ECLI:NL:GHSHE:2021:3633

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
30 juni 2021
Publicatiedatum
2 december 2021
Zaaknummer
20-000419-19
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis van de rechtbank Oost-Brabant inzake mishandeling en belediging van ambtenaren

In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 30 juni 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Oost-Brabant van 30 januari 2019. De verdachte, geboren in 1996 en thans verblijvende in Vught, was in eerste aanleg veroordeeld voor meerdere strafbare feiten, waaronder mishandeling van ambtenaren en belediging. Het hof heeft het hoger beroep van de verdachte gedeeltelijk niet-ontvankelijk verklaard, met name voor zover het gericht was tegen de vrijspraak van een tenlastegelegde feit. Het hof heeft de verdachte in meerdere zaken schuldig bevonden aan mishandeling en belediging van ambtenaren in functie, en heeft de gevangenisstraf vastgesteld op 180 dagen, met aftrek van voorarrest. De advocaat-generaal had een gevangenisstraf van 193 dagen geëist, maar het hof heeft rekening gehouden met de schending van de redelijke termijn van berechting. Daarnaast zijn er vorderingen van benadeelde partijen toegewezen, waaronder een schadevergoeding van € 350,00 aan benadeelde partij [benadeelde 1] en € 48,00 aan benadeelde partij [benadeelde 2]. Het hof heeft ook de vordering tot tenuitvoerlegging van een eerdere voorwaardelijke straf afgewezen. De beslissing is gebaseerd op verschillende artikelen van het Wetboek van Strafrecht, en het hof heeft de strafbaarheid van de verdachte in verminderde mate toegerekend, gezien zijn autismespectrumstoornis en de impact daarvan op zijn gedrag.

Uitspraak

Parketnummer : 20-000419-19
Uitspraak : 30 juni 2021
TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Oost-Brabant van 30 januari 2019 in de in eerste aanleg gevoegde strafzaken, parketnummers 01-076692-17 en 01-016519-17, 01-057733-17, 01-061631-17, 01-102005-18, 01-127909-18 en 01-259869-16, en de van dat vonnis deel uitmakende beslissing op de vordering tot tenuitvoerlegging van een eerder opgelegde straf, parketnummer 01-845930-14, tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1996,
thans uit anderen hoofde verblijvende in Vught PPC te Vught.
Hoger beroep
Van de zijde van de verdachte is tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep en in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof de verdachte niet-ontvankelijk zal verklaren in zijn hoger beroep voor zover gericht tegen de beslissing ten aanzien van het in de zaak met parketnummer 01-259869-16 onder 2 tenlastegelegde en dat het hof het vonnis waarvan beroep voor het overige zal bevestigen, met uitzondering van de opgelegde gevangenisstraf en de beslissing op de vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1] en de opgelegde schadevergoedingsmaatregel. De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof de verdachte ten aanzien van het in de zaken met parketnummers 01-076692-17, 01-016519-17 onder 1 en 2, 01-057733-17 onder 1 en 2, 01-061631-17, 01-102005-18, 01-127909-18 en 01-259869-16 onder 1, 3 en 4 bewezenverklaarde zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 193 dagen met aftrek van voorarrest.
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1] volledig kan worden toegewezen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de datum delict en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel ex artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht.
Van de zijde van de verdachte is primair integrale vrijspraak bepleit en is subsidiair een verweer met betrekking tot de strafoplegging gevoerd.
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering tot tenuitvoerlegging van een eerder opgelegde voorwaardelijke straf in de zaak met parketnummer 01-845930-14 dient te worden afgewezen.
Ten aanzien van de vorderingen van de benadeelde partijen [benadeelde 1] en [benadeelde 2] heeft de verdediging primair betoogd dat het hof de benadeelde partijen niet-ontvankelijk in de vordering dient te verklaren vanwege de bepleite vrijspraak. Subsidiair heeft de verdediging zich op het standpunt gesteld dat de vordering van [benadeelde 1] ten hoogste kan worden toegewezen tot het door de rechtbank toegekende bedrag van € 100,00.
Ontvankelijkheid van het hoger beroep
Het hoger beroep van de verdachte is onbeperkt ingesteld en richt zich aldus mede tegen de vrijspraak door de rechtbank van het in de zaak met parketnummer 01-259869-16 onder 2 tenlastegelegde feit. Gelet op het bepaalde in artikel 404, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering staat voor een verdachte geen hoger beroep open tegen een vrijspraak. Het hof zal de verdachte daarom niet-ontvankelijk verklaren in zijn hoger beroep voor zover dit hiertegen is gericht.
Vonnis waarvan beroep
Het hof kan zich op onderdelen niet met het beroepen vonnis verenigen. Om redenen van efficiëntie zal het hof evenwel het gehele vonnis vernietigen.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
Zaak met parketnummer 01-076692-17:
hij op of omstreeks 10 januari 2017 te Eindhoven, een ambtenaar, [benadeelde 1] , Buitengewoon opsporingsambtenaar bij de gemeente Eindhoven, gedurende en/of terzake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening heeft mishandeld door genoemde [benadeelde 1] in zijn arm te bijten;
Zaak met parketnummer 01-016519-17:
1.
hij op of omstreeks 26 januari 2017 te Eindhoven opzettelijk een ambtenaar, [politieambtenaar 1] , gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening, in zijn tegenwoordigheid, mondeling heeft beledigd, door hem meermalen althans eenmaal de woorden toe te voegen: "houd je kankerbek" en/of "kankerjood" en/of "ik pak jou en je kankermoeder, kankerjood", althans woorden van gelijke beledigende aard en/of strekking;
2.
hij op of omstreeks 26 januari 2017 te Eindhoven opzettelijk niet heeft voldaan aan een bevel of een vordering, krachtens artikel 73 Wet Personenvervoer, in elk geval krachtens enig wettelijk voorschrift, gedaan door een ambtenaar [politieambtenaar 1] , belast met de uitoefening van enig toezicht en/of belast met en/of bevoegd verklaard tot het opsporen en/of onderzoeken van strafbare feiten, door, nadat deze ambtenaar hem had bevolen of van hem had gevorderd het NS station te verlaten, hieraan geen gevolg te geven;
Zaak met parketnummer 01-259869-16:
1.
hij op of omstreeks 18 december 2016 te Eindhoven, zich met geweld en/of bedreiging met geweld, heeft verzet tegen een of meer ambtenaren, [hoofdagent] , hoofdagent van politie Eenheid Oost-Brabant en/of [agent] , agent van politie Eenheid Oost-Brabant, werkzaam in de rechtmatige uitoefening van zijn/haar/hun bediening, te weten met toezicht horeca en/of aanhouding van de verdachte belast, door verbalisant [agent] in haar arm te knijpen en/of zijn, verdachte's armen weg te houden/weg te trekken en/of in tegengestelde richting te bewegen dan die waarin verbalisant(en) hem verdachte wilde(n) bewegen en/of (een) schoppende beweging(en) te maken;
3.
hij op of omstreeks 18 december 2016 te Eindhoven opzettelijk (een) ambtena(a)r(en), [politieambtenaar 2] en/of [politieambtenaar 3] , gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn/haar/hun bediening, in zijn/haar/hun tegenwoordigheid, mondeling heeft beledigd, door hem/haar/hen de woorden toe te voegen: "Jullie zijn allemaal kankerlijers" en/of "ik schijt jullie allemaal op jullie hoofd" en/of "ik fuck jullie allemaal, het hele team" en/of "kankerslet" en/of "je bent een kankerhoer", althans woorden van gelijke beledigende aard en/of strekking;
4.
hij op of omstreeks 18 december 2016 te Eindhoven opzettelijk en wederrechtelijk een goed, te weten een (transportruimte van een) arrestantenvoertuig, dat geheel of ten dele aan een ander toebehoorde, te weten aan Politie Oost-Brabant heeft vernield, beschadigd en/of onbruikbaar gemaakt;
Zaak met parketnummer 01-057733-17:
1.
hij op of omstreeks 10 februari 2017 te Eindhoven opzettelijk en wederrechtelijk een goed, te weten een camera, dat geheel of ten dele aan een ander toebehoorde, te weten aan het [benadeelde 3] heeft vernield, beschadigd, onbruikbaar gemaakt en/of weggemaakt;
2.
hij op of omstreeks 10 februari 2017 te Eindhoven, [benadeelde 4] en/of [benadeelde 5] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, immers heeft verdachte toen en daar opzettelijk dreigend een scherf (van een bloempot) dreigend in de richting van voornoemde [benadeelde 4] en/of [benadeelde 5] gehouden;
Zaak met parketnummer 01-061631-17:
hij op of omstreeks 1 april 2017 te Veldhoven [benadeelde 6] heeft mishandeld door die [benadeelde 6] meerdere malen, althans een maal, een kopstoot te geven en/of (met kracht) een vuistslag tegen het lichaam te geven;
Zaak met parketnummer 01-102005-18:
hij op of omstreeks 26 mei 2018 te Veldhoven opzettelijk een zonnebril (merk Persol), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [benadeelde 7] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, en welk goed verdachte anders dan door misdrijf onder zich had, te weten als vinder, wederrechtelijk zich heeft toegeëigend;
Zaak met parketnummer 01-127909-18:
hij op of omstreeks 2 juli 2018 te Eindhoven opzettelijk een ambtenaar, te weten [opsporingsambtenaar 1] , buitengewoon opsporingsambtenaar, gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening, in zijn tegenwoordigheid, mondeling heeft beledigd, door hem de woorden toe te voegen: kankermongolen, althans woorden van gelijke beledigende aard en/of strekking.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten of omissies zijn verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het in de zaak met parketnummer 01-076692-17 en in de zaak met parketnummer 01-016519-17 onder 1 en 2 en in de zaak met parketnummer 01-259869-16 onder 1, 3 en 4 en in de zaak met parketnummer 01-057733-17 onder 1 en 2 en in de zaak met parketnummer 01-061631-17 en in de zaak met parketnummer 01-102005-18 en in de zaak met parketnummer 01-127909-18 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:
Zaak met parketnummer 01-076692-17:
op 10 januari 2017 te Eindhoven, een ambtenaar [benadeelde 1] , buitengewoon
opsporingsambtenaar bij de gemeente Eindhoven, gedurende en/of ter zake van de
rechtmatige uitoefening van zijn bediening heeft mishandeld door genoemde [benadeelde 1] in zijn arm te bijten;
Zaak met parketnummer 01-016519-17:
1.
op 26 januari 2017 te Eindhoven opzettelijk een ambtenaar [politieambtenaar 1] , gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening, in zijn tegenwoordigheid,
mondeling heeft beledigd, door hem de woorden toe te voegen: "houd je kankerbek" en
"kankerjood" en "ik pak jou en je kankermoeder, kankerjood", althans woorden van gelijke beledigende aard en/of strekking;
2.
op 26 januari 2017 te Eindhoven opzettelijk niet heeft voldaan aan een bevel of een
vordering, krachtens artikel 73 Wet Personenvervoer gedaan door een ambtenaar, [politieambtenaar 1] , belast met de uitoefening van enig toezicht, door, nadat deze ambtenaar van hem had gevorderd het NS station te verlaten, hieraan geen gevolg te geven;
Zaak met parketnummer 01-259869-16:
1.
op 18 december 2016 te Eindhoven, zich met geweld heeft verzet tegen ambtenaren [hoofdagent] , hoofdagent van politie Eenheid Oost-Brabant en [agent] , agent van politie Eenheid Oost-Brabant, werkzaam in de rechtmatige uitoefening van hun bediening, te weten met toezicht horeca en aanhouding van de verdachte belast, door
verbalisant [agent] in haar arm te knijpen en zijn, verdachte's, armen weg te houden/weg te trekken en in tegengestelde richting te bewegen dan die waarin verbalisanten hem,
verdachte, wilden bewegen en schoppende bewegingen te maken;
3.
op 18 december 2016 te Eindhoven opzettelijk ambtenaren [politieambtenaar 2] en [politieambtenaar 3] , gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van hun bediening, in hun
tegenwoordigheid, mondeling heeft beledigd, door hen de woorden toe te voegen: "Jullie
zijn allemaal kankerlijers" en "ik schijt jullie allemaal op jullie hoofd" en "ik fuck jullie
allemaal, het hele team" en "kankerslet" en "je bent een kankerhoer", althans woorden van gelijke beledigende aard en/of strekking;
4.
op 18 december 2016 te Eindhoven opzettelijk en wederrechtelijk een goed, te weten een
transportruimte van een arrestantenvoertuig, dat toebehoorde aan Politie Oost-Brabant,
onbruikbaar heeft gemaakt;
Zaak met parketnummer 01-057733-17:
1.
op 10 februari 2017 te Eindhoven opzettelijk en wederrechtelijk een goed, te weten een
camera, toebehorende aan het [benadeelde 3] heeft vernield;
2.
op 10 februari 2017 te Eindhoven, [benadeelde 4] en [benadeelde 5] heeft bedreigd met zware mishandeling, immers heeft verdachte toen en daar opzettelijk dreigend een scherf van een bloempot dreigend in de richting van voornoemde [benadeelde 4] en [benadeelde 5] gehouden;
Zaak met parketnummer 01-061631-17:
op 1 april 2017 te Veldhoven [benadeelde 6] heeft mishandeld door die [benadeelde 6] meerdere
malen een kopstoot te geven en met kracht een vuistslag tegen het lichaam te geven;
Zaak met parketnummer 01-102005-18:
op 26 mei 2018 te Veldhoven opzettelijk een zonnebril, merk Persol, toebehorende aan [benadeelde 7] , en welk goed verdachte anders dan door misdrijf onder zich had, te weten als vinder, wederrechtelijk zich heeft toegeëigend;
Zaak met parketnummer 01-127909-18:
op 2 juli 2018 te Eindhoven opzettelijk een ambtenaar, te weten [opsporingsambtenaar 1] ,
buitengewoon opsporingsambtenaar, gedurende of ter zake van de rechtmatige
uitoefening van zijn bediening, in zijn tegenwoordigheid, mondeling heeft beledigd, door
hem de woorden toe te voegen: kankermongolen, althans woorden van gelijke beledigende aard en/of strekking.
Het hof acht niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
Bewijsmiddelen
Indien tegen dit verkorte arrest beroep in cassatie wordt ingesteld, worden de door het hof gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het arrest. Deze aanvulling wordt dan aan dit arrest gehecht.
Bewijsoverwegingen
De beslissing dat het bewezenverklaarde door de verdachte is begaan, berust op de feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven bedoelde bewijsmiddelen in onderlinge samenhang beschouwd.
Elk bewijsmiddel wordt – ook in zijn onderdelen – slechts gebruikt tot bewijs van dat bewezenverklaarde feit, of die bewezenverklaarde feiten, waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft.
De verdediging heeft integrale vrijspraak bepleit. De verdediging heeft daartoe aangevoerd dat er, gelet op de ontkennende verklaring van de verdachte, onvoldoende wettig en overtuigend bewijs is voor het tenlastegelegde.
Naar het oordeel van het hof wordt het verweer van de verdediging door de inhoud van de hiervoor bedoelde bewijsmiddelen weerlegd. Het hof verwerpt het verweer.
Het hof overweegt voorts dat uit de bewijsmiddelen volgt dat de verdachte opzettelijk heeft gehandeld. Uit het onderzoek zijn geen aanwijzingen naar voren gekomen dat bij de verdachte ieder inzicht in de draagwijdte van zijn gedragingen en de mogelijke gevolgen heeft ontbroken.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het in de zaak met parketnummer 01-076692-17 bewezenverklaarde levert op:
mishandeling, terwijl het misdrijf wordt gepleegd tegen een ambtenaar gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening.
Het in de zaak met parketnummer 01-016519-17 onder 1 bewezenverklaarde levert op:
eenvoudige belediging, terwijl de belediging wordt aangedaan aan een ambtenaar gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening.
Het in de zaak met parketnummer 01-016519-17 onder 2 bewezenverklaarde levert op:
opzettelijk niet voldoen aan een bevel of een vordering, krachtens wettelijk voorschrift gedaan door een ambtenaar met de uitoefening van enig toezicht belast.
Het in de zaak met parketnummer 01-259869-16 onder 1 bewezenverklaarde levert op:
wederspannigheid.
Het in de zaak met parketnummer 01-259869-16 onder 3 bewezenverklaarde levert op:
eenvoudige belediging, terwijl de belediging wordt aangedaan aan een ambtenaar gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening, meermalen gepleegd.
Het in de zaak met parketnummer 01-259869-16 onder 4 bewezenverklaarde levert op:
opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, onbruikbaar maken.
Het in de zaak met parketnummer 01-057733-17 onder 1 bewezenverklaarde levert op:
opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, vernielen.
Het in de zaak met parketnummer 01-057733-17 onder 2 bewezenverklaarde levert op:
bedreiging met zware mishandeling, meermalen gepleegd.
Het in de zaak met parketnummer 01-061631-17 bewezenverklaarde levert op:
mishandeling.
Het in de zaak met parketnummer 01-102005-18 bewezenverklaarde levert op:
verduistering.
Het in de zaak met parketnummer 01-127909-18 bewezenverklaarde levert op:
eenvoudige belediging, terwijl de belediging wordt aangedaan aan een ambtenaar gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluiten. De feiten zijn strafbaar.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezenverklaarde.
Op te leggen sanctie
De verdediging heeft het hof verzocht om in geval van strafoplegging te volstaan met het opleggen van een gevangenisstraf die de duur van het ondergane voorarrest niet te boven gaat en af te zien van een voorwaardelijk strafdeel.
Het hof heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarnaast is gelet op de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komende in het hierop gestelde wettelijke strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
Met de rechtbank heeft het hof in het bijzonder het navolgende in aanmerking genomen. Het hof ziet daarin de redenen voor het opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan mishandeling van een ambtenaar in functie en
aan mishandeling van een agent in burger, hij heeft zich met geweld verzet tegen een
ambtenaar in functie en niet voldaan aan een bevel of vordering gedaan door een ambtenaar
in functie. Tevens heeft de verdachte meermalen ambtenaren in functie beledigd door hen de
nodige scheldwoorden toe te voegen. Door aldus te handelen heeft de verdachte laten zien
geen respect te hebben voor ambtelijke gezagsdragers. Dergelijk gedrag is
onaanvaardbaar en kan niet worden getolereerd, aangezien opsporingsambtenaren vrijelijk
en zonder vrees voor geweld en zonder te worden beledigd hun werkzaamheden moeten kunnen verrichten. Ook heeft de verdachte twee medewerkers van het [benadeelde 3] bedreigd, door met een scherf dreigende bewegingen in hun richting te maken. Een dergelijke gebeurtenis heeft een grote impact op de betrokkenen en creëert een gevoel van onbehagen en onveiligheid in de maatschappij. Verder heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan het onbruikbaar maken van een arrestantenvoertuig, aan vernieling van een camera en aan verduistering van een zonnebril. Dit betreffen ergerlijke feiten waardoor veel ongemak en materiële schade wordt veroorzaakt voor de benadeelden.
Ten aanzien van de persoon van verdachte heeft het hof in het bijzonder gelet op de inhoud van:
 de inhoud van het hem betreffende uittreksel uit de Justitiële Documentatie d.d. 9 april 2021, waaruit blijkt dat hij eerder onherroepelijk ter zake van soortgelijke feiten door de strafrechter is veroordeeld, dat de verdachte de thans bewezenverklaarde feiten heeft gepleegd tijdens de proeftijd van een eerdere veroordeling en dat artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht van toepassing is;
 de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals deze ter terechtzitting in hoger beroep naar voren zijn gebracht.
Evenals de rechtbank heeft het hof kennis genomen van de rapporten die omtrent de persoon van de verdachte zijn uitgebracht en waarvan de relevante inhoud hieronder kort zal worden weergegeven.
In het reclasseringsadvies d.d. 8 januari 2019, opgesteld door mevrouw [reclasseringswerker] , reclasseringswerker bij GGZ ERW Novadic-Kentron Breda, is het volgende opgenomen:
Er is bij betrokkene een autismespectrumstoornis gediagnosticeerd, hetgeen direct in relatie staat tot zijn delictgedrag. Al zijn (delict-) gedrag c.q. psychosociaal functioneren moet echter gezien worden in het licht van deze stoornis. Er is sprake van problemen op vrijwel alle leefgebieden, alsmede op het gebied van middelengebruik. Vanwege het gebrek aan ziekte-inzicht in voorgenoemde stoornis, is betrokkene niet gemotiveerd voor hulpverlening. Er zijn grote zorgen om het welzijn van betrokkene
en zijn omgeving, zowel vanuit de gemeente als door hulpverlenende instanties en de reclassering. Een breed scala aan interventies en hulpverleningstrajecten heeft tot op heden niet geleid tot gedragsverandering, noch het verlagen van het hoge risico op recidive en letsel.
Het risico op recidive wordt ingeschat als hoog.
Het risico op letselschade wordt ingeschat als hoog.
Het risico op onttrekken aan voorwaarden wordt ingeschat als hoog.
Uit het rapport psychiatrisch onderzoek Pro Justitia d.d. 1 december 2018, opgesteld door drs. L. Berkens Molenaar, psychiater, volgt:
Betrokkene heeft een autismespectrumstoornis. De kenmerkende aspecten van een autismespectrumstoornis bij betrokkene zijn de beperkingen in het verstaan van sociale interacties. (...) Hij lijkt ook niet te leren uit de verschillende situaties. Een kenmerkend probleem van een autismespectrumstoornis dat hier debet aan kan zijn is een starheid in oplossingsgerichtheid.
Wanneer situaties of personen voor hem onvoorspelbaar of niet te begrijpen zijn kan hij wel agressief reageren, maar dit is meer een vanuit paniek om zich heen slaan dan met vooropgezet doel en plan een ander aanvallen.
Ten gevolge van zijn ontkenning van zijn problematiek staat hij enigszins verdwaald in de wereld en staat hij niet open voor behandeling. Hij weet zelf echter niet goed welke stappen hij moet zetten om tot meer zelfstandigheid te komen in het leven, omdat hij slecht vooruit kan plannen en slecht de gevolgen van zijn daden kan overzien. Ook dit past binnen een autismespectrumstoornis.
Bij alle tenlastegelegde feiten heeft de autismespectrumstoornis een rol gespeeld. Steeds komt betrokkene hierbij in situaties terecht, waarin hij de sociale situatie niet begrijpt en hij de sociale interactie niet begrijpt. Hij gaat totaal van zijn eigen situatieuit en lijkt ervan uit te gaan dat een ander deze weet.
Betrokkene was ten tijde van de tenlastegelegde delicten niet in staat andere keuzes te maken dan hij deed ten gevolge van zijn beperkte sociale inzicht, passend bij een autismespectrumstoornis. Hij heeft echter wel meermaals een keuze gehad om tewerken aan zijn problematiek. Geadviseerd wordt derhalve betrokkene als verminderd toerekeningsvatbaar te beschouwen.
Wanneer betrokkene blijft ontkennen dat er bij hem sprake is van een autismespectrumstoornis en wanneer hij blijft weigeren een behandeltraject in deze richting in te gaan, blijft het risico op recidief van een delict matig-hoog. (...) Het risico op geweld is matig-hoog, het risico op ernstig lichamelijk letsel is laag-matig en het risico op acuut ernstig geweld is laag-matig.
In het rapport psychologisch onderzoek Pro Justitia d.d. 4 december 2018, opgesteld door drs. L. Aa, GZ-psycholoog is opgenomen:
[Betrokkene] wilde onderhavig onderzoek niet afronden waardoor ondergetekende de tenlastegelegde feiten niet heeft kunnen uitvragen. Er is geen zicht gekomen op zijn denk- en handelwijze ten aanzien van de tenlastegelegde feiten. Wat wel gezegd kan worden is dat [betrokkene] door zijn autismespectrumstoornis (sociale) vaardigheden mist. Hij heeft een beperkt (sociaal) overzicht en is hij nauwelijks in staat adequate copingvaardigheden te bedenken en te hanteren. Daarnaast heeft [betrokkene] een beperkte zelfreflectie en een beperkt inlevingsvermogen waardoor hij nauwelijks spijt, berouw of empathie laat zien. [Betrokkene] is nauwelijks in staat (lage frustratietolerantie) zichzelf te remmen of zichzelf tot bedaren te brengen. Zijn zelfcontrole, het snel (verbaal/fysiek) agressief reageren lijkt samen te hangen met het moeilijk kunnen overzien van sociale situaties en het snel overprikkeld raken wat weer voortkomt vanuit zijn stoornis (ASS). Het is moeilijk in te schatten of en hoe dit verband (tussen diagnose en delict) precies ligt maar aannemelijk lijkt wel dat bovenstaande factoren een invloed gehad zouden kunnen hebben (indien bewezen) op de tenlastegelegde feiten.
De inschatting is dat sprake is van een hoog recidive-risico. Vooral zijn problemen met zelfcontrole en zijn beperkte copingvaardigheden maken de kans op recidive hoog. Zolang hij niet mee wil werken aan interventies veranderen deze vaardigheden ook niet en blijft de kans aanwezig dat hij opnieuw in de problemen komt en de wet overtreedt. Vooral als hij zich in een situatie bevindt waarin hij het (sociale) overzicht mist (wat al snel het geval is), raakt hij snel gefrustreerd en is de kans op het plegen van een geweldsdelict groter bij [betrokkene].
Gelet op het voorgaande is het hof van oordeel dat het bewezenverklaarde de verdachte in verminderde mate dient te worden toegerekend.
De deskundigen hebben geconcludeerd dat het wenselijk is dat de verdachte een klinische behandeling ondergaat, (onder meer) gericht op psycho-educatie (inzicht krijgen in wat een autismespectrumstoornis inhoudt en daarmee leren omgaan), het ontwikkelen van copingvaardigheden en het leren hanteren en controleren van emoties. Deze behandeling zou kunnen plaatsvinden in het kader van bijzondere voorwaarden bij een voorwaardelijk strafdeel. De deskundigen hebben echter ook gerapporteerd dat de verdachte op dit moment niet gemotiveerd is voor behandeling en hulpverlening. Eerder ingezette interventies en hulpverleningstrajecten hebben niet geleid tot gedragsverandering of tot het verlagen van het recidiverisico. De verdachte heeft bij herhaling kenbaar gemaakt dat hij niet wil meewerken aan een klinische behandeling.
Het hof constateert dat de verdachte zich thans in voorlopige hechtenis bevindt op verdenking van het plegen van nieuwe strafbare feiten. De advocaat-generaal heeft aangevoerd dat in die zaak een aanvraag is ingediend voor een zorgmachtiging op grond van de Wet forensische zorg.
Gelet hierop ziet het hof met de advocaat-generaal en de verdediging in de onderhavige strafzaak geen aanleiding om binnen een strafrechtelijk juridisch kader de door de deskundigen voorgestane klinische behandeling te laten plaatsvinden. Het hof zal geen deels voorwaardelijke gevangenisstraf opleggen.
Het hof acht de door de advocaat-generaal gevorderde gevangenisstraf voor de duur van 193 dagen in beginsel passend en geboden. Het hof stelt evenwel vast dat bij de strafvervolging van de verdachte de redelijke termijn, bedoeld in artikel 6, eerste lid van het EVRM, is geschonden, nu het hof niet tot een einduitspraak komt binnen twee jaren nadat het hoger beroep is ingesteld. Het hoger beroep is immers ingesteld op 12 februari 2019 en het hof wijst dit arrest eerst op 30 juni 2021.
Gelet daarop, zal het hof volstaan met het opleggen van een gevangenisstraf voor de duur van 180 dagen, met aftrek van voorarrest.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1]
De benadeelde partij [benadeelde 1] heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding tot een bedrag van € 350,00 aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente.
De rechtbank heeft bij het vonnis waarvan beroep de vordering gedeeltelijk toegewezen tot een bedrag van € 100,00, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 10 januari 2017 tot aan de dag der algehele voldoening.
De benadeelde partij heeft te kennen gegeven de gehele vordering in hoger beroep te handhaven.
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van [benadeelde 1] ten hoogste kan worden toegewezen tot het door de rechtbank toegekende bedrag van € 100,00.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is komen vast te staan dat aan [benadeelde 1] door het in de zaak met parketnummer 01-076692-17 bewezenverklaarde rechtstreeks nadeel is toegebracht dat niet uit vermogensschade bestaat. Dit is aan de verdachte toe te rekenen. Het hof is derhalve van oordeel dat de gevorderde immateriële schadevergoeding onder het bereik van artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek valt. Rekening houdend met de aard en de ernst van het delict, de gevolgen ervan voor de benadeelde partij en de bedragen die Nederlandse rechters in vergelijkbare gevallen plegen toe te kennen, acht het hof toekenning van een bedrag van € 350,00 redelijk en billijk. De gevorderde immateriële schadevergoeding zal derhalve geheel worden toegewezen. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden.
Het toe te wijzen bedrag zal, zoals gevorderd, worden vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 10 januari 2017, zijnde het moment waarop de schade is ontstaan, tot aan de dag der algehele voldoening.
Het hof zal de verdachte veroordelen in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt (en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken), tot op heden begroot op nihil.
Schadevergoedingsmaatregel
Op grond van het onderzoek ter terechtzitting heeft het hof in rechte vastgesteld dat door het bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade aan het slachtoffer [benadeelde 1] is toegebracht tot een bedrag van € 350,00. De verdachte is daarvoor jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk.
Het hof ziet aanleiding om aan de verdachte de maatregel tot schadevergoeding op
te leggen ter hoogte van voormeld bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 10 januari 2017 tot aan de dag der algehele voldoening
,nu het hof het wenselijk acht dat de Staat der Nederlanden schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert. Het hof zal daarbij bepalen dat gijzeling voor na te melden duur kan worden toegepast indien verhaal niet mogelijk blijkt, met dien verstande dat de toepassing van die gijzeling de verschuldigdheid niet opheft.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 2]
De benadeelde partij [benadeelde 2] heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding tot een bedrag van € 48,00 aan materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente.
De rechtbank heeft bij het vonnis waarvan beroep de vordering toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 18 december 2016 tot aan de dag der algehele voldoening.
De benadeelde partij heeft te kennen gegeven de gehele vordering in hoger beroep te handhaven.
De verdediging heeft de vordering ter terechtzitting in hoger beroep betwist.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij [benadeelde 2] als gevolg van het in de zaak met parketnummer 01-259869-16 onder 4 bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade heeft geleden tot een bedrag van € 48,00. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag toewijsbaar is.
Het toe te wijzen bedrag zal, zoals gevorderd, worden vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 18 december 2016, zijnde het moment waarop de schade is ontstaan, tot aan de dag der algehele voldoening.
Het hof zal de verdachte veroordelen in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt (en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken), tot op heden begroot op nihil.
Schadevergoedingsmaatregel
Op grond van het onderzoek ter terechtzitting heeft het hof in rechte vastgesteld dat door het bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade aan het slachtoffer [benadeelde 2] is toegebracht tot een bedrag van € 48,00. De verdachte is daarvoor jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk.
Het hof ziet aanleiding om aan de verdachte de maatregel tot schadevergoeding op
te leggen ter hoogte van voormeld bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 18 december 2016 tot aan de dag der algehele voldoening
,nu het hof het wenselijk acht dat de Staat der Nederlanden schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert. Het hof zal daarbij bepalen dat gijzeling voor na te melden duur kan worden toegepast indien verhaal niet mogelijk blijkt, met dien verstande dat de toepassing van die gijzeling de verschuldigdheid niet opheft.
Vordering tenuitvoerlegging
De officier van justitie in het arrondissement Oost-Brabant heeft de tenuitvoerlegging gevorderd van een voorwaardelijke werkstraf voor de duur van 50 uren subsidiair 25 dagen jeugddetentie, opgelegd bij vonnis van de rechtbank Oost-Brabant van 20 juli 2016 onder parketnummer 01-845930-14. Deze vordering is in hoger beroep opnieuw aan de orde.
Op grond van hetgeen bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, zal de vordering tot tenuitvoerlegging worden afgewezen.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 36f, 57, 63, 180, 184, 266, 267, 285, 300, 304, 321 en 350 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze ten tijde van het bewezenverklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van het wijzen van dit arrest rechtens gelden.

BESLISSING

Het hof:
Verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in het hoger beroep, voor zover gericht tegen de beslissing ter zake van het in de zaak met parketnummer 01-259869-16 onder 2 tenlastegelegde.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen en doet in zoverre opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het in de zaak met parketnummer 01-076692-17 en in de zaak met parketnummer 01-016519-17 onder 1 en 2 en in de zaak met parketnummer 01-259869-16 onder 1, 3 en 4 en in de zaak met parketnummer 01-057733-17 onder 1 en 2 en in de zaak met parketnummer 01-061631-17 en in de zaak met parketnummer 01-102005-18 en in de zaak met parketnummer 01-127909-18 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het in de zaak met parketnummer 01-076692-17 en in de zaak met parketnummer 01-016519-17 onder 1 en 2 en in de zaak met parketnummer 01-259869-16 onder 1, 3 en 4 en in de zaak met parketnummer 01-057733-17 onder 1 en 2 en in de zaak met parketnummer 01-061631-17 en in de zaak met parketnummer 01-102005-18 en in de zaak met parketnummer 01-127909-18 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
180 (honderdtachtig) dagen.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde 1] ter zake van het in de zaak met parketnummer 01-076692-17 bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 350,00 (driehonderdvijftig euro) ter zake van immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde 1] , ter zake van het in de zaak met parketnummer 01-076692-17 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 350,00 (driehonderdvijftig euro) als vergoeding voor immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 7 (zeven) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de immateriële schade op 10 januari 2017.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 2]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde 2] ter zake van het in de zaak met parketnummer 01-259869-16 onder 4 bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 48,00 (achtenveertig euro) ter zake van materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde 2] , ter zake van het in de zaak met parketnummer 01-259869-16 onder 4 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 48,00 (achtenveertig euro) als vergoeding voor materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 1 (één) dag. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op 18 december 2016.
Wijst af de vordering van de officier van justitie in het arrondissement te Oost-Brabant van 26 januari 2017, strekkende tot tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de rechtbank Oost-Brabant van 20 juli 2016, parketnummer 01-845930-14, voorwaardelijk opgelegde werkstraf voor de duur van 50 uren subsidiair 25 dagen jeugddetentie.
Aldus gewezen door:
mr. K.J. van Dijk, voorzitter,
mr. M.J.H.J. de Vries-Leemans en mr. H.N. Brouwer, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. S.J.F. Heirman, griffier,
en op 30 juni 2021 ter openbare terechtzitting uitgesproken.