ECLI:NL:GHSHE:2021:3632

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
2 december 2021
Publicatiedatum
2 december 2021
Zaaknummer
200.300.850_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bekrachtiging van de uithuisplaatsing van minderjarigen na incident met alcohol en auto-ongeluk

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 2 december 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep over de uithuisplaatsing van de kinderen van de moeder, die betrokken was bij een auto-ongeluk terwijl zij onder invloed van alcohol verkeerde. De moeder, die in het ziekenhuis belandde met gebroken ribben, was het niet eens met de beslissing van de rechtbank om haar kinderen uit huis te plaatsen. De kinderen, [minderjarige 1] en [minderjarige 2], staan sinds 30 april 2021 onder toezicht van de Gecertificeerde Instelling (GI). De GI had verzocht om een machtiging tot uithuisplaatsing, die door de rechtbank werd verleend. De moeder heeft in hoger beroep aangevoerd dat de uithuisplaatsing niet noodzakelijk was en dat zij in staat was om voor haar kinderen te zorgen. Het hof heeft echter geoordeeld dat de uithuisplaatsing gerechtvaardigd was, gezien de omstandigheden van het auto-ongeluk en de zorgen over de veiligheid en ontwikkeling van de kinderen. Het hof heeft de moeder aangespoord om mee te werken aan psychologisch onderzoek en urinecontroles, maar constateerde dat zij tot nu toe onvoldoende had meegewerkt. De beslissing van de rechtbank om de kinderen uit huis te plaatsen werd bekrachtigd, en het hof benadrukte dat de moeder moet laten zien dat zij een stabiele en betrouwbare ouder kan zijn voordat er een thuisplaatsing kan plaatsvinden.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak : 2 december 2021
Zaaknummer : 200.300.850/01
Zaaknummer 1e aanleg : C/01/373252 / JE RK 21-1200
in de zaak in hoger beroep van:
[de moeder],
wonende te [woonplaats] ,
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. L.H.M. van Rosendaal,
tegen
Stichting Jeugdbescherming Brabant,
gevestigd te [vestigingsplaats] en mede kantoorhoudende te [kantoorplaats] ,
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: de GI (Gecertificeerde Instelling).
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
- Raad voor de Kinderbescherming,
regio Zuidoost Nederland, locatie [locatie] ,
hierna te noemen: de raad.
In het kort
De moeder is het niet eens met de uithuisplaatsing van haar kinderen [minderjarige 1] (8 jaar oud) en [minderjarige 2] (3 jaar oud).

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 2 augustus 2021, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 11 oktober 2021, heeft de moeder verzocht voormelde beschikking (deels) te vernietigen en het verzoek tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] , althans van [minderjarige 2] , af te wijzen.
2.2.
Bij verweerschrift met producties, ingekomen ter griffie op 5 november 2021, heeft de GI verzocht het hoger beroep van de moeder af te wijzen en de bestreden beschikking in stand te laten.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 11 november 2021. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
  • de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
  • de GI, vertegenwoordigd door mevrouw [vertegenwoordiger van de GI 1] en mevrouw [vertegenwoordiger van de GI 2] .
2.4.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
  • het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg op 2 augustus 2021;
  • de brief van de raad van 19 oktober 2021 waarin de raad aankondigt niet op de mondelinge behandeling te zullen verschijnen.

3.De beoordeling

3.1.
Uit de moeder zijn geboren:
  • [minderjarige 1] (hierna:
  • [minderjarige 2] (hierna:
[minderjarige 1] is erkend door [betrokkene] .
De moeder is alleen belast met het ouderlijk gezag over [minderjarige 1] en [minderjarige 2] .
Voor de volledigheid merkt het hof op dat de moeder nog een dochter heeft, de 6-jarige [minderjarige 3] . [minderjarige 3] is uithuisgeplaatst bij haar grootouders (mz). Dit hoger beroep gaat niet over [minderjarige 3] . Als het hof het over ‘de kinderen’ heeft, bedoelt het hof [minderjarige 1] en [minderjarige 2] .
3.2.
De kinderen staan sinds 30 april 2021 onder toezicht van de GI.
De ondertoezichtstelling is uitgesproken voor één jaar.
Bij de rechtbank
3.3.1.
De GI heeft de rechtbank op 27 juli 2021 verzocht om een machtiging te verlenen om de kinderen met spoed uit huis te plaatsen voor de duur van de ondertoezichtstelling.
3.3.2.
Bij beschikking van 27 juli 2021, zoals hersteld bij de bestreden beschikking, heeft de rechtbank – uitvoerbaar bij voorraad – een machtiging verleend om de kinderen uit huis te plaatsen in een (netwerk-)pleeggezin met ingang van 27 juli 2021 voor de duur van vier weken, dus tot 24 augustus 2021 onder aanhouding van iedere verdere beslissing.
De kinderen zijn toen geplaatst in het netwerkpleeggezin van hun grootouders (mz), waar [minderjarige 3] al verbleef.
3.3.3.
Bij de bestreden – uitvoerbaar bij voorraad verklaarde – beschikking heeft de rechtbank de machtiging tot uithuisplaatsing van de kinderen in een (netwerk-)pleeggezin verlengd met ingang van 24 augustus 2021 tot 1 januari 2022.
Naar aanleiding van deze beschikking verblijft [minderjarige 1] nog steeds bij haar grootouders. [minderjarige 2] verblijft sinds 30 juli 2021 in een gezinshuis waar hij gedurende een half jaar kan blijven (tot 31 januari 2022).
De moeder heeft één keer per week begeleid contact met de kinderen.
Bij het hof
3.4.
De moeder kan zich met deze beslissing niet verenigen en zij is hiervan in hoger beroep gekomen. In haar beroepschrift, zoals aangevuld tijdens de mondelinge behandeling, voert zij – samengevat – het volgende aan.
De rechtbank heeft ten onrechte aangenomen dat de veiligheid van de kinderen bij de moeder nu niet voldoende is gewaarborgd en dat een uithuisplaatsing noodzakelijk is. Het lukt de moeder om in het vrijwillig kader voor de kinderen te zorgen.. De uithuisplaatsing was niet noodzakelijk. De GI heeft niet eens overwogen om de moeder en de kinderen te plaatsen in een moeder/kind-huis. Deze alternatieve mogelijkheid had de GI moeten onderzoeken voordat er om een machtiging uithuisplaatsing werd verzocht.
De gezinsvoogd heeft de gang van zaken rondom het auto-ongeluk van 26 juli 2021 onjuist weergegeven. Het klopt wel dat de moeder onder invloed van alcohol in de auto is gestapt om sigaretten te kopen, maar zij heeft de kinderen niet alleen gelaten. De buurvrouw paste op. Het klopte sowieso niet dat de politie de kinderen alleen aantrof in huis, want de politie is niet eens binnen geweest. De moeder heeft dit naderhand bij [minderjarige 1] gecheckt.
Op veel punten is het raadsonderzoek tegenstrijdig. In het raadsrapport wordt herhaaldelijk gesteld dat er vermoedens zijn van drugsgebruik en dat daardoor een psychose zou zijn ontstaan. Dat is niet zo. Dit vermoeden wordt niet onderbouwd. De moeder is wel tijdelijk overbelast geweest vanwege Corona en de lockdown waarbij zij hele dagen thuis zat met drie kinderen. In januari/februari 2021 ging het een stuk beter. Bij de aanvang van de ondertoezichtstelling waren er geen grote zorgen. De moeder heeft een psycholoog, maar hij wil niets voor haar op papier zetten, ook al heeft zij dat wel gevraagd. De moeder heeft zoveel hulpverlening dat ze niet meer weet tot wie ze zich moet wenden voor welke hulp.
Op 19 juli 2021 heeft de moeder een urinecontrole laten uitvoeren. Ook recent heeft ze dit nog twee keer gedaan. Er is niet gebleken van drugs. De huisarts is niet op de hoogte dat de moeder twee keer per week een urinetest moet doen en kan haar hierbij niet helpen.
De moeder heeft al zoveel therapieën gevolgd en psychologische onderzoeken gedaan. Iedereen vindt het goed zo. Er wordt tegen de moeder gezegd dat ze haar kinderen toch niet terugkrijgt. Hoewel de moeder zich afvraagt waarom ze dan nog moet meewerken, blijft ze bereid om dit te doen.
[minderjarige 1] en [minderjarige 3] maken het goed bij de grootouders. [minderjarige 2] is al vijf keer verhuisd sinds de uithuisplaatsing en zijn ontwikkeling gaat achteruit. Plaatsing op een medisch kinderdagverblijf is niet nodig. Indien het hof van oordeel is dat het te belastend is voor de moeder om beide kinderen terug te plaatsen bij haar, dan is het wenselijk dat de uithuisplaatsing van [minderjarige 2] wordt beëindigd en dat passende hulpverlening wordt ingezet.
3.5.
De GI voert in het verweerschrift, zoals aangevuld tijdens de mondelinge behandeling, kort samengevat, het volgende aan.
De uithuisplaatsing is terecht uitgesproken. Naar aanleiding van het incident op 26 juli 2021 heeft de GI twee zorgmeldingen van Veilig Thuis ontvangen, op basis van de verklaringen van het ambulancepersoneel. De GI heeft een en ander geverifieerd bij de politie en het proces-verbaal opgevraagd. De GI twijfelt niet aan het objectieve en feitelijke beeld dat daarin is weergegeven. Het is zorgelijk dat de moeder het alleen laten van de kinderen blijft ontkennen en hierin niet de onveiligheid voor de kinderen ziet. De moeder is zeer beperkt leerbaar, toont onvoldoende probleeminzicht, verzet zich tegen de hulpverlening en komt gemaakte afspraken niet na. Het is wel positief dat de moeder op de mondelinge behandeling bij het hof heeft toegegeven dat zij onder invloed van alcohol in de auto is gestapt; eerder bleef zij dit ontkennen. De GI wil in beginsel toewerken naar een thuisplaatsing, maar dan moet de moeder wel aan bepaalde voorwaarden voldoen. Eén van die voorwaarden is dat moeder meewerkt aan regelmatige (twee keer per week) urinecontroles. Op 17 september 2021 heeft de GI een attentiebrief gestuurd aan de moeder dat zij onvoldoende meewerkt aan de voorwaarden, waaronder de urinecontroles. De GI heeft totaal drie uitslagen van urinecontroles ontvangen (gedateerd 19 juli 2021, 28 september 2021 en 30 september 2021). Die uitslagen geven een onvoldoende objectief beeld van het middelengebruik.
Er is al veel hulp betrokken bij de moeder: Anacare is er voor de hulp rondom de kinderen en de generalist van [instantie] is er voor de moeder zelf. Ook krijgt de moeder ambulante begeleiding van het zorgbureau [zorgbureau] . De GI wil dat de moeder meewerkt aan een psychologisch onderzoek en dat zij een IQ-test laat afnemen. Aanvankelijk wilde de moeder daar aan meewerken, maar later bedacht ze zich omdat ze vond dat de GI er geen recht op had. De moeder weet wat er van haar verlangd wordt.
Daarnaast zijn er zorgelijke signalen bij de kinderen zelf te zien, waarbij voornamelijk [minderjarige 2] grensoverschrijdend verontrustend gedrag laat zien. De behandelteams maken zich daarom grote zorgen om [minderjarige 2] . Op dit moment zal een thuisplaatsing van de kinderen ernstige gevolgen hebben voor hun ontwikkeling. Ook als dit alleen [minderjarige 2] betreft. De moeder is te instabiel nu. De GI wil [minderjarige 2] niet inzetten om te achterhalen of de moeder voor hem kan zorgen. De GI heeft te weinig zicht op de moeder en maakt zich oprecht zorgen.
De GI is voornemens om in januari 2022 een perspectiefbesluit te nemen, maar kan dit nog heroverwegen als de moeder haar houding wijzigt en gaat meewerken. De hulp voor de moeder is echt aanwezig, maar alle deuren vallen dicht als zij niet wil meewerken.
Het hof overweegt het volgende.
3.6.1.
Ingevolge artikel 1:265b lid 1 BW kan de rechter de gecertificeerde instelling, bedoeld in artikel 1.1 van de Jeugdwet, die belast is met de uitvoering van de ondertoezichtstelling, op haar verzoek machtigen de minderjarige gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen indien dit noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarige of tot onderzoek van diens geestelijke of lichamelijke gesteldheid.
3.6.2.
Het hof stelt voorop dat de machtiging tot uithuisplaatsing terecht is verleend. De directe aanleiding hiervoor was het auto-ongeluk dat de moeder heeft veroorzaakt op 26 juli 2021. De rechtbank heeft terecht en op goede gronden overwogen dat de maatregel van de (aanvankelijke spoed-)uithuisplaatsing in het belang van de verzorging en opvoeding van de kinderen noodzakelijk was. De moeder legt er weliswaar de nadruk op dat zij de kinderen niet alleen thuis heeft gelaten, omdat de buurvrouw oppaste. Zelfs als het waar is wat de moeder hierover stelt, dan nog vormen de overige omstandigheden (het onder invloed van alcohol in de auto stappen en het veroorzaken van een eenzijdig ongeluk) in samenhang met het feit dat, sinds de beschikking ondertoezichtstelling van 30 april 2021, vaststaat dat de kinderen in hun ontwikkeling ernstig worden bedreigd, voldoende aanleiding om de kinderen uit huis te plaatsen. De moeder verkeerde in een zodanige toestand dat zij – hoe dan ook – niet in staat was om op verantwoorde wijze voor haar kinderen te zorgen. De kinderen hebben een betrouwbare ouder en een veilige opvoedomgeving nodig. Daarvan was op 26 juli 2021 geen sprake. De situatie was zo ernstig dat onverwijld ingrijpen in de thuissituatie van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] gerechtvaardigd was.
3.6.3.
Het hof is van oordeel dat deze zorgen vooralsnog niet zijn weggenomen.
Er moet
zo spoedig mogelijkzicht komen op de al dan niet aanwezige persoonlijke problematiek bij de moeder en haar hieruit voortvloeiende belemmeringen en mogelijkheden inzake de verzorging en opvoeding van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] . De GI heeft verklaard dat zij bereid is om toe werken naar een thuisplaatsing van de kinderen bij de moeder, al heeft de GI wel grote zorgen of dit voor [minderjarige 2] nog wel de geschikte plek is, gelet op zijn kindeigen problematiek. De moeder moet laten zien aan de GI dat zij een stabiele, voorspelbare en betrouwbare ouder is. Hiervoor heeft de GI nodig dat de moeder meewerkt aan:
I. het overhandigen van urinetesten die twee keer per week bij de moeder moeten worden afgenomen;
II. een psychologisch onderzoek;
III. een IQ onderzoek.
Tot nu toe heeft de moeder onvoldoende meegewerkt aan deze drie voorwaarden, mogelijk omdat het voor haar niet duidelijk was wat precies van haar gevraagd werd. Die onduidelijkheid is hierbij weggenomen. De moeder is omringd door hulpverlening. Het hof adviseert de moeder met klem dat zij, met behulp van Anacare, [instantie] of [zorgbureau] , zich zo snel mogelijk wendt tot de huisarts voor het hervatten van de urinetesten. Daarnaast dient zij zich te wenden tot een gekwalificeerde psycholoog en haar volledige medewerking te verlenen aan een persoonlijkheids- en IQ-onderzoek. De resultaten van de onderzoeken en de urinetesten zijn van belang voor de verdere beslissingen in deze zaak. Op dit moment is er nog geen zicht op de situatie van de moeder en of deze de goede ontwikkeling van de kinderen voldoende waarborgt. Het ligt nu, gelet ook op de periode waarvoor de machtiging is verleend (tot 1 januari 2022), op de weg van de kinderrechter om hierin de verdere beslissingen te nemen. Onder de gegeven omstandigheden kan er in ieder geval nog geen sprake zijn van een beëindiging van de machtiging tot uithuisplaatsing, ook niet alleen voor [minderjarige 2] .
3.6.4.
Het hof zal de bestreden beschikking daarom bekrachtigen.

4.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de bestreden beschikking;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. A.J.F. Manders, C.N.M. Antens en E.M.C. Dumoulin en is op 2 december 2021 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.