I.
De beslissing dat het bewezenverklaarde door de verdachte is begaan, berust op de feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven bedoelde bewijsmiddelen in onderlinge samenhang beschouwd.
Elk bewijsmiddel wordt - ook in zijn onderdelen - slechts gebruikt tot bewijs van dat bewezenverklaarde feit, of die bewezenverklaarde feiten, waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft.
II.
De raadsman van de verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep ten aanzien van alle feiten vrijspraak bepleit. Daartoe is – op gronden zoals nader in de pleitnota verwoord – in de kern het volgende aangevoerd.
Algemene opmerkingen van de verdediging
Aan het aangetroffen DNA-materiaal kan volgens de verdediging geen redengevende informatie worden ontleend of conclusie worden verbonden. Het betreft namelijk, aldus de verdediging een persoonsgerelateerd spoor maar niet per definitie een delict gerelateerd spoor. Het materiaal betreft epitheel en er is sprake van een mengprofiel. Daar komt bij dat de sok een verplaatsbaar object is. Secundaire overdracht van DNA-materiaal kan volgens de verdediging op geen enkele wijze worden uitgesloten.
De kledingstukken uit het dossier zijn volgens de verdediging niet uniek in hun soort. Dat de verdachte eenzelfde kleding droeg ten tijde van zijn aanhouding op 30 april 2018 maakt niet dat hij automatisch de pinner op 8/9 maart 2018 en/of op 2/3 april 2018 is geweest.
Ten aanzien van feit 1 (zaak 3)
Door de verdediging is aangevoerd dat onder de verdachte noch de fiets noch de gestolen Samsung telefoon aangetroffen. Het dossier bevat geen gegevens zoals merk, type van de fiets of het framenummer waaruit volgt dat de fiets uit feit 2 (zaak 2) dezelfde fiets betreft die in feit 1 (zaak 3) zou zijn gestolen. Dat op de sok die over de fietscomputer het DNA van de verdachte zat, maakt niet dat het de verdachte is geweest die op de fiets is weggevlucht. Zelfs als de verdachte de fiets op enig moment onder zich had, maakt dat niet dat hij wist of had moeten weten dat het een van een misdrijf afkomstig exemplaar betrof, zodat de verdachte voor dit onderdeel dient te worden vrijgesproken.
Er zijn volgens de verdediging voorts geen gesprekken of berichten waaraan de conclusie kan worden verbonden dat de verdachte gebruik heeft gemaakt van de gestolen Samsung telefoon. Dat de simkaarthouder van een van de simkaarten die in de telefoon heeft gezeten in een pasjeshouder is gevonden waarin ook het rijbewijs van de verdachte zat, maakt volgens de verdediging niet dat de verdachte de gebruiker is geweest van de Samsung met het [telefoonnummer 1] die nummer op 3 maart 2018 in gebruik is genomen. Dit geldt volgens de verdediging ook voor de contacten tussen dit toestel en het toestel van [naam 1] met wie de verdachte een kind heeft. Het is een aanname dat de verdachte degene is geweest die dit contact had, maar op basis van het dossier is het volgens de verdediging ook goed mogelijk dat [medeverdachte] de telefoon gebruikte. De telefoon is voorts onder [medeverdachte] inbeslaggenomen.
Zelfs als de verdachte de telefoon gebruikte volgt uit niets dat hij op dat moment wist of moest weten dat de telefoon van een misdrijf afkomstig was, zodat de verdachte van dit feit dient te worden vrijgesproken.
Ten aanzien van feit 2 (zaak 2)
Volgens de verdediging zijn alle door de rechtbank gestelde omstandigheden mede van toepassing op [medeverdachte] . Volgens de verdediging kan niet wettig en overtuigend worden bewezen dat de verdachte degene is geweest die kort na de inbraak heeft gepind. De kleding is onvoldoende onderscheidend en is bovendien overdraagbaar zodat de verdachte niet te linken is aan de beelden van de pinner. Voorts is het mogelijk dat de inbreker het pasje aan de pinner heeft gegeven, een en ander als vermeld onder de punten 2.2.2 t/m 2.2.8 van de pleitnota
Er is geen technisch of tactisch bewijs dat de verdachte op het plaats delict plaatst. Voorts zijn de gestolen bankpassen niet onder de verdachte aangetroffen.
Ten aanzien van feit 3 (zaak 4)
Volgens de verdediging is er geen sprake van medeplegen nu er geen bewuste en nauwe samenwerking is tussen de verdachte en een derde dan wel dat sprake is van een bijdrage van voldoende gewicht. Tevens is er geen technisch of tactisch bewijs dat de verdachte op het plaats delict plaatst.
De fiets op de camerabeelden van de pintransactie komt voorts niet overeen met de fiets die op 30 april 2018 onder de verdachte wordt aangetroffen en in beslag is genomen. De fiets vertoond sterke gelijkenissen met de fiets van [medeverdachte] . Voorts ziet de verdediging verschillen in postuur van de pinner op de camerabeelden in deze zaak in vergelijking met (het postuur van de pinner op) de camerabeelden van de pintransacties in zaak 2 en de camerabeelden in zaak 3. Tevens wordt één van de gestolen telefoons onder [medeverdachte] aangetroffen. De raadsman verwijst voorts naar hetgeen hij met betrekking tot feit 2 heeft aangevoerd onder de punten 2.2.2. t/m 2.2.8 van de pleitnota.
Ten aanzien van feit 4 (zaak 5)
Er zijn geen sporen die de verdachte plaatsen op het plaats delict. Ook de gestolen bankpas is niet onder de verdachte is aangetroffen. De raadsman verwijst voorts naar hetgeen hij met betrekking tot feit 2 heeft aangevoerd onder de punten 2.2.2. t/m 2.2.8 van de pleitnota.
Ten aanzien van feit 5 (zaak 1)
De rechtbank heeft op onjuiste gronden geoordeeld dat er een begin van uitvoering aan de zijde van de verdachte is geweest ter zake van een inbraak op de [adres 4] te Heerlen. Het aangetroffen schoenspoor is volgens de verdediging niet redengevend voor de poging inbraak. Het schoenspoor is niet onderscheidend genoeg maar boven alles is niet duidelijk wanneer het schoenspoor is veroorzaakt. Het aangetroffen spoor kan verband houden met de vlucht van de verdachte en hoeft niet delict gerelateerd te zijn. Met het vluchten of zelfs met het enkele betreden van de tuin is niet een begin van uitvoering aan de orde.
De verdachte is volgens de verdediging voorts niet via werktuigsporen en ook niet via de ingedrukte bewegingssensor aan dit feit te koppelen. De forensische opsporing meldt volgens de verdediging expliciet dat de onder de verdachte aangetroffen schroevendraaiers de braaksporen op de achterdeur van de [adres 4] niet hebben veroorzaakt.
Het hof overweegt als volgt.
Overkoepelend:
Uit de gebezigde bewijsmiddelen komt naar voren dat in Velden kort achter elkaar meerdere woninginbraken zijn gepleegd waarbij onder meer bankpasjes zijn weggenomen waarmee kort na de inbraak is gepind. Op 30 april 2018 omstreeks 04:35 uur werd door het Operationeel Centrum te Maastricht de melding uitgegeven, dat een getinte man op een fiets rondreed zonder verlichting.De man zou achterom zijn gelopen bij diverse tuinen van woningen gelegen aan de [adres 5] alwaar de aanwezige verlichting aansprong. De politie is vervolgens met diverse patrouilles ter plaatse gegaan.
Na een achtervolging is de verdachte aangehouden bij een woning op de [adres 5] [nummer 1] te Velden. De kleding die verdachte ten tijde van de aanhouding droeg betrof een zwart vest met rits, voorzien van een capuchon met daaraan twee koordjes. Onder het vest droeg de verdachte een donkerblauwe gewatteerde jas met lichtkleurige rits en metaalachtige ritsschuiver. Verder had de verdachte een zwarte bivakmuts met twee gaten ter hoogte van de ogen en een gat ter hoogte van de mond. De bivakmuts was gemaakt van een afgeknipte mouw waarbij het smalle/bovenste stuk van de mouw geknoopt zat. Tot slot had de verdachte handschoenen van een grijze en zwarte stof met op de rugzijde een witte tekst aan. Bij fouillering bleek dat de verdachte een tweetal schroevendraaiers in zijn broekzak had zitten.
Feit 5 (zaak 1): poging inbraak [adres 4] te Velden
Nadat verdachte op 30 april 2018 door de politie is aangehouden heeft aangever [slachtoffer 4] aangifte gedaan van poging inbraak aan de [adres 4] te Velden. Eenmaal ter plaatse heeft de verbalisant braaksporen op de achterdeur van de woning aangetroffen. In het hout van de deur en het kozijn waren sporen zichtbaar van breekwerktuigen. Tegen de buitengevel bevond zich een lamp die voorzien was van een bewegingssensor. Het beschermkapje van deze sensor was ingedrukt. Op het terras, onder voornoemde lamp, stond een stoffen bankstel. Deze bank was afgedekt met een op kunststof gelijkende folie, transparant van kleur. Deze folie was aan de bovenzijde voorzien van een residu, groengeel van kleur. Dit residu betrof waarschijnlijk stuifmeel, mogelijk afkomstig van de coniferenhaag in de tuin of in de omgeving staande bomen. De forensisch onderzoeker van de politie zag op deze folie, in voornoemd residu, een indruk van een schoenzool, alsmede dat het stof en het daaronder liggende schuim van het bankstel ingedrukt was.
Dit schoenspoor is veiliggesteld onder AALA8881NL. Tevens zijn de door de verdachte op 30 april 2018 gedragen schoenen inbeslaggenomen en betrokken bij het, kort gezegd, schoenspoor vergelijkend, onderzoek. Daaruit is, kort gezegd, het volgende gebleken.
De afdruk toont een afdrukspoor van een schoen met een profiel bestaande uit rechthoekige balken, nagenoeg loodrecht op de lengterichting van de zool en ovale figuren langs de rand van de zool. In het schoonspoor bevinden zich onregelmatigheden en is een slijtagepatroon zichtbaar. De schoen die de verdachte op het moment van de aanhouding droeg, merk Panther, toont eenzelfde soort profiel. Tijdens het vergelijkend onderzoek tussen het schoenspoor en de zool van de schoen van de verdachte is gebleken dat het profiel overeenkomt, de afmetingen praktisch overeenkomen, de door het schoenspoor weergegeven slijtage globale overeenkomsten vertoont met de slijtage aan de zool van de schoen van de verdachte en er 6 onregelmatigheden in het schoenspoor qua plaats en globaal in vorm overeenkomen met 6 beschadigingen in de zool van de schoen van de verdachte. Geconcludeerd wordt dat op grond van het vergelijkend schoensporenonderzoek het schoenspoor zeker is veroorzaakt met de schoen van de verdachte.
Het hof verwerpt het door de raadsman opgeworpen verweer, inhoudende dat het schoenspoor niet onderscheidend genoeg is en dat het voorts niet vast te stellen is wanneer dit schoenspoor is veroorzaakt. Hiertoe overweegt het hof dat omstreeks 04.36 uur een melding bij de politie is gedaan van een persoon die door de tuinen van de huizen aan de [adres 5] liep. Verdachte is uiteindelijk kort na de melding door de politie in de nabijheid van deze woningen aangehouden, terwijl hij een bivakmuts droeg en in het bezit was van inbrekerswerktuig te weten schroevendraaiers. Het hof neemt hierbij mede in aanmerking dat de verdachte voor zijn aanwezigheid aldaar midden in de nacht geen verklaring heeft gegeven.
Naar het oordeel van het hof is er tevens sprake van een begin van uitvoering en daarmee ook een poging tot diefstal door middel van braak. Op de achterdeur van de woning aan de [adres 4] zijn namelijk braaksporen aangetroffen en is voorts er sprake van een ingedrukte bewegingssensor. Dit alles levert een begin van uitvoering op.
Gelet op de plaats waar het hof schoenspoor is aangetroffen acht het hof het scenario van de verdediging dat het een niet delict gerelateerd schoenspoor kan zijn niet aannemelijk en schuift het hof dit scenario terzijde.
Dat voorts de onder de verdachte aangetroffen schroevendraaiers niet matchen met de aangetroffen sporen brengt het hof evenmin tot een ander oordeel.
Algemene overwegingen betreffende de camerabeelden in combinatie met de kleding van de verdachte: feiten 2, 3 en 4
Op het moment van aanhouding op 30 april 2018 had de verdachte, zoals hiervoor reeds is genoemd, een zwart vest met rits en voorzien van capuchon en grijze met zwarte handschoenen aan en een bivakmuts op. Onder het vest droeg de verdachte een donkerblauwe gewatteerde jas met lichtkleurige rits en metaalachtige ritsschuiver.
De kleding die de verdachte ten tijde van de aanhouding droeg is in beslag genomen. De kleding van de verdachte is onderzocht en daaruit bleek dat het vest van de verdachte unieke onderscheidende kenmerken bevatte. Zo zitten er ter hoogte van de rechter bovenarm en rechter borststreek van het vest oneffenheden en gaatjes. Tevens hangen er twee koordjes aan de capuchon waarvan het rechter koord een metaalachtige stopkoker heeft. Deze metaalachtige stopkoker ontbreekt bij het linker koord.
In de nachten van 7 op 8 maart 2018 (feit 2), 9 op 10 maart 2018 (feit 3) en 2 op 3 april 2018 (feit 4), werden er drie woninginbraken gepleegd in woningen gelegen aan respectievelijk de [adres 1] , [adres 2] en de [adres 3] , allen te Velden. Kort na deze inbraken werd er door een persoon in een zwart vest en met een bivakmuts op gepind met de bij de woninginbraken buitgemaakte pinpassen. Van deze pintransacties zitten in het dossier camerabeelden.
Op de camerabeelden van de pintransactie op 8 maart 2018 van de [bank 1] te Velden omstreeks 05:26 uur blijkt dat de pinner een donkerkleurige bivakmuts op heeft, een donkerkleurig vest met rits draagt voorzien van capuchon en grijs/zwarte handschoenen aan heeft met op de rugzijde een witte opdruk. Door de verbalisanten is gerelateerd dat aan het vest van de pinner ter hoogte van de rechter bovenarm en de rechter borststreek oneffenheden/gaatjes zitten. Zowel de bivakmuts en het vest komen overeen met de specifieke kenmerken van de onder de verdachte in beslag genomen bivakmuts en vest. De handschoenen van de pinner komen tevens overeen met de onder de verdachte in beslaggenomen handschoenen.
Op de camerabeelden van de pintransactie op 10 maart 2018 van de [bank 1] te Velden omstreeks 04:05 uur blijkt dat de pinner een bivakmuts op heeft en een donkerkleurig vest met rits draagt voorzien van capuchon. Voorts heeft de pinner handschoenen aan van een grijs/zwarte stof met op de rugzijde een witte opdruk. Aan de capuchon van het vest hangen twee koordjes waarvan de rechter een metaalachtige stopkoker heeft. Deze ontbreekt bij het linker koordje. Op de rechter bovenarm en de rechter borststreek van het vest zitten oneffenheden/gaatjes. Zowel de bivakmuts, het vest en de capuchon komen overeen met de specifieke kenmerken van de onder de verdachte in beslag genomen bivakmuts, vest en capuchon. De handschoenen van de pinner komen tevens overeen met de onder de verdachte in beslaggenomen handschoenen.
Op de camerabeelden van de pintransactie bij de [bank 2] te Tegelen van 3 april 2018 omstreeks 05:58 uur blijkt dat de pinner een bivakmuts op heeft en een donkerkleurig vest met rits draagt voorzien van capuchon. Aan de capuchon van het vest hangen twee koordjes waarvan de rechter een stopkoker metaalachtig van kleur heeft. Bij het linker koord ontbreekt de metalen stopkoker. Op de rechter bovenarm en de rechter borststreek van het vest zitten oneffenheden/gaatjes. Onder het vest draagt de pinner nog een donkergekleurd vest met een lichtgekleurde rits. Zowel de bivakmuts, het vest en de capuchon komen overeen met de specifieke kenmerken van de onder de verdachte in beslag genomen bivakmuts en vest met capuchon
Gelet op de sterke overeenkomsten tussen de kleding van de pinner en de onder de verdachte in beslag genomen kleding is naar het oordeel van het hof genoegzaam komen vast te staan dat de kleding die de verdachte aanhad ten tijde van zijn aanhouding op 30 april 2018 ook door de pinner op voornoemde data zijn gedragen.
Het verweer van de verdediging, inhoudende, dat de kleding die de verdachte droeg tijdens zijn aanhouding op 30 april 2018 hem nog niet automatisch tot de persoon van de pinner maakt, omdat ook een ander die kleding op de data van de hierboven beschreven camerabeelden gedragen kan hebben, schuift het hof ter zijde.
Het hof ziet in de gebezigde bewijsmiddelen, in onderling verband en samenhang bezien, geen enkele aanleiding om te veronderstellen dat de door de verdachte op 30 april 2018 gedragen kleding op eerdere momenten, tijdens pintransacties na eerdere woninginbraken door een andere dan de verdachte gedragen zou zijn.
Het hof acht het voorts onaannemelijk dat een ander dan de verdachte over exact dezelfde kleding zou beschikken. Hiertoe verwijst het hof naar de overeenstemmende specifieke kenmerken van de kleding van de pinner en de verdachte bij zijn aanhouding. Voorts is het volgens het hof onwaarschijnlijk dat indien een ander de kleding zou hebben gedragen deze persoon de kleding op exact dezelfde wijze aan zou hebben gehad. Hierbij gaat het niet alleen om het telkens dragen van hetzelfde vest met de capuchon, maar ook om het dragen van een jas onder het vest, welke wijze van kleding dragen door de politie is waargenomen bij de pintransactie op 3 april 2018, als ook om het dragen bij twee pintransacties van handschoenen die overeenkomen met de onder de verdachte in beslaggenomen handschoenen.
Het hof verwerpt het verweer.
Feit 2: inbraak [adres 1] te Velden
Op 8 maart 2018 is tussen 01.30 uur en 06.00 uur ingebroken in de woning aan de [adres 1] te Velden. Omstreeks 05.30 uur vond met een uit de woning gestolen pinpas een pintransactie plaats bij de [bank 1] te Velden welke zich niet ver van de betreffende woning bevindt.
Het verweer van de verdediging dat de pinner niet de inbreker hoeft te zijn, schuift het hof ter zijde. De inbraak aan de [adres 1] te Velden vond plaats op 8 maart 2018 tussen 01:30 en 06:00 uur. Omstreeks 05:26 uur wordt met de buitgemaakte pinpas van aangever [benadeelde partij 1] tweemaal gepoogd om € 1.250,- te pinnen. Uit het dossier volgt dat om 04.02 uur een melding is gemaakt van een verdachte situatie aan de [adres 5] [nummer 2] . Ongeveer twintig minuten later wordt door de politiepatrouille een man, die voldeed aan het opgegeven signalement, fietsend in de richting van het centrum in Velden gezien. Even later wordt deze man bij de geldautomaat van de [bank 1] te Velden gezien. Gelet op het relatief korte tijdsbestek tussen de inbraak en pinpogingen acht het hof het niet aannemelijk dat de inbreker een ander is geweest dan, kort gezegd, de pinner.
Nadat er met het gestolen pinpasje is gepoogd te pinnen bij de [bank 1] zet de politie de achtervolging in op een man met een elektrische fiets, die op dat moment wegfietst bij de [bank 1] . Nadat de politie getracht heeft om deze man aan te houden is de man gevlucht en heeft hij daarbij zijn fiets achtergelaten. Hierbij is het opvallend dat het een elektrische fiets betreft waarbij er over het bedieningspaneel een zwarte sok zat. Deze sok is bemonsterd en geregistreerd onder AALS0809NL. Het DNA-profiel afkomstig van de bemonstering van de binnenzijde van de sok betreft een DNA-mengprofiel van minimaal drie donoren, van wie zeker één man. Het DNA-hoofdprofiel matcht met het DNA-profiel van de verdachte waarbij de frequentie van het DNA-hoofdprofiel kleiner is dan één op één miljard. Op de bemonstering van de sok aan de buitenzijde is voorts een DNA-mengprofiel van minimaal drie donoren, van wie zeker één man, aangetroffen. Hierbij is er een DNA-mengprofiel afgeleid van twee personen van wie zeker één man en mogelijk een vrouw. De verdachte kan donor zijn van het celmateriaal in de bemonstering. De matchkans van het DNA-mengprofiel is kleiner dan één op één miljard. Het hof concludeert dan ook dat de verdachte één van de donoren is geweest van het betreffende DNA-spoor.
Dat het DNA van verdachte door middel van contaminatie op de betreffende sok terecht is gekomen acht het hof niet aannemelijk. Het hof overweegt daartoe dat de sok aan de binnenzijde en buitenzijde is bemonsterd. Nu het DNA van verdachte aan de binnenzijde en buitenzijde van de sok is aangetroffen, duidt dit op het feit dat verdachte op enig moment de drager/gebruiker van deze sok is geweest. Het hof acht het volstrekt onaannemelijk dat deze sporen op/in de sok zijn terecht gekomen, doordat de verdachte het bedieningspaneel van deze specifieke elektrische fiets – op een niet nader aangeduide tijd en plaats – zou hebben aangeraakt.
Dat een ander een sok van de verdachte heeft meegenomen en deze over het bedieningspaneel heeft gedaan acht het hof niet aannemelijk. Kort voordat de politie op 8 maart 2018 de man op de fiets staande probeerde te houden is de man namelijk gezien bij de pinautomaat van de [bank 1] gelegen aan de [adres 6] te Velden. Uit het voren overwogene volgt dat de kleding van de pinner overeenkomsten vertoont met de kleding die de verdachte ten tijde van aanhouding op 30 april 2018 droeg. Het hof gaat er gelet op het vorenstaande van uit dat de pinner en de inbreker dezelfde persoon is geweest als de verdachte.
Het feit dat de gestolen pinpas niet onder de verdachte is aangetroffen maakt dit niet anders. Verdachte, die eerst op 30 april 2018 is aangehouden, kan zich immers van de pinpas hebben ontdaan.
Het hof verwerpt het verweer.
Feit 3: inbraak [adres 2] te Velden
In de nacht van 9 op 10 maart 2018 is er in de woning gelegen aan de [adres 2] te Velden ingebroken. Bij deze inbraak zijn onder ander bankpassen weggenomen. Via de [bank 1] te Velden heeft aangever vernomen dat met de bij de inbraak buitgemaakte bankpassen omstreeks 04:05 uur is gepind. [getuige] heeft zich bij de politie gemeld met de mededeling dat hij camerabeelden had van de inbraak aan de [adres 2] te Velden. Op de beelden is te zien dat omstreeks 02:44 uur twee personen met ieder een fiets in de hand komen aanlopen. De verbalisant relateert verder dat een van de twee fietsen duidelijk een elektrische fiets betreft. Beide personen zetten hun fietsen aan het begin van de oprit van de woning aan de [adres 2] en verdwijnen uit beeld. Omstreeks 02:56 uur komen beide personen weer in beeld, stappen op de fiets en rijden weg in de richting van het centrum.
Met de verdediging is het hof van oordeel dat het bewijs voor het medeplegen van deze woninginbraak tekortschiet, zodat de verdachte van dit onderdeel zal worden vrijgesproken
Op 10 maart 2018 omstreeks 04:01 uur wordt met de bij de inbraak buitgemaakte pinpassen gepind bij de [bank 1] te Velden. Van deze pintransactie zijn beelden opgeslagen waaruit volgt dat de pinner gelijkluidende kleding draagt als de kleding die de verdachte ook bij zijn aanhouding op 30 april 2018 droeg. Eerder heeft het hof overwogen dat de pinner op de beelden van 8 maart, 10 maart en 3 april 2018 dezelfde persoon betreft en dat het hof uitgaat van het gegeven dat de pinner de verdachte is geweest. Het verweer van de verdediging dat de persoon op de beelden een ander postuur heeft dan de verdachte schuift het hof ter zijde. Het hof heeft hierbij acht geslagen op het proces-verbaal van bevindingen van [verbalisant 1] onder meer inhoudende dat de pinner onder het linkeroog een specifiek kenmerk heeft namelijk een donker vlekje. Eenzelfde soort vlekje, een moedervlek, is door de verbalisant in het cellencomplex te Venlo bij de verdachte waargenomen op dezelfde plaats. Voorts acht het hof gelet op het relatief korte tijdsbestek tussen het moment van de inbraak en het pinnen en het feit dat de inbraak midden in de nacht heeft plaatsgevonden het onwaarschijnlijk dat de inbreker een ander is geweest dan de pinner.
Aan hetgeen de verdediging heeft aangevoerd met betrekking tot het postuur van de pinner, wat daar ook van moge zijn, kent het hof geen enkel gewicht toe, gezien ook hetgeen is waargenomen met betrekking tot een donker vlekje onder het linkeroog van de pinner, overeenkomend met de moedervlek die de verdachte op dezelfde plaats heeft.
Voorts heeft de verdediging aangevoerd dat de fiets die te zien is op de beelden van de pintransactie overeenkomsten heeft met de fiets die aan de [medeverdachte] kan worden gelieerd. Dat de fiets overeenkomsten heeft met de fiets van [medeverdachte] maakt naar het oordeel van het hof niet dat daarmee de verdachte kan worden uitgesloten als de pinner. De verdachte is namelijk na het pinnen op 8 maart 2018 door de politie achtervolgd waarbij hij zijn fiets heeft achtergelaten. Het is dan ook niet vreemd dat de fiets op de beelden van 10 maart 2018 een andere is. Dat de fiets wellicht te herleiden is naar [medeverdachte] brengt het hof evenmin tot een ander oordeel, nu op de kamer van de [medeverdachte] ook persoonlijke spullen van de verdachte zijn aangetroffen.
Het hof verwerpt het verweer.
Feit 4: inbraak [adres 3] te Velden
In de nacht van 2 op 3 april 2018 is ingebroken in de woning gelegen aan de [adres 3] te Velden. Bij de inbraak is onder andere een portemonnee met daarin een bankpas wegenomen. Met deze weggenomen pinpas is bij de [bank 2] in Tegelen om 06:00 uur gepind.
Nu de kleding van de pinner op de beelden overeenkomt met de specifieke kenmerken van de kleding die de verdachte droeg ten tijde van zijn aanhouding op 30 april 2018 is het hof van oordeel dat de persoon van de pinner dezelfde is als de verdachte. Het hof verwijst naar de hiervoor gemaakte “Algemene overwegingen betreffende de camerabeelden in combinatie met de kleding van de verdachte: feiten 2, 3 en 4”
.
Dat de pinpas niet onder de verdachte is aangetroffen maakt dat niet anders.
Het hof verwerpt het verweer.
Feit 1
In de nacht van 22 op 23 februari 2018 heeft een inbraak plaatsgevonden aan een woning gelegen aan de [adres 7] te Velden. Hierbij is onder andere een mobiele telefoon van het merk Samsung en een elektrische fiets weggenomen. De weggenomen telefoon voorzien van [imei-nummer] bleek op 3 maart 2018 opnieuw in gebruik te zijn genomen door het [telefoonnummer 1] en op 5 mei 2018, dus na de aanhouding van verdachte op 30 april 2018 daaraan voorafgaand, werd deze telefoon in gebruik genomen door het [telefoonnummer 2] . Op 2 mei 2018 is de kamer van [medeverdachte] aan de [adres 8] te Venlo in het kader van een doorzoeking doorzocht. Tijdens deze doorzoeking werd een lege simkaarthouder van het [telefoonnummer 1] in beslag genomen. Deze simkaarthouder werd aangetroffen in een pasjeshouder waaronder ook het rijbewijs van de verdachte werd aangetroffen. Voorts werd bij de aanhouding van [medeverdachte] op 12 juni 2018 twee telefoons in beslaggenomen waaronder ook de Samsung met [imei-nummer] .
Ten aanzien van [telefoonnummer 1] zijn de historische verkeersgegevens opgevraagd voor de periode van 1 december 2017 tot en met 6 mei 2018. Uit dit onderzoek is naar voren gekomen dat de telefoon met [imei-nummer] op 3 maart 2018 om 00:46 uur door een nieuwe gebruiker in gebruik werd genomen te weten het [telefoonnummer 1] . Op dat moment bevond het toestel zich onder het bereik van de zendmast aan de [adres 9] onder welk bereik ook de woning van [naam 2] valt. [naam 2] komt in het politieonderzoek naar voren als een contactpersoon van zowel de verdachte als [medeverdachte] . Voorts wordt er tussen 4 maart 2018 en 9 maart 2018 vanaf het [telefoonnummer 1] meerdere berichten verstuurd aan het [telefoonnummer 3] toebehoren aan [naam 3] . [naam 3] heeft te kennen gegeven dat het [telefoonnummer 3] in het gebruik is bij zijn dochter [naam 1] met wie de verdachte samen een kind heeft.
Uit het voorgaande concludeert het hof dat de gestolen telefoon met [imei-nummer] in de periode van 3 maart 2018 tot 5 mei 2018 in het gebruik is geweest bij de verdachte en vanaf 5 mei 2018 door een ander. Nu de verdachte geen redelijke, zijn schuld uitsluitende verklaring heeft afgelegd over de wijze waarop hij aan die telefoon is gekomen, is het hof van oordeel dat het niet anders kan dan dat de verdachte ten tijde van het voorhanden krijgen van de telefoon wist dat die telefoon van enig misdrijf afkomstig was.
Het hof is met de verdediging van oordeel dat uit het dossier onvoldoende volgt dat de bij de inbraak aan de [adres 7] weggenomen elektrische fiets dezelfde fiets is als de fiets die op 8 maart 2018 na een achtervolging door de politie in beslag is genomen. Het dossier bevat immers geen nadere gegevens omtrent het merk, type of het framenummer van de fiets die op 8 maart 2018 in beslag is genomen. Onder die omstandigheden spreekt het hof de verdachte vrij van heling van deze elektrische fiets.
Conclusie van het hof
Er is bij de feiten 2 tot en met 4 steeds gebruik gemaakt van eenzelfde modus operandi: de inbreker heeft steeds binnen een relatief kort tijdsbestek gepind, dan wel dit gepoogd, met de buitgemaakte pinpassen in de directe buurt, nabijheid van de plaats waar de inbraken zijn gepleegd. Hierbij wordt op de camerabeelden van de pintransacties, gezien de specifieke kenmerken van de kleding, steeds dezelfde persoon gezien. De verdachte is op 30 april 2018 aangehouden waarbij op specifieke kenmerken in de kleding die de verdachte droeg sprake is van overeenstemming met die van de pinner van 8 maart, 10 maart en 3 april 2018. Ten aanzien van de pintransactie op 10 maart 2018 is daarbij ook nog door een verbalisant waargenomen dat onder het linkeroog van de pinner een donker vlekje zat. Dezelfde verbalisant heeft de verdachte het cellencomplex in Venlo gezien en zag dat deze op dezelfde plek onder het linkeroog een donker vlekje heeft namelijk een moedervlek. Tevens is er DNA van de verdachte aangetroffen op de sok aangetroffen over het bedieningspaneel op de fiets die de pinner na het pinnen met een gestolen pas op 8 maart 2018 heeft achtergelaten.
De verdachte heeft er gedurende het opsporingsonderzoek (vrijwel volledig) het zwijgen toe gedaan. Vragen van rechtbank en hof heeft hij bij afwezigheid ter terechtzitting, waar het gaat om de voor hem belastende kern van de onderzoeksresultaten, evenmin beantwoord. De belastende inhoud hiervan is zodanig dat het hof het zwijgen van de verdachte betrekt bij de waardering van bewijswaarde en bewijskracht van de bewijsmiddelen nu hij geen aannemelijke, de redengevendheid van de onderzoeksresultaten ontzenuwende, verklaring heeft gegeven.
Het hof verwerpt de tot vrijspraak strekkende verweren met uitzondering van het verweer omtrent de heling van de elektrische fiets. Van dat onderdeel zal de verdachte worden vrijgesproken.
Resumerend acht het hof, op grond van het voren overwogene en de gebezigde bewijsmiddelen, in onderling verband en samenhang bezien, wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het onder 1 bewezenverklaarde levert op:
opzetheling.
Het onder 2 primair bewezenverklaarde levert op:
diefstal, gedurende de voor de nachtrust bestemde tijd in een woning, door iemand die zich aldaar buiten weten of tegen de wil van de rechthebbende bevindt, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak.
Het onder 3 primair bewezenverklaarde levert op:
diefstal, gedurende de voor de nachtrust bestemde tijd in een woning, door iemand die zich aldaar buiten weten of tegen de wil van de rechthebbende bevindt.
Het onder 4 primair bewezenverklaarde levert op:
diefstal, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak.
Het onder 5 primair bewezenverklaarde levert op:
poging tot diefstal, gedurende de voor de nachtrust bestemde tijd in een woning, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluiten. De feiten zijn strafbaar.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezenverklaarde.
Het hof heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarnaast is gelet op de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komende in het hierop gestelde wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
Verdachte heeft zich driemaal schuldig gemaakt aan het plegen van een woninginbraak, een poging tot woninginbraak en heling van een telefoon. Doorgaans richten woninginbraken niet alleen financiële schade voor de bewoners van die woningen aan, maar ontstaan bij die bewoners ook gevoelens van angst en onveiligheid. Een woning is immers bij uitstek de plaats waar men zich veilig voelt en ook veilig behoort te voelen. Dat gevoel van veiligheid heeft verdachte door zijn handelen ernstig aangetast. Dit te meer nu verdachte in de voor nachtrust bestemde tijd, terwijl de aangevers thuis waren, heeft ingebroken.
Ten aanzien van de persoon van de verdachte heeft het hof gelet op de inhoud van het de verdachte betreffende uittreksel uit de Justitiële Documentatie d.d. 15 juli 2021 waaruit blijkt dat de verdachte reeds eerder en ook meermalen onherroepelijk is veroordeeld voor vermogensdelicten en voorts op de overige persoonlijke omstandigheden van de verdachte, voor zover daarvan ter terechtzitting in hoger beroep is gebleken. Het hof heeft ook kennisgenomen van het reclasseringsadvies d.d. 24 oktober 2019.
Naar het oordeel van het hof kan gelet op de ernst van het bewezenverklaarde in de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komt in het hierop gestelde wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd niet worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf die onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming van aanzienlijke duur met zich brengt.
Het hof is van oordeel dat in verband met een juiste normhandhaving niet kan worden volstaan met het opleggen van een andersoortige of geringe straf dan een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden met aftrek van voorarrest.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 van de Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.
Vordering van de [benadeelde partij 1]
De [benadeelde partij 1] heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding tot een bedrag van € 4.758,09 bestaande uit € 3.959,49 aan schade terzake ontvreemde goederen en € 798,60 aan braakschade, te vermeerderen met de wettelijke rente.
De rechtbank heeft de vordering bij vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 1.298,60 en dit bedrag vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 8 maart 2018 tot aan de dag der algehele voldoening. De benadeelde partij is voor het overige deel niet-ontvankelijk verklaard in de vordering.
De benadeelde partij heeft niet te kennen gegeven de gehele vordering in hoger beroep te handhaven. Aangezien de vordering in eerste aanleg tot een bedrag van € 1.298,60 is toegewezen, duurt zij van rechtswege voort in hoger beroep. Dit resulteert erin dat de vordering in beperkte omvang tot voormeld bedrag aan het oordeel van het hof is onderworpen.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de [benadeelde partij 1] als gevolg van verdachtes onder feit 2 bewezenverklaarde handelen braakschade heeft geleden tot na te melden bedrag van € 798,60. De schade blijkt uit het dossier en de herstelkosten zijn door de benadeelde partij onderbouwd met een begroting.
Het toe te wijzen bedrag ter zake de braakschade zal, zoals gevorderd, worden vermeerderd met de wettelijke rente. De aanvangsdatum van de wettelijke wordt bepaald op 8 maart 2018 tot aan de dag der algehele voldoening.
Anders dan de rechtbank ziet het hof geen ruimte om daarnaast nog € 500,00 toe te wijzen.
Voor het hof is uit de door de benadeelde partij in het geding gebrachte stukken niet duidelijk geworden wat de omvang van de schade is op grond van de lijst ontvreemde goederen gevoegd bij de ingediende vordering. Zo ontbreken de facturen van de aanschaf en is voorts onduidelijk gebleven welke goederen, nadat deze zijn teruggevonden op de dumpplaats, aan de benadeelde partij zijn teruggegeven. Aanhouding van de behandeling van de strafzaak om daarover duidelijkheid te verkrijgen, zou een onevenredige belasting van het strafgeding opleveren. De benadeelde partij kan daarom voor het overige gedeelte, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, niet in zijn vordering worden ontvangen. De benadeelde partij kan dat gedeelte van de vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
De verdachte, die als de in het ongelijk gestelde partij kan worden aangemerkt, zal worden veroordeeld in de proceskosten aan de zijde van de benadeelde partij. Voorts zal de verdachte worden veroordeeld in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging van dit arrest door de benadeelde partij nog te maken kosten. Beide kosten worden tot aan de datum van dit arrest door het hof begroot op nihil.
Schadevergoedingsmaatregel
Op grond van het onderzoek ter terechtzitting heeft het hof in rechte vastgesteld dat door het bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade aan het slachtoffer [benadeelde partij 1] is toegebracht tot een bedrag van € 798,60. De verdachte is daarvoor jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk.
Het hof ziet aanleiding om aan de verdachte de maatregel tot schadevergoeding op
te leggen ter hoogte van voormeld bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 8 maart 2018 tot aan de dag der algehele voldoening
,nu het hof het wenselijk acht dat de Staat der Nederlanden schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert. Het hof zal daarbij bepalen dat gijzeling voor na te melden duur kan worden toegepast indien verhaal niet mogelijk blijkt, met dien verstande dat de toepassing van die gijzeling de verschuldigdheid niet opheft.
Vordering tenuitvoerlegging
De officier van justitie in het arrondissement Limburg heeft de tenuitvoerlegging gevorderd van een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 2 maanden, opgelegd bij arrest van het gerechtshof te 's-Hertogenbosch van 10 februari 2017 onder parketnummer
20-001805-16. Deze vordering is in hoger beroep opnieuw aan de orde.
Het hof is ten aanzien van de vordering tot tenuitvoerlegging van oordeel dat, nu gebleken is dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit schuldig heeft gemaakt, de tenuitvoerlegging van de gehele voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf voor de duur van 2 maanden dient te worden gelast.
De verdediging heeft verzocht indien er nog beslag aan de orde is om de goederen waarop dit beslag rustte retourneren aan de verdachte nu de belangen van strafvordering zich daartegen niet verzetten.
Door de advocaat-generaal is ter terechtzitting naar voren gebracht dat alle onder de verdachte in beslaggenomen goederen reeds aan de verdachte zijn teruggegeven.
Blijkens de kennisgeving van inbeslagneming in het dossier zijn na de aanhouding op 30 april 2018 onder de verdachte een bivakmuts (goednummer 1066937), twee handschoenen van het merk Ansell Hyflex (goednummer 1066931), twee schoenen van het merk Panther (goednummer 1066932), een vest met capuchon van het merk Footlocker (goednummer 1066933), een blauw vest van het merk Tommy Hilfiger (goednummer 1066934) en gereedschap (1068671) in beslag zijn genomen.
Voorts blijkt dat op 2 mei 2018 een doorzoeking heeft plaatsgevonden op de kamer (kamerbewoning) van [medeverdachte] onder leiding van de rechter-commissaris, aan de [adres 8] te Venlo, omdat er aanwijzingen waren dat [verdachte] daar zou verblijven, of verbleven zou hebben. Daarbij zijn, onder de verdachte en [medeverdachte] , (dossierpagina 600) een schroevendraaier ( [voorwerpnummer] ), een bivakmuts ( [voorwerpnummer] , diverse inbrekerswerktuig in AH plasticzak ( [voorwerpnummer] ), een pasjeshouder ( [voorwerpnummer] ), een rijbewijs ( [voorwerpnummer] ), een voordeelpas [naam 4] ( [voorwerpnummer] ), app store & ITunes pasjes ( [voorwerpnummer] ), simkaarthouder Lebara ( [voorwerpnummer] ), een bioscoopcadeaukaart Pathé ( [voorwerpnummer] ), een OV chipkaart met [nummer 3] ( [voorwerpnummer] ), een OV chipkaart met [nummer 3] ( [voorwerpnummer] ), een OV chipkaart met [nummer 3] ( [voorwerpnummer] ), een visitekaart advocaat [naam 5] ( [voorwerpnummer] ), SD kaart adapter ( [voorwerpnummer] ), een SD kaartje ( [voorwerpnummer] ), een SD kaartje ( [voorwerpnummer] ), een SD kaartje ( [voorwerpnummer] ), een SD kaartje ( [voorwerpnummer] ), een beschikking van de gemeente Breda ( [voorwerpnummer] ), een factuur van de [sportclub] te Breda ( [voorwerpnummer] ), een huissleutel ( [voorwerpnummer] ) en 2 bb 1 x € 5 en 1 bb € 50 ( [voorwerpnummer] ) in beslag zijn genomen.
Uit het dossier volgt voorts (pagina 599) dat de processen-verbaal van kennisgeving van inbeslagneming en ontvangstbewijzen van afgehandeld beslag, niet bij het procesdossier zijn gevoegd maar zijn opgeslagen in de administratie van het onderzoek LB1R018033 Trabant. De goederen die bij de doorzoeking in de kamer van [medeverdachte] in beslag zijn genomen, voorzien van [voorwerpnummer] , met uitzondering van 4 SD-kaarten en 1 SD-adapter zijn retour gegaan naar de verdachte dan wel zijn verbeurd verklaard of in bewaring zijn bij afdeling Forensische Opsporing. Eén SD-kaart welke van diefstal afkomstig bleek is retour gegaan naar de rechtmatige eigenaar. De overige SD-kaartjes en de SD-adapter zullen volgens de stukken retour gaan naar de verdachte.
Voorts is opgenomen dat de onder de verdachte bij de aanhouding in beslaggenomen goederen aan de beslagene zullen worden geretourneerd indien er geen belang meer bij is voor het onderzoek.
Gelet op het feit dat in het dossier geen beslaglijst is gevoegd waaruit kan worden afgeleid dat er nog beslag “open staat”, de advocaat-generaal heeft vermeld dat naar zijn weten alle onder de verdachte in beslaggenomen goederen zijn geretourneerd, en de inbeslaggenomen goederen die wellicht nog niet geretourneerd zijn niet nader, ook niet desgevraagd, door de verdediging gespecifieerd, zal het hof ter zake niet beslissen.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 36f, 45, 57, 63, 311 en 416 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze ten tijde van het bewezenverklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van het wijzen van dit arrest rechtens gelden.