mishandeling heeft [aangever 1] een hersenschudding en meerdere letsels op zijn hoofd en een blauw oog opgelopen. Ook is er een stukje van zijn tand afgebroken.
[aangever 3] zag dat [aangever 1] op de grond lag en schoppen tegen het hoofd kreeg. Dit waren harde schoppen alsof de personen tegen een voetbal aantrapten. [aangever 3] is boven het hoofd van [aangever 1] gaan hangen/liggen om te voorkomen dat de personen nog vaker tegen het hoofd van [aangever 1] aan konden trappen. Daardoor heeft hij zelf letsel bekomen, te weten gekneusde ribben.
[aangever 2] heeft verklaard dat hij heeft gezien dat [aangever 1] een klap kreeg en hierna op de grond lag. Hij zag dat [aangever 1] werd getrapt terwijl deze op de grond lag. Hierop heeft [aangever 2] geprobeerd [aangever 1] te ontzetten door de personen die [aangever 1] sloegen en schopten te slaan. Hij kreeg hierbij ook klappen in zijn gezicht. Hij kon niet zien door wie, maar het betrof in elk geval iemand die door de politie is aangehouden en die [aangever 1] dus in elkaar trapten.
In het dossier bevinden zich naast genoemde verklaringen van aangevers ook verklaringen van diverse getuigen. Door de aangevers en getuigen zijn algemene beschrijvingen gegeven van de personen die [aangever 1] hebben mishandeld. [aangever 3] heeft verklaard dat [aangever 1] samen met een blonde kerel op de grond lag en dat [aangever 1] schoppen tegen het hoofd kreeg. Hij heeft niet kunnen zien van wie [aangever 1] deze trappen precies kreeg. Wel heeft hij gezien dat de blonde kerel op een gegeven moment opstond en [aangever 1] één keer tegen het hoofd heeft getrapt. [getuige 1] heeft verklaard dat door een groep compleet op [aangever 1] werd uitgeleefd. Hij heeft gezien dat er een hele groep, waarvan zeker 5 man geschopt hebben tegen het lijf en het hoofd van [aangever 1]. [getuige 2] heeft verklaard dat er vier mannen op [aangever 1] aan het inschoppen waren waarbij er twee tegen het hoofd schopten en de rest tegen het lichaam. [getuige 3] heeft verklaard dat het vijf man tegen één was en dat er overal werd geschopt zo ook tegen het hoofd van [aangever 1]. De hele groep die bij de jongen met de witte jas hoorde, heeft om [aangever 1] gestaan en heeft een klap of schop aan deze [aangever 1] uitgedeeld.
[verbalisant 6] heeft de camerabeelden genaamd [adres 1] bekeken en heeft over het incident gerelateerd dat op de beelden te zien is dat er verschillende personen aan het duwen en trekken zijn. Dat er twee personen in beeld komen, waarvan er een persoon, op de grond wordt gegooid. De andere persoon gaat er bovenop zitten en haalt met zijn rechterhand uit in de richting van de persoon die onder hem ligt. Meerdere personen gaan zich ermee bemoeien totdat er op een gegeven moment 4 of 5 personen rondom de persoon die op de grond ligt, komen staan. Twee personen trappen in op de persoon die op de grond ligt. Na een tijd komt de persoon die boven op de persoon op de grond zit omhoog en trapt deze tegen de op de grond liggende persoon.
[verbalisant 7] heeft de camerabeelden van [bedrijf] bekeken. Omdat er op het moment van uitkijken van de beelden bekend is welke schoenen de aangehouden verdachten droegen, heeft de verbalisant datgene wat hij waarnam op de beelden toegespitst op de schoenen die op te beelden te zien zijn. Op de beelden ziet hij dat een manspersoon uit de groep een voorwaarts naar beneden gericht trappende beweging maakt. De schoenen van deze persoon komen overeen met de schoenen van [medeverdachte 1]. Ook wordt gezien dat er een manspersoon aan komt lopen die de verbalisant herkent als [aangever 2]. Hij ziet dat [aangever 2] afstand probeert te houden van de andere persoon en dat de andere persoon ineens snel vanuit rechts terugkomt richting [aangever 2]. Eén van die twee mannen maakt een slaande beweging in de richting van [aangever 2]. De slaande persoon draagt schoenen die overeenkomen met de inbeslaggenomen schoenen van de verdachte. Voorts wordt gezien dat de verdachte met de lichtgekleurde bovenkleding (zijnde [medeverdachte 2]) een trappende beweging maakt naar de op de grond liggende man. De verdachte staat achter verdachte [medeverdachte 2] en houdt zijn rechterarm voor de borst van deze [medeverdachte 2] om hem tegen te houden.
Op grond van het voorgaande is voor het hof duidelijk dat de verdachte, samen met anderen, aanwezig was op de Steenbergsestraat te Bergen op Zoom en deel uitmaakte van de groep, die hoorde bij “de jongen met de witte bovenkleding”, zijnde [medeverdachte 2]. Ook kan, op basis van de zich in het dossier bevindende verklaringen en camerabeelden worden vastgesteld dat de verdachte daarbij ook fysiek geweld heeft gepleegd tegen [aangever 2]. Echter, voor het hof is niet komen vast te staan dat het de bedoeling van de verdachte is geweest dat [aangever 1] daarbij het leven zou laten, dan wel dat de verdachte de aanmerkelijke kans op dergelijke consequenties heeft willen aanvaarden.
Vastgesteld moet worden of de verdachte in de nacht van 26 juli 2020 geweldshandelingen jegens [aangever 1] heeft uitgeoefend. Echter noch uit de verklaringen van de betrokken personen/getuigen noch uit de camerabeelden is gebleken dat het de verdachte is geweest die [aangever 1] met kracht en met geschoeide voet, terwijl deze op de grond lag, heeft geschopt tegen het hoofd.
Hoewel op basis van het dossier wel kan worden vastgesteld dat [aangever 1] door iemand uit de groep mannen waartoe de verdachte hoorde tegen zijn hoofd is geschopt, is voor een bewezenverklaring van medeplegen vereist dat sprake is van een nauwe en bewuste samenwerking ten aanzien van het gepleegde feit. Die kwalificatie is slechts gerechtvaardigd als de bewezenverklaarde bijdrage van de verdachte aan het delict van voldoende gewicht is. Mede gelet op het feit dat niet vastgesteld kan worden dat de verdachte [aangever 1] tegen het hoofd heeft getrapt/geschopt of anderszins geweld tegen [aangever 1] heeft gepleegd, maar dat hij (enkel) [aangever 2] heeft geslagen, kan niet worden gezegd dat de bijdrage in het geweld tegen die [aangever 1] van zodanig gewicht was dat sprake is van een bewuste en nauwe samenwerking, die gericht was op de dood van [aangever 1]. Het hof betrekt daarbij dat uit het proces-verbaal van het uitkijken van de camerabeelden juist een contra-indicatie blijkt, aangezien daarin wordt gerelateerd dat de verdachte probeert de [medeverdachte 2] tegen te houden als deze probeert [aangever 1] te schoppen,
Gelet op het voren overwogene schiet het bewijs tekort dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het onder feit 1 tenlastegelegde medeplegen van poging tot doodslag van [aangever 1].
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 2 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat hij:
2.
op 26 juli 2020 te Bergen op Zoom met anderen, openlijk, te weten, op de Steenbergsestraat en/of de Noordsingel, in vereniging geweld heeft gepleegd tegen personen te weten [aangever 1], [aangever 2] en [aangever 3] door
- een of meerdere keren tegen het hoofd van voornoemde [aangever 1] te slaan/stompen, en
- een of meerdere keren tegen het lichaam van voernoemde [aangever 1] te schoppen/trappen, en
- een of meerdere keren tegen het hoofd van voornoemde [aangever 2] te slaan/stompen, en
- een of meerdere keren tegen het lichaam van voornoemde [aangever 3] te schoppen/trappen;
terwijl dit door hem gepleegde geweld enig lichamelijk letsel, te weten
- een zwelling en verkleuring van het oog van voornoemde [aangever 2] ten gevolge heeft gehad.
Het hof acht niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
Bewijsmiddelen
Indien tegen dit verkorte arrest beroep in cassatie wordt ingesteld, worden de door het hof gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het arrest. Deze aanvulling wordt dan aan dit arrest gehecht.
Bewijsoverwegingen
De beslissing dat het bewezenverklaarde door de verdachte is begaan, berust op de
feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven bedoelde bewijsmiddelen in onderlinge samenhang beschouwd.
Het hof stelt voorop dat van het "in vereniging" plegen van geweld sprake is, indien de betrokkene een voldoende significante of wezenlijke bijdrage levert aan het geweld, zij het dat deze bijdrage zelf niet van gewelddadige aard behoeft te zijn. De enkele omstandigheid dat iemand aanwezig is in een groep die openlijk geweld pleegt is niet zonder meer voldoende om hem te kunnen aanmerken als iemand die "in vereniging" geweld pleegt. Beoordeeld zal moeten worden of de door de verdachte geleverde – intellectuele en/of materiële – bijdrage aan het delict van voldoende gewicht is.
Uit de bewijsmiddelen volgt dat de verdachte woorden heeft met [aangever 2] waarbij [aangever 2] probeert afstand te houden van de verdachte. Op de beelden is te zien dat het de verdachte is die een slaande beweging maakt in de richting van [aangever 2]. Ter terechtzitting heeft de verdachte verklaard dat hij zichzelf op de beelden herkent en hij zichzelf een tweetal klappen ziet geven aan [aangever 2] als gevolg waarvan [aangever 2] letsel heeft bekomen. Dit alles deed de verdachte terwijl er op dat moment meerdere personen geweld toepasten op [aangever 1] en [aangever 3].
Met het slaan van [aangever 2] heeft de verdachte een significante en wezenlijke bijdrage aan de openlijke geweldpleging geleverd. De verdachte heeft met het slaan mede opzet gehad op het in vereniging plegen van openlijk geweld. De verdachte is daarmee dan ook aansprakelijk voor de gedragingen van zijn mededaders. Voor een bewezenverklaring van het openlijk geweld in vereniging gepleegd tegen personen en goederen is immers niet vereist dat de verdachte zelf een bijdrage aan alle feitelijke gedragingen heeft geleverd.
Resumerend acht het hof, op grond van het voren overwogene en de gebezigde bewijsmiddelen in onderling verband en samenhang bezien, wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder feit 2 tenlastegelegde heeft begaan.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het onder 2 bewezenverklaarde levert op:
openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen, terwijl het door de schuldige gepleegde geweld enig lichamelijk letsel ten gevolge heeft.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluiten. Het feit is strafbaar.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezenverklaarde.
Op te leggen sanctie en beslissing op de vordering tot tenuitvoerlegging
Het hof heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarnaast is gelet op de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komende in het hierop gestelde wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan openlijke geweldpleging waarbij aan [aangever 1], [aangever 3] en [aangever 2] letsel is toegebracht. Het hof rekent het de verdachte aan dat hij als onderdeel van de groep een bijdrage heeft geleverd aan het toegepaste geweld. Verdachte heeft met zijn handelen inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van de aangevers.
Ten aanzien van de persoon van de verdachte heeft het hof acht geslagen op de inhoud van het hem betreffende uittreksel uit de Justitiële Documentatie d.d. 7 oktober 2021, waaruit blijkt dat verdachte eerder onherroepelijk is veroordeeld voor geweldsincidenten, en het reclasseringsadvies d.d. 9 september 2021 en het e-mail bericht van SVG-verslavingsreclassering GGZ Emergis d.d. 12 augustus 2021.
Daarnaast heeft het hof gelet op de overige persoonlijke omstandigheden van de verdachte, voor zover daarvan ter terechtzitting is gebleken. Door de verdediging is naar voren gebracht dat de verdachte na zijn schorsing van de voorlopige hechtenis bij zijn moeder is gaan wonen in afwachting van een plaatsing bij [verblijfplaats]. Pas kort voor de zitting in hoger beroep is de verdachte geplaatst in [verblijfplaats] en dient het beoogde traject nog te worden ingezet.
Voorts heeft hof gelet op het feit dat de verdachte reeds 14 maanden in voorarrest heeft gezeten.
De binnen de zittende magistratuur ontwikkelde oriëntatiepunten, dienende als indicatie voor een gebruikelijk rechterlijk straftoemetingsbeleid, geven als oriëntatiepunt een gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden. Het hof houdt echter zwaar rekening met de recidive op grond van de eerdere veroordelingen ter zake van geweldsfeiten. Het hof ziet zich voorts geconfronteerd met het gegeven dat de verdachte reeds 14 maanden in voorarrest heeft doorgebracht en er een vordering tot tenuitvoerlegging van een gevangenisstraf voor de duur van 8 maanden is ingediend die zich in beginsel, gelet op het bewezenverklaarde, leent voor toewijzing.
Het hof vindt het noodzakelijk om aan de verdachte een deels voorwaardelijke straf op te leggen met als bijzondere voorwaarde dat de verdachte zijn klinische behandeling afmaakt en het huidige traject in de [verblijfplaats] niet wordt doorkruist.
Gelet op de reeds lopende behandeling en het gegeven dat de verdachte reeds lang in voorarrest heeft doorgebracht, acht het hof toewijzing van de vordering tot tenuitvoerlegging niet opportuun.
Het hof acht alles afwegende een gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden met aftrek van voorarrest en waarvan 4 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren met als bijzondere voorwaarde onder meer de reeds bij de schorsingsbeslissing van 23 november 2021 opgelegde voorwaarden waaronder een klinische opname in [verblijfplaats] passend en geboden. De vordering tot tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de rechtbank ’s-Gravenhage van 25 april 2019 opgelegde voorwaardelijk gevangenisstraf voor de duur van 8 maanden zal gelet op wat hiervoor is overwogen worden afgewezen.
Met oplegging van een gedeeltelijk voorwaardelijke straf wordt enerzijds de ernst van het bewezenverklaarde tot uitdrukking gebracht en wordt anderzijds de strafoplegging dienstbaar gemaakt aan het voorkomen van nieuwe strafbare feiten.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 van de Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.
Opheffing van de voorlopige hechtenis
De verdachte is op 26 juli 2020 in voorlopige hechtenis genomen. De voorlopige hechtenis is door het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch bij beslissingen van 21 september 2021 en 23 november 2021 tot aan de dag waarop het hof eindarrest zal wijzen geschorst. Tot het moment van de schorsing zat de verdachte in totaal 423 dagen (14 maanden) in de voorlopige hechtenis. Gelet op het feit dat het hof aan de verdachte bij arrest thans een gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden waarvan 4 maanden voorwaardelijk heeft opgelegd en het onvoorwaardelijke gedeelte gelijk is aan het voorarrest, zal het hof het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis met ingang 7 december 2021 opheffen. Deze beslissing zal apart worden geminuteerd.
Vordering van de benadeelde partij [aangever 2]
De benadeelde partij [aangever 2] heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding tot een bedrag van € 500,00, bestaande uit immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente.
Deze vordering is bij vonnis waarvan beroep hoofdelijk integraal toegewezen, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van zijn oorspronkelijke vordering.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij [aangever 2] als gevolg van het bewezenverklaarde feit rechtstreeks schade heeft geleden tot een bedrag van € 500,- aan immateriële schade, voor welk bedrag de verdachte samen met zijn mededaders hoofdelijk aansprakelijk is. Het hof ziet voldoende causaal verband tussen de openlijke geweldpleging en de gestelde immateriële schade gelet op het blauwe oog en letsel aan de kaak.
Het toe te wijzen bedrag van € 500,- schadevergoeding zal, zoals gevorderd, worden vermeerderd met de wettelijke rente. De aanvangsdatum van de wettelijke rente wordt bepaald op 26 juli 2020 en tot aan de dag der algehele voldoening.
Het hof zal de verdachte, die als de in het ongelijk gestelde partij kan worden aangemerkt, tevens veroordelen in de proceskosten aan de zijde van de benadeelde partij. Voorts zal de verdachte worden veroordeeld in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging van dit arrest door de benadeelde partij nog te maken kosten.
Vordering van de benadeelde partij [aangever 1]
De benadeelde partij [aangever 1] heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding tot een bedrag van € 1.500,00, bestaande uit immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente.
Deze vordering is bij vonnis waarvan beroep hoofdelijk integraal toegewezen, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De benadeelde partij heeft niet te kennen gegeven de gehele vordering in hoger beroep te handhaven. Aangezien de vordering in eerste aanleg integraal is toegewezen, duurt zij van rechtswege voort in hoger beroep.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij [aangever 1] als gevolg van het bewezenverklaarde feit rechtstreeks schade heeft geleden tot na te melden bedrag € 1.500,- aan immateriële schade, voor welk bedrag de verdachte samen met zijn mededaders hoofdelijk aansprakelijk is. Het hof ziet voldoende causaal verband tussen de openlijke geweldpleging en de gestelde immateriële schade gelet op het blauwe oog, letsel aan het hoofd, de hersenschudding en de afgebroken tand.
Het toe te wijzen bedrag van € 1.500,- schadevergoeding zal, zoals gevorderd, worden vermeerderd met de wettelijke rente. De aanvangsdatum van de wettelijke rente wordt bepaald op 26 juli 2020 en tot aan de dag der algehele voldoening.
Het hof zal de verdachte, die als de in het ongelijk gestelde partij kan worden aangemerkt, tevens veroordelen in de proceskosten aan de zijde van de benadeelde partij. Voorts zal de verdachte worden veroordeeld in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging van dit arrest door de benadeelde partij nog te maken kosten.
Vordering van de benadeelde partij [aangever 3]
De benadeelde partij [aangever 3] heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding tot een bedrag van € 625,76 te vermeerderen met de wettelijke rente. De vordering valt uiteen in de volgende posten:
€ 25,76 aan reiskosten voor het gesprek met slachtofferhulp
€ 600,- aan smartengeld.
Deze vordering is bij vonnis waarvan beroep hoofdelijk integraal toegewezen, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij [aangever 3] als gevolg van het bewezenverklaarde feit rechtstreeks schade heeft geleden tot na te melden bedrag. Verdachte is samen met zijn mededaders hoofdelijk aansprakelijk tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag zal worden toegewezen.
Ad a.
De gevorderde reiskosten voor het bezoek aan slachtofferhulp betreft geen materiële schade die voor vergoeding als rechtstreekse schade, geleden door de strafbare feiten in aanmerking komt. Deze kosten komen ook niet in aanmerking als kosten gemaakt ter vaststelling van de aansprakelijkheid op grond van artikel 6:96, tweede lid, aanhef en onder b, van het Burgerlijk Wetboek. Het hof zal de benadeelde partij in dit deel van de vordering niet-ontvankelijk verklaren. Gelet op het bepaalde in artikel 241 Rv komen deze kosten ook niet voor vergoeding in aanmerking als reiskosten.
Ad b.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is komen vast te staan dat aan de benadeelde partij door het bewezenverklaarde feit rechtstreeks nadeel is toegebracht dat niet uit vermogensschade bestaat. Dit is aan verdachte toe te rekenen. Het hof is dan ook van oordeel dat de gevorderde immateriële schadevergoeding voor toewijzing vatbaar is, nu deze voldoende is onderbouwd. Het hof zal de vordering op dit punt toewijzen.
Op grond van het voorgaande zal het hof toewijzen € 600,- ter zake materiële schade voor welk bedrag de verdachte samen met zijn mededaders hoofdelijk aansprakelijk is.
Het hof zal de benadeelde partij voor wat betreft de reiskosten niet-ontvankelijk verklaren.
Het toe te wijzen bedrag van € 600,- schadevergoeding zal, zoals gevorderd, worden vermeerderd met de wettelijke rente. De aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade en de immateriële schade wordt bepaald op 26 juli 2020 en tot aan de dag der algehele voldoening.
Het hof zal de verdachte, die als de in het ongelijk gestelde partij kan worden aangemerkt, tevens veroordelen in de proceskosten aan de zijde van de benadeelde partij. Voorts zal de verdachte worden veroordeeld in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging van dit arrest door de benadeelde partij nog te maken kosten.
Schadevergoedingsmaatregelen
Op grond van het onderzoek ter terechtzitting heeft het hof in rechte vastgesteld dat door het bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade aan het slachtoffer
[aangever 2]is toegebracht tot een bedrag van € 500,00. De verdachte is daarvoor jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht hoofdelijk aansprakelijk.
Op grond van het onderzoek ter terechtzitting heeft het hof in rechte vastgesteld dat door het bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade aan het slachtoffer
[aangever 1]is toegebracht tot een bedrag van € 1.500,00. De verdachte is daarvoor jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht hoofdelijk aansprakelijk.
Op grond van het onderzoek ter terechtzitting heeft het hof in rechte vastgesteld dat door het bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade aan het slachtoffer
[aangever 3]is toegebracht tot een bedrag van € 600,00. De verdachte is daarvoor jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht hoofdelijk aansprakelijk.
Het hof ziet aanleiding om aan de verdachte de maatregelen tot schadevergoeding op te leggen ter hoogte van voormeld bedragen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf tot aan de dag der algehele voldoening
,nu het hof het wenselijk acht dat de Staat der Nederlanden schadevergoeding aan de slachtoffers bevordert. Het hof zal daarbij bepalen dat gijzeling voor na te melden duur kan worden toegepast indien verhaal niet mogelijk blijkt, met dien verstande dat de toepassing van die gijzeling de verschuldigdheid niet opheft.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f en 141 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze ten tijde van het bewezenverklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van het wijzen van dit arrest rechtens gelden.

BESLISSING

Het hof:
vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 1 tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 2 tenlastegelegde heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
18 (achttien) maanden;
bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot
4 (vier) maanden, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt of de verdachte gedurende de proeftijd van 2 (twee) jaren ten behoeve van het vaststellen van zijn/haar identiteit geen medewerking heeft verleend aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of geen identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage heeft aangeboden of geen medewerking heeft verleend aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclasseringsinstelling zo vaak en zolang als de reclasseringsinstelling dit noodzakelijk acht daaronder begrepen, dan wel de hierna te noemen bijzondere voorwaarden niet heeft nageleefd;
stelt als bijzondere voorwaarde:
  • dat de veroordeelde zich uiterlijk binnen 3 werkdagen na aanvang van de proeftijd zal melden bij de Reclassering Novadic Kentron, gevestigd aan de [adres 2] (Bereikbaar op [telefoonnummer]). Verdachte blijft zich melden op afspraken met de verslavingsreclassering. zo vaak en zo lang de reclassering dat nodig vindt;
  • dat de veroordeelde zich gedurende de proeftijd, of zoveel korter als de behandelaars van verdachte in overleg met de reclassering nodig achten, zal laten opnemen in de [verblijfplaats] en zich zal houden aan de huisregels en aanwijzingen van zijn behandelaars;
  • dat de veroordeelde gedurende de proeftijd - indien de reclassering dit nodig acht – na zijn klinische opname in een nog nader door de reclassering te bepalen instelling voor beschermd wonen of maatschappelijke opvang zal verblijven. De duur van het verblijf wordt bepaald door de reclassering. Verdachte zal zich houden aan de huisregels en het dagprogramma dat de instelling in overleg met de reclassering voor hem heeft opgesteld. Totdat een plek in een nog nader door de reclassering te bepalen instelling voor beschermd wonnen of maatschappelijke opvang beschikbaar is, zal verdachte in de woning van zijn moeder verblijven;
  • dat het de veroordeelde gedurende de proeftijd zich zal onthouden van het gebruik van verdovende middelen en ten behoeve van de naleving van dit verbod meewerkt aan bloedonderzoek of urineonderzoek of andere controlemiddelen, nader te bepalen door de reclassering;
  • dat het de veroordeelde gedurende de proeftijd zich zal onthouden van het gebruik van alcohol en ten behoeve van de naleving van dit verbod meewerkt aan ademonderzoek (blaastest) of andere controlemiddelen. nader te bepalen door de reclassering;
geeft opdracht aan de reclassering tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden;
beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de
benadeelde partij [aangever 2]ter zake van het onder 2 bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 500,00 (vijfhonderd euro) ter zake van immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 26 juli 2020 tot aan de dag der voldoening en bepaalt dat de verdachte met zijn mededaders hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is;
veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij
[aangever 2]gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd
[aangever 2], ter zake van het onder 2 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van
€ 500,00 (vijfhonderd euro) als vergoeding voor immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 26 juli 2020 tot aan de dag der voldoening, en bepaalt dat
gijzeling voor de duur van ten hoogste 10 (tien) dagenkan worden toegepast indien verhaal niet mogelijk blijkt, met dien verstande dat de toepassing van die gijzeling de verschuldigdheid van de schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft;
bepaalt dat indien en voor zover de verdachte of zijn mededaders aan een van beide betalingsverplichtingen hebben voldaan, de andere vervalt;
wijst toe de vordering tot schadevergoeding van
de benadeelde partij [aangever 1]ter zake van het onder 2 bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 1.500,00 (duizend vijfhonderd euro) ter zake van immateriële schade,
vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 26 juli 2020 tot aan de dag der voldoening en bepaalt dat de verdachte met zijn mededaders hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is;
veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij
[aangever 1]gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil;
legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd
[aangever 1], ter zake van het onder 2 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van
€ 1.500,00 (duizend vijfhonderd euro) als vergoeding voor immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 26 juli 2020 tot aan de dag der voldoening, en bepaalt dat
gijzeling voor de duur van ten hoogste 25 (vijfentwintig) dagenkan worden toegepast indien verhaal niet mogelijk blijkt, met dien verstande dat de toepassing van die gijzeling de verschuldigdheid van de schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft;
bepaalt dat indien en voor zover de verdachte of zijn mededaders aan een van beide betalingsverplichtingen hebben voldaan, de andere vervalt;
wijst toe de vordering tot schadevergoeding van
de benadeelde partij [aangever 3]ter zake van het onder 2 bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 600,00 (zeshonderd euro) ter zake van immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 26 juli 2020 tot aan de dag der voldoening en bepaalt dat de verdachte met zijn mededaders hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is;
verklaart de benadeelde partij
[aangever 3]voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij
[aangever 3]gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil;
legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd
[aangever 3]ter zake van het onder 2 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van
€ 600,00 (zeshonderd euro) als vergoeding voor immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 26 juli 2020 tot aan de dag der voldoening, en bepaalt dat
gijzeling voor de duur van ten hoogste 12 (twaalf) dagenkan worden toegepast indien verhaal niet mogelijk blijkt, met dien verstande dat de toepassing van die gijzeling de verschuldigdheid van de schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft;
bepaalt dat indien en voor zover de verdachte of zijn mededaders aan een van beide betalingsverplichtingen hebben voldaan, de andere vervalt;
wijst af de vordering van de officier van justitie in het arrondissement te Zeeland-West-Brabant van 7 oktober 2020, strekkende tot tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de rechtbank 's-Gravenhage van 25 april 2019, parketnummer 09-837365-18, voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf voor de duur van 8 maanden met een proeftijd van 2 jaren.
heftop de voorlopige hechtenis die reeds bij beslissing van dit gerechtshof van 23 november 2021 met onmiddellijke ingang was geschorst, welke beslissing afzonderlijk is geminuteerd;
Aldus gewezen door:
mr. S. Taalman, voorzitter,
mr. J. Platschorre en mr. C.A. van Roosmalen, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. R.M. Gloudemans, griffier,
en op 7 december 2021 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
mr. S. Taalman is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.