ECLI:NL:GHSHE:2021:3629

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
2 december 2021
Publicatiedatum
2 december 2021
Zaaknummer
200.297.325_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van het gezag over een minderjarige in het kader van de jeugdzorg

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof 's-Hertogenbosch, gaat het om de beëindiging van het gezag van de moeder over haar minderjarige kind, geboren in 2008. De moeder, die in hoger beroep is gegaan tegen een eerdere beschikking van de rechtbank Limburg, verzoekt het hof om het ouderlijk gezag te behouden. De zaak is complex en raakt aan de belangen van de minderjarige, die sinds 2012 onder toezicht staat van de GI en sinds 2017 in een pleeggezin verblijft.

De mondelinge behandeling vond plaats op 5 oktober 2021, waarbij de moeder werd vertegenwoordigd door haar advocaat, mr. J.G. van Ek. De Raad voor de Kinderbescherming en de GI waren ook aanwezig, maar de moeder, de vader en de pleegouders waren niet verschenen. Het hof heeft de minderjarige de gelegenheid gegeven om zijn mening te uiten, maar hij heeft hiervan geen gebruik gemaakt.

De rechtbank had eerder het gezag van de ouders beëindigd en de GI tot voogd benoemd. De moeder is het niet eens met deze beslissing en stelt dat zij een goede band heeft met de pleegouders en dat de ontwikkeling van de minderjarige niet bedreigd is. Het hof overweegt echter dat de moeder niet in staat is om het belang van de minderjarige voorop te stellen, vooral gezien haar negatieve reacties op beslissingen rondom de minderjarige, zoals de vaccinatie.

Het hof concludeert dat de ontwikkeling van de minderjarige ernstig wordt bedreigd door het gedrag van de moeder en dat het in zijn belang is om bij de pleegouders te blijven. De beslissing van de rechtbank wordt bekrachtigd, en het hof verzoekt om een afschrift van de uitspraak naar het centraal gezagsregister te sturen.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak: 2 december 2021
Zaaknummer: 200.297.325/01
Zaaknummer eerste aanleg: C/03/287299 / FA RK 21-115
in de zaak in hoger beroep van:
[de moeder],
wonende te [woonplaats],
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. J.G. van Ek,
tegen
de Raad voor de Kinderbescherming, regio Zuidoost-Nederland,
gevestigd te [vestigingsplaats],
verweerder in hoger beroep,
hierna te noemen: de raad.
Deze zaak gaat over [minderjarige], geboren op [geboortedatum] 2008 te [geboorteplaats].
Als belanghebbenden zijn aangemerkt:
  • [de vader], wonende te [woonplaats], hierna te noemen: de vader;
  • [de pleegmoeder] en [de pleegvader], wonende te [woonplaats], hierna te noemen: de pleegouders, respectievelijk de pleegmoeder en de pleegvader;
  • Stichting Bureau Jeugdzorg Limburg, gevestigd te [vestigingsplaats], hierna te noemen: de GI.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht van 20 mei 2021, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 16 juli 2021, heeft de moeder verzocht voormelde beschikking te vernietigen en, opnieuw rechtdoende, te bepalen dat de moeder het ouderlijk gezag over [minderjarige] zal behouden, dan wel een beslissing te nemen die het hof juist acht.
2.2.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 5 oktober 2021. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- namens de moeder mr. Van Ek;
-de raad, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de raad];
- de GI, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de GI].
2.3.1.
De moeder
,de vader en de pleegouders zijn
,hoewel behoorlijk opgeroepen, niet tijdens de mondelinge behandeling verschenen.
2.3.2.
Het hof heeft de hierna te noemen minderjarige [minderjarige] in de gelegenheid gesteld zijn mening kenbaar te maken. Hij heeft hiervan geen gebruik gemaakt.
2.4.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg d.d. 23 april 2021, toegestuurd door de advocaat van de moeder bij V6 formulier d.d. 17 september 2021;
- de brief van de GI d.d. 20 september 2021.

3.De beoordeling

3.1.
Uit de affectieve relatie van de moeder en de vader is op [geboortedatum] 2008 te [geboorteplaats] [minderjarige] (hierna te noemen: [minderjarige]) geboren.
3.2.
[minderjarige] staat sinds 31 juli 2012 onder toezicht van de GI. De ondertoezichtstelling is laatstelijk verlengd tot 30 juli 2021.
Sinds september 2017 verblijft [minderjarige] in het huidige, perspectief biedende, pleeggezin (grootouders vz). Vanaf 9 oktober 2017 verblijft hij daar op grond van een daartoe strekkende machtiging tot uithuisplaatsing, verleend bij beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, van diezelfde datum.
3.3.
Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, het gezag van de moeder en de vader over [minderjarige] beëindigd en de GI tot voogd over [minderjarige] benoemd.
3.4.
De moeder kan zich met deze beslissing niet verenigen en zij is hiervan in hoger beroep gekomen. De moeder voert het volgende aan.
De moeder heeft een goede band met de pleegouders en kan normaal met de pleegouders communiceren over zaken die [minderjarige] betreffen. De moeder erkent dat [minderjarige] beter kan opgroeien bij de pleegouders. Nu [minderjarige] in het pleeggezin opgroeit en daar goed gedijt, is er geen sprake van een bedreigde ontwikkeling. Niet is aangetoond dat [minderjarige] last heeft van de jaarlijkse verlengingen van de ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing. Er is dan ook geen reden om het gezag van de moeder te beëindigen. Dit klemt te meer daar de moeder in het verleden nooit een voet dwars heeft gezet als het ging om de belangen van [minderjarige]. Zij heeft altijd toestemming verleend voor behandelingen etc. en tegen de verlenging uithuisplaatsing heeft zij nooit geageerd. Door de beëindiging van het gezag kan de moeder zich niet langer betrokken voelen bij [minderjarige] en heeft zij het gevoel dat zij wordt buitengesloten. Zij weet niet of zij het kan opbrengen om contact met [minderjarige] te hebben als haar gezag is beëindigd. De moeder ziet het beëindigen van het gezag als ‘ont-ouderen’ en vreest dat dit negatieve gevolgen zal hebben voor de band tussen haar en [minderjarige]. Als de moeder geen gezag meer heeft, is zij namelijk volledig afhankelijk van de GI die als voogd zal optreden. De moeder vreest dat zij op de lange duur op een zijspoor zal raken mede omdat zij geen goede samenwerking heeft met de GI. De moeder voelt zich niet gehoord door de GI en door de diverse hulpverleners die tot nu toe de revue zijn gepasseerd. Enige inbreng als ouder heeft de moeder nooit gehad. Zij heeft de afgelopen jaren voor zichzelf hulp gezocht bij therapeuten en hulpverleners zoals de praktijkondersteuner bij de huisarts. Desondanks is de moeder nooit gehoord door de GI en heeft de moeder een wantrouwen naar de GI ontwikkeld.
3.5.
De raad voert - kort samengevat - het volgende aan.
De raad blijft bij het verzoek tot beëindiging van het gezag. De gebeurtenissen rondom de vaccinatie van [minderjarige] laten zien dat er een neutrale belangenbehartiger moet zijn.
3.6.
De GI voert het volgende aan.
[minderjarige] is twaalf jaar oud en bekend met persoonlijke problematiek. Hij ontwikkelt zich desondanks goed. De pleegouders zijn in staat om de zekerheid te bieden aan [minderjarige] dat hij onvoorwaardelijk bij hen mag wonen. [minderjarige] mist zijn moeder en begrijpt niet waarom het zo moeilijk voor haar is om contact met hem te hebben. [minderjarige] heeft alleen via Tik Tok contact met de moeder. Soms onschuldig met een filmpje of een kort berichtje, maar met enige regelmaat ook met een duidelijke visie/missie van de moeder waarvan zij [minderjarige] dan deelgenoot maakt.
Zo wil de moeder niet dat [minderjarige] op corona getest of gevaccineerd wordt. Zij is tegen de coronamaatregelen. [minderjarige] heeft niettemin aangegeven dat hij zich wil laten vaccineren, onder andere omdat hij zijn pleegouders wil beschermen. De pleegouders laten hem zelf kiezen en hebben respect voor zijn keuze. Er is echter geen ruimte om het gesprek met de moeder aan te gaan dat [minderjarige] zelf een besluit wil nemen. De moeder reageert alleen maar boos, stellig en schreeuwt. Toen de moeder van de pleegouders hoorde dat [minderjarige] gevaccineerd is, is zij zo boos geworden dat zij de pleegouders via respectloze, schreeuwende spraakberichten liet weten dat zij hen niet tegen moet komen. De schreeuwende berichten en verwijten gaan ook naar de voogd. [minderjarige] wordt hierdoor belast.
De reacties van de moeder naar [minderjarige] zouden op zichzelf genomen voldoende aanleiding zijn om het contact tussen de moeder en [minderjarige] te verbieden. [minderjarige] heeft echter behoefte aan contact met de moeder en kan met hulp van zijn behandelaar zelf een mening vormen over de uitspraken en verwijten van de moeder. Hierbij speelt mee dat [minderjarige] zijn kleine broertje mist dat bij de moeder woont, die hij nu niet ziet en over wie hij zich zorgen maakt. De pleegouders willen hun neutrale positie blijven innemen en zien daarom liever dat de GI de voogdij uitoefent over [minderjarige].
De GI maakt zich zorgen om de gemoedstoestand van de moeder als zij zo in haar beleving en waarheid zit dat zij niet in staat is om in gesprek te gaan. Wanneer de moeder aangeeft dat zij hulpverlening heeft dan kan de GI zich hier niets bij voorstellen. Immers, dan zou de moeder met haar hulverlener de toenadering kunnen zoeken om weer in contact met [minderjarige] te komen. De moeder kan met haar voortdurende boosheid en frustratie op dit moment niet zomaar een ontmoeting hebben met [minderjarige].
3.7.
Het hof overweegt het volgende.
3.7.1.
Ingevolge artikel 1:266 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan het gezag van een ouder over een of meer van zijn kinderen beëindigd worden indien
a. een minderjarige zodanig opgroeit dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en de ouder niet de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in
artikel 1:247 lid 2 BW, in staat is te dragen binnen een voor de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, of
de ouder het gezag misbruikt.
3.7.2.
Uit de overgelegde stukken blijkt het navolgende.
[minderjarige] heeft een belast verleden. [minderjarige] is in 2014 voor het eerst uit huis geplaatst en woont sinds september 2017 onafgebroken niet meer bij zijn ouders. Een van de oorzaken daarvan is dat de ouders persoonlijke problematiek hebben. Daarnaast is er bij [minderjarige] sprake van hechtingsproblematiek. De moeder en [minderjarige] hebben al twee jaar geen fysiek contact omdat de moeder niet met de GI in gesprek wil over wat nodig is om de omgang tussen haar en [minderjarige] tot stand te laten komen. Via Tik Tok en Whatsapp houden de moeder en [minderjarige] nog wel contact met elkaar. [minderjarige] heeft behoefte aan contact met de moeder, maar de moeder is niet in staat om daarbij het belang van [minderjarige] voorop te stellen.
De pleegouders blijken in staat [minderjarige] datgene te bieden wat hij nodig heeft. [minderjarige] heeft behoefte aan duidelijkheid over waar hij (verder) op zal groeien. De vader biedt in dat kader geen perspectief. De vader heeft zich neergelegd bij de beslissing om zijn gezag over [minderjarige] te beëindigen.
Hoewel de moeder aangeeft dat zij de woonsituatie van [minderjarige] bij de pleegouders accepteert, blijkt dat niet uit haar gedrag. Rondom de vaccinatie van [minderjarige] heeft de moeder zich zeer negatief uitgelaten over de pleegouders en dit naar zowel de pleegouders als [minderjarige] geuit. De moeder toont daarmee een grote mate van onvoorspelbaarheid als er beslissingen rondom [minderjarige] genomen moeten worden. De moeder blijkt niet in staat om over de vaccinatie beslissing het gesprek aan te gaan en te kijken naar wat in het belang is van [minderjarige]. De moeder gaat schreeuwen, stuurt [minderjarige] berichtjes door dat het vaccin gif is en stelt dat hij de pleegouders straks om cocaïne kan vragen. Dit gedrag van de moeder bedreigt de ontwikkeling van [minderjarige]. De moeder kan daarom niet worden vertrouwd dat zij het belang van [minderjarige] voorop stelt. [minderjarige] raakt als gevolg van het gedrag van de moeder in verwarring. Dat maakt dat hij in onzekerheid verkeert of hij bij de pleegouders mag blijven wonen.
3.7.3.
Het hof is daarom van oordeel dat [minderjarige] zodanig opgroeit dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd.
Het hof is verder van oordeel dat de aanvaardbare termijn is verstreken en het perspectief van [minderjarige], na zoveel jaren van uithuisplaatsing en geen fysiek contact met de moeder, bij de pleegouders ligt. Het is in het belang van [minderjarige] dat hij duidelijkheid krijgt over zijn perspectief dat hij bij de pleegouders verder kan opgroeien. Die beslissing doet niets af van de wens van [minderjarige] en de mogelijkheden om zijn moeder te zien. De beslissing laat ook onverlet dat de moeder ouder van [minderjarige] blijft.
3.8.
Het voorgaande leidt ertoe dat de bestreden beschikking dient te worden bekrachtigd, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen.

4.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht van 20 mei 2021, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;
verzoekt de griffier krachtens het bepaalde in het Besluit Gezagsregisters een afschrift van deze uitspraak toe te zenden aan de griffier van de rechtbank Oost-Brabant, afdeling civiel recht, team familie- en jeugdrecht ter attentie van het centraal gezagsregister;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. A.J.F. Manders, E.L. Schaafsma-Beversluis en P.M.M. Mostermans en is op 2 december 2021 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier