ECLI:NL:GHSHE:2021:3624

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
2 december 2021
Publicatiedatum
2 december 2021
Zaaknummer
200.294.789_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake omgangsregeling en gezag na echtscheiding

In deze zaak, die voorligt bij het Gerechtshof 's-Hertogenbosch, betreft het een hoger beroep van de vader tegen een beschikking van de rechtbank Limburg, waarin de echtscheiding is uitgesproken en de moeder met het eenhoofdig gezag over de kinderen is belast. De vader, die in hoger beroep is gekomen, verzoekt de beschikking te vernietigen en stelt dat de rechtbank ten onrechte geen omgangsregeling heeft vastgesteld. De mondelinge behandeling vond plaats op 26 oktober 2021, waarbij zowel de vader als de moeder, bijgestaan door hun advocaten, en de Raad voor de Kinderbescherming aanwezig waren. De Raad heeft geadviseerd de bestreden beschikking te bekrachtigen, waarbij de belangen van de kinderen voorop staan. Het hof heeft vastgesteld dat de vader jarenlang afwezig is geweest en dat er een onaanvaardbaar risico bestaat dat de kinderen klem of verloren raken tussen de ouders. De vader heeft niet aangetoond dat hij in staat is om een positieve rol in het leven van de kinderen te vervullen. Het hof concludeert dat de beslissing van de rechtbank om de moeder met het eenhoofdig gezag te belasten, in het belang van de kinderen noodzakelijk is. Ook de verzoeken van de vader tot omgang en een informatieregeling zijn afgewezen, omdat omgang met de vader ernstig nadeel zou opleveren voor de geestelijke en lichamelijke ontwikkeling van de kinderen. Het hof bekrachtigt de beschikking van de rechtbank en wijst het verzoek van de vader tot een nader raadsonderzoek af, omdat dit de kinderen onnodig zou belasten.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak: 2 december 2021
Zaaknummer: 200.294.789/01
Zaaknummer eerste aanleg: C/03/277175 / FA RK 20-1470
in de zaak in hoger beroep van:
[de vader],
wonende te [woonplaats] ,
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: de vader,
advocaat: mr. C.A.M.J.M. Joosten,
tegen
[de moeder],
wonende te [woonplaats] ,
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. M.M. Setiaman.
Deze zaak gaat over de minderjarigen:
  • [minderjarige 1] , geboren op [geboortedatum] 2007 te [geboorteplaats] ;
  • [minderjarige 2] , geboren op [geboortedatum] 2011 te [geboorteplaats] ;
  • [minderjarige 3] , geboren op [geboortedatum] 2016 te [geboorteplaats] .
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
regio Zuidoost-Nederland, locatie [locatie] ,
hierna te noemen: de raad.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond, van 24 februari 2021, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 20 mei 2021, heeft de vader verzocht voormelde beschikking te vernietigen.
2.2.
Er is geen verweerschrift ingekomen.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 26 oktober 2021. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
  • de vader, bijgestaan door mr. Joosten;
  • de moeder, bijgestaan door mr. J.H.M. Handering, waarnemend voor mr. Setiaman;
  • de raad, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de raad] .
2.3.2.
Het hof heeft de minderjarige [minderjarige 1] in de gelegenheid gesteld haar mening kenbaar te maken.
Zij heeft hiervan gebruik gemaakt door het hof een brief te sturen, die ter griffie is ingekomen op 3 september 2021. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de voorzitter de inhoud van die brief zakelijk weergegeven, waarna alle aanwezigen de gelegenheid hebben gekregen daarop te reageren.
2.4.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg op 12 januari 2021.

3.De beoordeling

Rechtsmacht en toepasselijk recht
3.1.
Het internationale karakter van de zaak vraagt een beoordeling van de rechtsmacht van de Nederlandse rechter. Het hof is, na dit ambtshalve te hebben onderzocht, van oordeel dat de Nederlandse rechter in deze zaak rechtsmacht heeft. Het hof zal, in navolging van de rechtbank, Nederlands recht toepassen, nu daar geen grief tegen is gericht.
Inhoudelijke beoordeling
3.2.
Partijen zijn op 15 augustus 2014 te [plaats] (Marokko) met elkaar gehuwd.
Partijen zijn de ouders van:
  • [minderjarige 1] , geboren op [geboortedatum] 2007 te [geboorteplaats] ;
  • [minderjarige 2] , geboren op [geboortedatum] 2011 te [geboorteplaats] ;
  • [minderjarige 3] , geboren op [geboortedatum] 2016 te [geboorteplaats] .
Partijen oefenden gezamenlijk het ouderlijk gezag over de kinderen uit.
3.2.1.
In de relatie van de moeder en haar nieuwe partner is in [maand] 2021 een kind geboren. De vader is de juridische vader van dit kind, omdat het is geboren tijdens het huwelijk van de vader en de moeder.
3.2.
Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond, voor zover thans van belang:
  • tussen partijen de echtscheiding uitgesproken;
  • uitvoerbaar bij voorraad, bepaald dat aan de moeder voortaan alleen het gezag over de kinderen zal toekomen;
  • de verzoeken van de vader betreffende de hoofdverblijfplaats van de kinderen, de zorgregeling en de informatieplicht afgewezen;
  • het verzoek van de moeder betreffende de hoofdverblijfplaats van de kinderen afgewezen.
3.3.
De vader kan zich met deze beslissing niet verenigen en hij is hiervan in hoger beroep gekomen.
Echtscheiding
3.4.
De vader heeft ter mondelinge behandeling van het hof de grief tegen de door de rechtbank tussen partijen uitgesproken echtscheiding ingetrokken. Deze grief behoeft derhalve geen nadere bespreking.
Gezag, omgang en informatie
3.5.
De vader voert met betrekking tot het gezag, de omgang en de informatieregeling - kort samengevat - het volgende aan.
Ten onrechte heeft de rechtbank de moeder met het eenhoofdig gezag belast en geen omgangsregeling opgelegd. De vader betwist dat sprake was van een onveilige gezinsdynamiek toen de vader na vijf jaar uit Marokko terugkeerde. Met leugens probeert de moeder de kinderen weg te houden bij de vader. De moeder heeft kwalijke beschuldigingen geuit en daarmee de kinderen opgezet tegen de vader tijdens zijn afwezigheid. Het verhaal van de kinderen is in werkelijkheid het verhaal van de moeder. Het is niet goed voor de kinderen om op te groeien met een negatief vaderbeeld. De vader staat open voor hulpverlening. De moeder dient ruimte te bieden voor contactherstel. De vader geeft om de kinderen en hij mist ze.
Er is niet voldaan aan het klem-criterium. De vader staat het nemen van gezagsbeslissingen niet in de weg. Voor de vader is echter met name van belang dat hij weer omgang met de kinderen mag hebben.
Ten onrechte heeft de rechtbank geen informatieregeling vastgesteld: desnoods kan de moeder de noodzakelijk informatie via een derde verschaffen. Het hoeft niet frequent te zijn. Nu de vader geen gezag heeft, geen omgang met de kinderen mag hebben en zelfs geen recht heeft op informatie over de kinderen, voelt het alsof zijn band met de kinderen definitief verbroken wordt.
De rechtbank heeft overwogen dat het aan de vader is om met hulpverlening aan zijn problematiek te werken. De vader acht het onbegrijpelijk dat de rechtbank de resultaten daarvan niet heeft afgewacht en meteen een eindbeschikking heeft gegeven. De vader heeft stappen gezet en in staat om het positieve te zien van omgang met de kinderen. Ook is de vader leerbaar genoeg om verdere stappen te zetten. De hulpverlening van [instantie] is eind juli 2021 geëindigd. De vader is alle afspraken nagekomen. Vanuit [instantie] heeft men de vader geadviseerd om, gelet op zijn culturele achtergrond en gezien de taalbarrière, zich tot gespecialiseerde interculturele GGZ te wenden.
De vader verzoekt een nader raadsonderzoek te gelasten naar thans bestaande mogelijkheden voor contact tussen de vader en de kinderen.
3.6.
De moeder voert - kort samengevat - het volgende aan.
De moeder betreurt dat de vader nu pas zijn grief tegen de echtscheiding intrekt: had hij dat eerder gedaan, dan had het kind van de moeder en haar nieuwe partner buiten het huwelijk met de vader geboren kunnen worden en was de procedure ontkenning vaderschap niet nodig geweest (in welke procedure de vader verweer heeft gevoerd, terwijl hij weet dat hij niet de biologische vader van het kind is).
De moeder handhaaft voor het overige het standpunt dat zij in eerste aanleg heeft ingenomen. Partijen zijn niet in staat tot een gezamenlijke gezagsuitoefening. Toen de vader lange tijd uit beeld was, was de moeder verantwoordelijk voor de verzorging en opvoeding van de kinderen. Toen de vader terugkeerde werd duidelijk hoe verschillend partijen denken over alles. De kinderen raakten klem en verloren tussen de vader en de moeder. Na het incident in februari 2020 zijn de kinderen de vader volledig gaan afwijzen. De mening van [minderjarige 1] telt gezien haar leeftijd. De vader geeft haar echter het gevoel dat zij niet gehoord wordt. De vader zegt dat zij liegt en ontkent dat zij autisme heeft.
De vader legt veel buiten zichzelf en kan niet naar zijn eigen aandeel kijken. Ook staat hij er niet voor open te veranderen en is hij niet in staat naar het belang van de kinderen te kijken. Dat heeft niets met cultuur of achtergrond te maken. Het feit dat de behandeling van de vader is afgesloten maakt niet dat hij daarin stappen heeft gezet. Omgang is onder deze omstandigheden niet in het belang van de kinderen. Dat belang dient voorop te staan. De kinderen dienen het verleden te verwerken. Voorkomen dient te worden dat de kinderen zich onveilig voelen.
Een nieuw raadsonderzoek zou te belastend zijn voor de kinderen. In de beleving van deze jonge kinderen heeft het vorige raadsonderzoek nog maar kort geleden plaatsgevonden.
3.7.
De raad heeft tijdens de mondelinge behandeling geadviseerd de bestreden beschikking te bekrachtigen.
In het raadsonderzoek van een jaar geleden is uitgebreid met de kinderen gesproken. Daarbij is gezocht naar ruimte bij de kinderen voor contact met de vader, zonder dat de kinderen zich onveilig zouden gaan voelen. Het is immers in het belang van de kinderen dat zij een positief beeld van de vader kunnen hebben. De vader heeft echter niet het vermogen om te denken over iets anders dan wat voor hem belangrijk is. Daar zijn geen stappen in te maken en dat is schrijnend. De vader mist kinderen en dat is te begrijpen. Voor de kinderen is het echter schadelijk om omgang te hebben met deze vader die alleen maar zijn mening wil horen en zijn eigen belang nastreeft, zonder ruimte te laten voor een ander om daar verandering in te brengen. Er is bij de vader ook geen ruimte voor een ander beeld van het aandeel van de moeder in de weerstand bij de kinderen. De raad ziet geen mogelijkheden voor gezamenlijk gezag of omgang tussen de vader en de kinderen. Wat de kinderen nodig hebben is dat zij hun eigen leven kunnen gaan leiden en het verleden kunnen verwerken. De kinderen zullen op een andere manier geholpen moeten worden om het beeld dat zij van de vader hebben te normaliseren: dat lukt de kinderen niet als zij steeds te maken krijgen met de factoren die zij juist proberen te verwerken.
Een informatieregeling is wellicht mogelijk, maar dan mag de verkregen informatie geen trigger zijn voor de vader om meer nabijheid te gaan zoeken. Het kan ook het gevoel van onrecht dat de vader heeft vergroten. Informatie over het GGZ-traject van [minderjarige 1] kan in ieder geval niet met de vader worden gedeeld.
Een nader raadsonderzoek zou nog enig nut hebben als daarmee bereikt wordt dat vader het wat meer kan loslaten. De kinderen zouden daarbuiten kunnen worden gehouden. De raad denkt echter dat een dergelijk deelonderzoek naar enkel de vader geen doel zou treffen, omdat gebleken is dat het de vader niet lukt om anders naar de situatie te kijken en deze te accepteren.
3.8.
Het hof oordeelt als volgt.
Gezag
3.8.1.
Ingevolge artikel 1:251 van het Burgerlijk Wetboek (BW) blijven de ouders die gezamenlijk het gezag hebben na ontbinding van het huwelijk dit gezag gezamenlijk uitoefenen.
Ingevolge artikel 1:251a lid 1 BW kan de rechter op verzoek van de ouders of van één van hen bepalen dat het gezag over een kind aan één ouder toekomt indien:
a. er een onaanvaardbaar risico is dat het kind klem of verloren zou raken tussen de ouders en niet te verwachten is dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zou komen, of
b. wijziging van het gezag anderszins in het belang van het kind noodzakelijk is.
3.8.2.
Gezamenlijke uitoefening van het gezag vereist dat de ouders het mogelijk maken dat beslissingen over de verzorging en opvoeding van het kind tot stand komen op een wijze die niet belastend is voor het kind en zijn veiligheid niet in gevaar brengt. In het geval ouders niet (meer) samenleven en moeizaam of niet communiceren is het van belang dat, waar nodig, de verzorgende ouder die beslissingen kan nemen die voor het dagelijkse leven en de veiligheid van (spoedeisend) belang zijn voor het kind en dat de niet-verzorgende ouder deze beslissingen niet blokkeert. Ook is het van belang dat ouders die niet in staat zijn de strijd met elkaar te staken, tenminste in staat zijn het kind buiten die strijd te houden. Indien bovengenoemde omstandigheden aanwezig zijn, ligt gezamenlijk gezag in de rede, tenzij andere redenen eenhoofdig gezag noodzakelijk maken.
3.8.3.
Het hof is van oordeel dat de rechtbank terecht en op goede gronden, die het hof na een eigen weging en waardering overneemt en tot de zijne maakt, heeft geoordeeld dat wijziging van het ouderlijk gezag, in die zin dat de moeder met het eenhoofdig gezag wordt belast, in het belang van de kinderen noodzakelijk is. In hoger beroep zijn geen nieuwe feiten of omstandigheden aangevoerd die tot een ander oordeel van het hof kunnen leiden.
De raad heeft in de procedure in eerste aanleg uitgebreid onderzoek gedaan, waarbij veel bronnen zijn geraadpleegd en de belangen van alle betrokken zorgvuldig zijn gewogen.
Het hof stelt met de rechtbank vast dat de kinderen klem zitten tussen twee ouders die zeer verschillend denken en verschillende visies hebben op kwesties rondom de opvoeding van de kinderen. De vader is jarenlang afwezig, althans zeer beperkt aanwezig geweest in het leven van de kinderen. Na zijn terugkeer heeft de vader geen stabiele en veilige opvoedrol op zich kunnen nemen. De vader is star in zijn standpunten en laat geen ruimte voor de mening van een ander. De vader bagatelliseert hetgeen de kinderen hebben meegemaakt, alsmede de kind eigen problematiek van met name [minderjarige 1] .
De vader heeft niet laten zien dat hij in staat en gemotiveerd is om te veranderen. De vader legt de oorzaak van problemen buiten zichzelf en is niet in staat zichzelf een spiegel voor te houden. De vader toont zichzelf derhalve ook niet leerbaar. Niet is gesteld of gebleken dat de vader in zijn behandeltraject bij [instantie] de noodzakelijke groei heeft doorgemaakt en doelen heeft bereikt die hem in staat stellen zijn vaderrol beter te vervullen en meer in het belang van de kinderen te denken, dan wel inzicht te hebben gekregen in wat de kinderen nodig hebben.
Het hof concludeert dat de beslissing van de rechtbank om de moeder met het eenhoofdig gezag te belasten dient te worden bekrachtigd.
Omgangsregeling
3.8.4.
Ingevolge artikel 1:377a BW stelt de rechter op verzoek van de ouders of van een van hen, al dan niet voor bepaalde tijd, een regeling inzake de uitoefening van het omgangsrecht vast dan wel ontzegt, al dan niet voor bepaalde tijd, het recht op omgang.
3.8.5.
Ingevolge artikel 1:377a lid 3 aanhef en sub a, c en d BW ontzegt de rechter het recht op omgang indien:
  • omgang ernstig nadeel zou opleveren voor de geestelijke of lichamelijke ontwikkeling van het kind;
  • het kind dat twaalf jaren of ouder is, bij zijn verhoor van ernstige bezwaren tegen omgang met zijn ouder heeft doen blijken;
  • omgang anderszins in strijd is met zwaarwegende belangen van het kind.
3.8.6.
Tussen partijen is in geschil of de vader het recht op omgang met de kinderen ontzegd moet worden.
3.8.7.
Het hof is van oordeel dat de rechtbank terecht en op goede gronden, die het hof na een eigen weging en waardering overneemt en tot de zijne maakt, heeft geoordeeld dat omgang met de vader ernstig nadeel zou opleveren voor de geestelijke of lichamelijke ontwikkeling van de kinderen en dat omgang met de vader ook anderszins in strijd is met zwaarwegende belangen van de kinderen. Verder heeft [minderjarige 1] in de procedure in eerste aanleg en in hoger beroep van ernstige bezwaren tegen omgang met de vader doen blijken.
3.8.8.
Partijen hebben ieder een eigen visie over het incident dat in februari 2020 heeft plaatsgevonden. Vast staat dat, zoals de rechtbank ook heeft overwogen, de kinderen thans (ernstige) bezwaren hebben tegen omgang met vader, dat zij zich niet met hem identificeren en geen band met hem lijken te voelen.
Bovendien volgt het hof de raad in zijn visie dat, hoewel het voor een kind belastend is om geen omgang te hebben met een van de ouders, het nog meer belastend is om omgang te hebben met een ouder die, zoals in casu de vader, zich niet in het kind kan verplaatsen, hem/haar geen erkenning geeft voor zichzelf, voor zijn/haar ideeën of voor zijn/haar ontwikkelingstaken en die hem/haar verantwoordelijk stelt als er iets mis gaat of er problemen ontstaan. De vader kan er geen blijk van geven dat hij zich kan voorstellen hoe de kinderen zich voelen, wat zij van hem nodig hebben om zich goed te voelen en dat zij een ontwikkelingsgerichte aanpak nodig hebben.
Op grond van het voorgaande concludeert het hof de bestreden beschikking wat betreft de afwijzing van het verzoek van de vader tot vaststelling van een omgangsregeling dient te worden bekrachtigd.
Informatieregeling
3.8.9.
Ingevolge artikel 1:377b lid 1 BW is de ouder, die met het gezag is belast, gehouden de niet met het gezag belaste ouder op de hoogte te stellen omtrent gewichtige aangelegenheden met betrekking tot de persoon en het vermogen van het kind. Op verzoek van een ouder kan de rechter ter zake een regeling vaststellen.
Ingevolge het tweede lid van dit artikel kan de rechter, indien het belang van het kind zulks
vereist zowel op verzoek van de met het gezag belaste ouder als ambtshalve bepalen dat het eerste lid van dit artikel buiten toepassing blijft.
3.8.10.
Het hof overweegt dat het belang van de kinderen vergt dat er rust komt, zodat zij toekomen aan het verwerken van het verleden en weer kind kunnen zijn. Het hof acht het risico groot dat wanneer de moeder gehouden wordt met regelmaat informatie over de kinderen aan de vader te verstrekken, dit een trigger kan zijn voor de vader om toenadering te zoeken, over de verkregen informatie in discussie te gaan en te proberen (in rechte) zijn gelijk te halen.
Het hof overweegt verder dat de vader in deze procedure niet de grondhouding van een ouder heeft laten zien. De vader redeneert vanuit zijn eigen belangen en wensen; niet die van de kinderen. Het hof kan zich niet aan de indruk onttrekken dat het de vader niet echt om de kinderen te doen is. De vader wenst door de moeder geïnformeerd te worden over de kinderen omdat hij daar recht op heeft. De vader heeft geen blijk gegeven van een oprechte interesse in de kinderen en hij heeft niet laten zien vanuit het belang van de kinderen te kunnen redeneren.
In de houding van de vader valt, zoals hiervoor is gemotiveerd, op afzienbare termijn geen verbetering te verwachten.
Op grond van het voorgaande concludeert het hof dat het belang van de kinderen vergt dat artikel 1:377b lid 1 BW buiten toepassing blijft.
De rechtbank heeft het verzoek tot vaststelling van een informatieregeling derhalve terecht afgewezen; ook in zoverre dient de bestreden beschikking te worden bekrachtigd.
Raadsonderzoek
3.8.11.
Het hof wijst tot slot af het verzoek van de vader ter mondelinge behandeling tot het gelasten van een nader raadsonderzoek.
De vader heeft ter onderbouwing van dat verzoek gesteld dat hij na het doorlopen van het traject bij [instantie] is veranderd. Zoals hiervoor is gemotiveerd is dat naar het oordeel van het hof geenszins gebleken, ook niet ter gelegenheid van de mondelinge behandeling. Een nader onderzoek zou naar het oordeel van het hof niets toevoegen en de kinderen onnodig belasten.
3.9.
Al het voorgaande leidt tot de volgende beslissing van het hof.

4.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de tussen partijen gegeven beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond, van 24 februari 2021,
voor zover thans nog aan het oordeel van het hof onderworpen, derhalve voor zover het de beslissing over het ouderlijk gezag, de omgang en de informatieregeling betreft;
verzoekt de griffier krachtens het bepaalde in het Besluit Gezagsregisters een afschrift van
deze uitspraak toe te zenden aan de griffier van de rechtbank Oost-Brabant, team familie- en jeugdrecht, ter attentie van het centraal gezagsregister;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. C.D.M. Lamers, J.F.A.M. Graafland-Verhaegen en H.J. Witkamp en is op 2 december 2021 uitgesproken in het openbaar door mr. C.N.M. Antens in tegenwoordigheid van de griffier.