ECLI:NL:GHSHE:2021:3622

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
2 december 2021
Publicatiedatum
2 december 2021
Zaaknummer
200.293.797_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen echtscheiding met betrekking tot duurzame ontwrichting van het huwelijk

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen een beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, waarin de echtscheiding tussen partijen is uitgesproken. De man, verzoeker in hoger beroep, is het niet eens met de uitspraak van de rechtbank en heeft verzocht deze te vernietigen. De vrouw, verweerster in hoger beroep, heeft geen verweerschrift ingediend en is niet verschenen tijdens de mondelinge behandeling. Het huwelijk tussen partijen is op 11 mei 1990 gesloten, en de vrouw heeft op 12 februari 2020 een verzoek tot echtscheiding ingediend. De rechtbank heeft de echtscheiding uitgesproken, maar de behandeling van het verdelingsverzoek aangehouden. De man stelt dat het huwelijk niet duurzaam is ontwricht en dat de vrouw hem onder druk heeft gezet in het kader van zijn traject bij het Expertisecentrum Euthanasie. Het hof overweegt dat voor een echtscheiding op verzoek van één der echtgenoten vereist is dat het huwelijk duurzaam is ontwricht. De vrouw heeft volhard in haar stelling dat het huwelijk duurzaam is ontwricht en dat een verzoening uitgesloten is. Het hof concludeert dat de duurzame ontwrichting van het huwelijk vaststaat, ondanks het feit dat de vrouw geen schriftelijk verweer heeft gevoerd. De grief van de man slaagt niet, en het hof bekrachtigt de beschikking van de rechtbank voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak: 2 december 2021
Zaaknummer: 200.293.797/01
Zaaknummer eerste aanleg: C/02/368778 FA RK 20-692
in de zaak in hoger beroep van:
[de man],
wonende te [woonplaats],
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: de man,
advocaat: mr. I.M. d'Hont,
tegen
[de vrouw],
wonende te [woonplaats],
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. L.A.P. van Haperen.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda van 2 februari 2021, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 30 april 2021, heeft de man verzocht voormelde beschikking te vernietigen en opnieuw rechtdoende het verzoek van de vrouw tot echtscheiding alsnog af te wijzen.
2.2.
Er is geen verweerschrift ingediend.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 26 oktober 2021. Bij die gelegenheid is gehoord: de man, bijgestaan door mr. d’Hont.
2.3.1.
De vrouw en haar advocaat hebben bij V8-formulier het hof bericht dat zij niet ter mondelinge behandeling zullen verschijnen.

3.De beoordeling

3.1.
Partijen zijn op 11 mei 1990 met elkaar gehuwd.
3.2.
De vrouw heeft op 12 februari 2020 een verzoek tot echtscheiding, alsmede een verdelingsverzoek ingediend bij de rechtbank.
3.3.
Bij de bestreden beschikking, heeft de rechtbank de echtscheiding tussen partijen uitgesproken en de behandeling van het verdelingsverzoek aangehouden.
3.4.
De man kan zich met deze beslissing niet verenigen, voor zover de rechtbank de echtscheiding tussen partijen heeft uitgesproken en hij is hiervan in hoger beroep gekomen.
3.5.
De man handhaaft in hoger beroep zijn standpunt dat het huwelijk tussen partijen niet duurzaam is ontwricht.
Ter mondelinge behandeling heeft de man – kort samengevat – verklaard dat in zijn beleving de vrouw niet van hem wenst te scheiden, maar dat zij hem dood wenst. De man heeft het gevoel door de vrouw onder druk te zijn gezet in het kader van zijn traject bij de Expertisecentrum Euthanasie. De man overweegt aangifte te doen tegen de vrouw.
De euthanasie is inmiddels van de baan; het gaat beter met de man.
3.6.
Het hof overweegt het volgende.
Ingevolge art. 1:151 BW is voor een echtscheiding op verzoek van één der echtgenoten vereist dat het huwelijk duurzaam is ontwricht. Blijkens de wetsgeschiedenis is een huwelijk duurzaam ontwricht indien de voortzetting van de samenleving ondraaglijk is geworden of, anders gezegd, indien de samenleving krachteloos is gemaakt. Het element duurzaamheid moet aldus worden verstaan dat er geen uitzicht bestaat op herstel van enigszins behoorlijke echtelijke verhoudingen. Indien een echtgenoot stelt, en daarbij volhardt, dat hij niet meer met zijn echtgenoot kan samenleven, zal dit door de rechter moeten worden opgevat als een zeer ernstige aanwijzing dat de toestand van duurzame ontwrichting bestaat en vormt dit volgens de vaste rechtspraak vrijwel altijd een beslissende aanwijzing dat het huwelijk duurzaam is ontwricht. Het gedurende langere tijd niet meer samenwonen vormt eveneens een ernstige aanwijzing voor duurzame ontwrichting.
Nu de vrouw steeds heeft volhard in haar stelling dat het huwelijk duurzaam is ontwricht en dat een verzoening tussen partijen is uitgesloten en eveneens vaststaat dat partijen al gedurende geruime tijd niet meer samenwonen, moet de duurzame ontwrichting van het huwelijk tussen partijen als vaststaand worden aangenomen.
Het hof benadrukt dat het feit dat de vrouw geen schriftelijk verweer heeft gevoerd en niet ter mondelinge behandeling van het hof is verschenen, onvoldoende is om aan te nemen dat de vrouw de echtscheiding niet meer wenst.
Hiermee is aan de grond voor echtscheiding voldaan. De grief van de man slaagt niet.
3.7.
Het voorgaande leidt ertoe dat de bestreden beschikking dient te worden bekrachtigd voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen.

4.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de tussen partijen gegeven beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda van 2 februari 2021, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. C.D.M. Lamers, J.F.A.M. Graafland-Verhaegen, H.J. Witkamp en is in het openbaar uitgesproken op 2 december 2021 door mr. C.N.M. Antens in tegenwoordigheid van de griffier.