ECLI:NL:GHSHE:2021:3617

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
2 december 2021
Publicatiedatum
2 december 2021
Zaaknummer
200.290.807_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake wijziging hoofdverblijfplaats en kinderalimentatie in een echtscheidingszaak

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof 's-Hertogenbosch, gaat het om een hoger beroep van een vrouw tegen een beschikking van de rechtbank Oost-Brabant. De vrouw verzoekt om wijziging van de hoofdverblijfplaats van haar minderjarige kind, dat bij haar woont, en om vaststelling van kinderalimentatie door de man. De rechtbank had eerder de hoofdverblijfplaats bij de vrouw bepaald en de verzoeken van de vrouw tot kinderalimentatie afgewezen. De vrouw is van mening dat de man onvoldoende onderbouwd heeft dat een wijziging van de hoofdverblijfplaats in het belang van het kind zou zijn. De man, die zich zorgen maakt over de opvoedsituatie bij de vrouw, verzoekt om de hoofdverblijfplaats van het kind bij hem te bepalen. Tijdens de mondelinge behandeling zijn beide partijen gehoord, evenals de Raad voor de Kinderbescherming. Het hof oordeelt dat de man niet voldoende heeft aangetoond dat een wijziging van de hoofdverblijfplaats noodzakelijk is en bekrachtigt de beslissing van de rechtbank. Wat betreft de kinderalimentatie bereiken partijen overeenstemming over het bedrag, maar er is onenigheid over de ingangsdatum. Het hof bepaalt dat de man met terugwerkende kracht vanaf de datum van inschrijving van de echtscheidingsbeschikking een bijdrage van € 240,- per maand moet betalen. De proceskosten worden gecompenseerd, aangezien partijen ex-echtgenoten zijn.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
Team familie- en jeugdrecht
zaaknummer : 200.290.807/01
zaaknummer rechtbank : C/01/350404 / FA RK 19-4330
beschikking van de meervoudige kamer van 2 december 2021
in de zaak in hoger beroep van:
[de vrouw]
(op de huwelijksakte vermeld als [de vrouw] ),
wonende te [woonplaats] ,
verzoekster in het principaal hoger beroep,
verweerster in het incidenteel hoger beroep,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat mr. R. Kamphuis te Nijmegen,
tegen
[de man],
wonende te [woonplaats] ,
verweerder in het principaal hoger beroep,
verzoeker in het incidenteel hoger beroep,
hierna te noemen: de man,
advocaat mr. M.W.F. van Wijk te Helmond.
Deze zaak gaat over [minderjarige] , geboren op [geboortedatum] 2011 te [geboorteplaats] .
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
regio Zuidoost Nederland, locatie [locatie] ,
hierna te noemen: de raad.

1.Het verloop van het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 11 februari 2021, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
De vrouw is op 1 maart 2021 in hoger beroep gekomen van voornoemde beschikking van 11 februari 2021.
2.2.
De man heeft op 11 mei 2021 een verweerschrift tevens houdende incidenteel hoger beroep ingediend.
2.3.
De vrouw heeft op 14 juni 2021 een verweerschrift op het incidenteel hoger beroep ingediend.
2.4.
De mondelinge behandeling heeft op 12 oktober 2021 plaatsgevonden. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- de vrouw, bijgestaan door mr. Kamphuis. De vrouw is tevens bijgestaan door een tolk in de Poolse taal, mevrouw W. Veldhuis-Cosic met tolkennummer 18707;
- de man, bijgestaan door mr. Van Wijk. De man is tevens bijgestaan door een tolk in de Poolse taal, mevrouw A.M. Leszczynska met tolkennummer 40035;
- de raad, vertegenwoordigd door de heer [vertegenwoordiger van de raad] .
2.5.
Bij het hof zijn voorts de volgende stukken ingekomen:
- een journaalbericht van de zijde van de vrouw van 9 maart 2021 met bijlage, ingekomen op 10 maart 2021;
- een journaalbericht van de zijde van de vrouw van 27 september 2021 met bijlagen, ingekomen op 4 oktober 2021;
- een journaalbericht van de zijde van de man van 4 oktober 2021 met bijlagen, ingekomen op 4 oktober 2021;
- een journaalbericht van de zijde van de man van 11 oktober 2021 met bijlage, ingekomen op 11 oktober 2021.

3.De feiten

3.1.
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten voor zover daartegen in hoger beroep niet is opgekomen. Onder meer staat het volgende vast.
3.2.
Partijen zijn op 21 juli 2011 te [plaats] (Polen) gehuwd.
Het huwelijk van partijen is op 9 maart 2021 ontbonden door echtscheiding.
3.3.
De vrouw heeft de Poolse nationaliteit en de man heeft de Duitse nationaliteit.
3.4.
Partijen zijn de ouders van:
- [minderjarige] , geboren op [geboortedatum] 2011 te [geboorteplaats] (hierna: [minderjarige] ).
3.5.
Bij beschikking van 10 december 2020 betreffende de vaststelling van voorlopige voorzieningen heeft de rechtbank Oost-Brabant met ingang van die datum de door de man voorlopig te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [minderjarige] (hierna ook: kinderalimentatie) bepaald op een bedrag van € 275,- per maand.

4.De omvang van het geschil

4.1.
Bij de bestreden - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - beschikking heeft de rechtbank, voor zover in hoger beroep van belang:
  • tussen partijen de echtscheiding uitgesproken;
  • de hoofdverblijfplaats van [minderjarige] bij de vrouw bepaald;
  • een regeling inzake de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken tussen de man en de vrouw bepaald, waarbij [minderjarige] bij de man zal zijn:
- een weekend in de veertien dagen van vrijdag na school tot zondag 19.00 uur;
- iedere woensdag van 16.00 uur tot donderdag naar school;
- de helft van de vakanties en feestdagen in onderling overleg te verdelen;
- op de verjaardag van de man;
- het verzoek van de vrouw tot vaststelling van een door de man te betalen kinderalimentatie ten behoeve van [minderjarige] van € 275,- per maand (na aanpassing van het verzoek tijdens de mondelinge behandeling bij de rechtbank), afgewezen.
4.2.
De vrouw kan zich niet verenigen met de afwijzing van haar verzoek tot vaststelling van een door de man te betalen kinderalimentatie ten behoeve van [minderjarige] (grief 1).
4.2.1.
De vrouw verzoekt in hoger beroep, verkort weergegeven, om bij beschikking, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de bestreden beschikking te vernietigen, voor zover bij deze beschikking het verzoek van de vrouw tot vaststelling van kinderalimentatie ten laste van de man en ten behoeve van [minderjarige] is afgewezen als zijnde onvoldoende onderbouwd gedaan en, opnieuw rechtdoende, de man te veroordelen om vanaf de datum van de inschrijving van de echtscheidingsbeschikking aan de vrouw een bedrag van € 275,- per maand aan kinderalimentatie te betalen, dan wel een bedrag dat het hof juist acht, bij vooruitbetaling te voldoen. Kosten rechtens.
4.3.
De incidentele grieven van de man zien op de hoofdverblijfplaats van [minderjarige] (grief 1) en op de door de rechtbank vastgestelde regeling inzake de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken tussen de man en de vrouw met betrekking tot [minderjarige] (grief 2).
4.3.1.
De man verzoekt in zijn verweerschrift tevens houdende incidenteel hoger beroep (in het principaal hoger beroep), voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, te bepalen dat
primairhet verzoek van de vrouw in hoger beroep ten aanzien van de kinderalimentatie wordt afgewezen en
subsidiaireen bedrag aan kinderalimentatie wordt vastgesteld dat in verhouding staat tot de behoefte van [minderjarige] en de draagkracht van partijen.
4.3.2.
De man verzoekt in zijn incidenteel hoger beroep, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, te bepalen dat:
  • primair:de bestreden beschikking wordt vernietigd ten aanzien van de daarbij bepaalde hoofdverblijfplaats van [minderjarige] en, opnieuw rechtdoende, te bepalen dat de hoofdverblijfplaats van [minderjarige] bij de man wordt bepaald en dat [minderjarige] bij de vrouw verblijft een weekend per 14 dagen van vrijdag na school tot zondag 19.00 uur alsmede iedere woensdag na school tot 19.00 uur;
  • subsidiair:de bestreden beschikking wordt vernietigd ten aanzien van de daarbij vastgestelde regeling inzake de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken tussen de man en de vrouw en
    primaireen regeling vast te stellen waarbij [minderjarige] in de even weken bij de man verblijft en in de oneven weken bij de vrouw, waarbij het wisselmoment op zondag om 19.00 uur zal plaatsvinden,
    subsidiaireen regeling vast te stellen van een weekend per 14 dagen van vrijdag na school tot zondag 19.00 uur alsmede welke dinsdag vanaf 17.00 uur tot donderdag na school.
4.4.
De vrouw verzoekt in het verweerschrift op het incidenteel hoger beroep om de incidentele grieven van de man tegen de bestreden beschikking ongegrond te verklaren en deze beschikking, voor zover nodig onder verbetering van de gronden, te bekrachtigen. Kosten rechtens.
4.5.
Het hof zal de grieven in het principaal en het incidenteel hoger beroep per onderwerp bespreken. Het hof zal achtereenvolgens de grieven van de man omtrent de hoofdverblijf-plaats van [minderjarige] en de regeling inzake de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken en tot slot de grief van de vrouw omtrent de afwijzing van haar verzoek tot vaststelling van kinderalimentatie behandelen.

5.De motivering van de beslissing

Hoofdverblijfplaats [minderjarige]
5.1.
De man voert in het verweerschrift tevens houdende incidenteel hoger beroep, zoals aangevuld tijdens de mondelinge behandeling, over de hoofdverblijfplaats van [minderjarige] - samengevat - het volgende aan.
De rechtbank heeft ten onrechte het verzoek van de vrouw tot vaststelling van de hoofdverblijfplaats van [minderjarige] toegewezen en het verzoek van de man afgewezen. De rechtbank heeft ten onrechte laten meewegen dat [minderjarige] al vanaf april 2019, derhalve bijna twee jaar, haar hoofdverblijfplaats bij de vrouw heeft. De man deelt niet de visie van de rechtbank, die inhoudt dat niet is gebleken van zorgen die maken dat een wijziging van de hoofdverblijfplaats van [minderjarige] noodzakelijk is. De man maakt zich zorgen over de opvoedsituatie bij de vrouw. De vrouw kampt met gezondheidsproblematiek (Narcolepsie). Dit heeft ertoe geleid dat de vrouw inmiddels vier maal betrokken is geraakt bij een ongeluk. De gezondheidssituatie van de vrouw heeft ook gevolgen voor haar beschikbaarheid voor [minderjarige] . Verder heeft de vrouw een kind uit een eerdere relatie, waarbij sprake is van drugsgebruik. Daarnaast raakt [minderjarige] door de vrouw betrokken bij volwassenproblematiek en communiceert zij op ongepaste wijze met [minderjarige] . Dat het niet goed gaat met [minderjarige] blijkt uit het feit dat er al langere tijd hulpverlening in beeld is. Bij [minderjarige] is sprake van een leerachterstand en een emotionele achterstand. De vrouw staat het toe dat [minderjarige] overdag buiten vertoeft waardoor zij ’s avonds te moe is om te leren, wat ertoe leidt dat het huiswerk erbij inschiet. Verder volgt uit de overgelegde absentiekaarten dat [minderjarige] de afgelopen jaren veel van school heeft verzuimd.
De man is beter dan de vrouw in staat om tegemoet te komen aan de behoefte van [minderjarige] . De man vindt het van belang dat [minderjarige] hulp krijgt voor haar problemen. De situatie bij de man is gestructureerder en hij laat [minderjarige] minder vrij. De man verwacht dat [minderjarige] zich daardoor bij hem positiever zal ontwikkelen. De werkgever van de man stelt zich flexibel op. De man kan zijn werktijden aanpassen aan de schooltijden van [minderjarige] zodat hij slechts in beperkte mate afhankelijk is van opvang (door onder andere grootmoeder vaderszijde). Ook bestaat er voor de man de mogelijkheid om zijn dienstverband te wijzigen naar een parttime dienstverband. De man vindt dat er aanleiding bestaat om een onderzoek door de raad te gelasten.
5.2.
De vrouw voert in het verweerschrift op het incidenteel hoger beroep, zoals aangevuld tijdens de mondelinge behandeling, over de hoofdverblijfplaats van [minderjarige] - samengevat - het volgende aan.
[minderjarige] is inmiddels geworteld in haar nieuwe omgeving. Er moeten bijzondere omstandigheden aanwezig zijn, wil het in het belang van [minderjarige] zijn om ruim twee jaar later, haar hoofdverblijfplaats te wijzigen. Deze bijzondere omstandigheden kunnen nergens uit worden afgeleid. Het verzoek van de man is niet onderbouwd. Het is in het belang van [minderjarige] dat zij haar hoofdverblijfplaats bij de vrouw behoudt. De vrouw merkt dat sinds er in de bestreden beschikking een ruimere zorgregeling tussen [minderjarige] en de man is vastgesteld, de weerstand van [minderjarige] om naar de man toe te gaan alleen maar is toegenomen. [minderjarige] voelt zich bij de man minder thuis dan bij de vrouw en zij heeft ook last van de manier waarop hij met haar communiceert. Het lijkt erop dat deze communicatie op een veel te volwassen wijze gebeurt en niet leeftijdsadequaat is. De vrouw ontkent dat zij door medische omstandigheden niet in staat is om adequaat voor [minderjarige] te zorgen. Zij heeft nimmer door haar Narcolepsie een ongeval gehad en zij is door deze aandoening ook niet minder beschikbaar voor [minderjarige] . De vrouw betwist dat haar zoon uit een eerdere relatie een drugsprobleem heeft en dat zij [minderjarige] betrekt bij volwassenproblematiek. Dat [minderjarige] haar hoofdverblijfplaats bij de vrouw heeft zorgt niet voor een verslechtering van haar situatie. [minderjarige] heeft altijd leerachterstanden gehad, zo ook tijdens van het huwelijk van partijen. Dit heeft te maken met haar taalachterstand als kind van Poolse ouders op een Nederlandse school. De school heeft alle aandacht voor deze situatie en stemt hier ook het leerprogramma van [minderjarige] op af. De vrouw zorgt er bovendien voor dat het schoolwerk niet te leiden heeft onder het buitenspelen van [minderjarige] ; de vrouw vindt school belangrijk. Op school is er ook aandacht voor de emotionele achterstand van [minderjarige] . De vrouw heeft een goed contact met school en aan beide achterstanden wordt gewerkt. Naast deze extra begeleiding door de school is er geen externe begeleiding nodig. Het schoolverzuim van [minderjarige] wordt veroorzaakt doordat zij met buikklachten kampt waarvoor zij regelmatig naar de huisarts of het ziekenhuis moet. Een wijziging van de hoofdverblijfplaats van [minderjarige] zorgt er alleen maar voor dat [minderjarige] emotioneel door een moeilijke fase heen zal gaan en dit brengt onnodige risico’s met zich. De vrouw vindt dit niet in het belang van [minderjarige] . Een onderzoek door de raad naar welke hoofdverblijfplaats in het belang van [minderjarige] is, is niet nodig.
5.3.
De raad voert ter mondelinge behandeling over de hoofdverblijfplaats van [minderjarige] -samengevat - het volgende aan.
De rechtbank heeft een goede beslissing over de hoofdverblijfplaats van [minderjarige] genomen. Een wijziging van de hoofdverblijfplaats van [minderjarige] is niet aan de orde. Uit hetgeen de ouders op de mondelinge behandeling hebben verklaard over de gesprekken die zij bij [instantie] hebben gehad, leidt de raad af dat er op dit moment weer iets van overleg tussen de ouders mogelijk is. De raad ziet geen aanleiding om onderzoek te doen in deze zaak.
5.4.
Het hof overweegt het volgende.
Rechtsmacht en toepasselijk recht
5.4.1.
Het internationale karakter van de zaak vraagt een beoordeling van de rechtsmacht van de Nederlandse rechter. Het hof is, na dit ambtshalve te hebben onderzocht, van oordeel dat de Nederlandse rechter in deze zaak rechtsmacht heeft. Het hof zal, in navolging van de rechtbank, Nederlands recht toepassen, nu daar door partijen geen grief tegen is gericht.
Verzoek om een raadsonderzoek
5.4.2.
Voor zover de man in het verweerschrift tevens houdende incidenteel hoger beroep en op de mondelinge behandeling heeft verzocht om een onderzoek door de raad te gelasten naar welke hoofdverblijfplaats het beste tegemoet komt aan de belangen van [minderjarige] , zal het hof dit verzoek afwijzen. Het hof is, evenals de raad, van oordeel dat een raadsonderzoek niet noodzakelijk is. Het hof acht zich op grond van de stukken en het besprokene op de mondelinge behandeling voldoende voorgelicht om hierover een verantwoorde beslissing te kunnen nemen.
Inhoudelijke beoordeling
5.4.3.
Ingevolge artikel 1:253a lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kunnen geschillen omtrent de gezamenlijke uitoefening van het ouderlijk gezag aan de rechter worden voorgelegd. Daartoe behoort ook, gelet op artikel 1:253a lid 2, aanhef en sub b BW, het geschil bij welke ouder het kind zijn hoofdverblijfplaats heeft. De rechter neemt een zodanige beslissing als hem in het belang van het kind wenselijk voorkomt.
5.4.4.
Evenals de rechtbank en op dezelfde gronden als de rechtbank, die het hof na eigen afweging en waardering overneemt en tot de zijne maakt, is het hof van oordeel dat een wijziging van de hoofdverblijfplaats van [minderjarige] niet in het belang van [minderjarige] is. Het hof voegt daar nog aan toe dat de man zowel in eerste aanleg als in hoger beroep onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat een wijziging van de hoofdverblijfplaats in het belang van [minderjarige] noodzakelijk is. Het hof neemt daarbij in aanmerking dat de vrouw de door de man gestelde zorgen over de opvoedsituatie bij de vrouw gemotiveerd heeft betwist. Omdat de man zijn stellingen over de opvoedsituatie bij de vrouw onvoldoende met onderliggende stukken heeft onderbouwd, hetgeen - gelet op de gemotiveerde betwisting door de vrouw - wel op zijn weg had gelegen, zal het hof deze stellingen van de man als onvoldoende onderbouwd passeren. Daarbij komt dat ook de raad op de mondelinge behandeling heeft verklaard dat een wijziging van de hoofdverblijfplaats van [minderjarige] niet aan de orde is. Grief 1 van de man faalt.
5.4.5.
Op grond van het voorgaande zal het hof de beschikking waarvan beroep, voor wat betreft de hoofdverblijfplaats van [minderjarige] , bekrachtigen.
Regeling inzake de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken
5.5.
De man voert in het verweerschrift tevens houdende incidenteel hoger beroep, zoals aangevuld tijdens de mondelinge behandeling, over de regeling inzake de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken - samengevat - het volgende aan.
Indien de hoofdverblijfplaats van [minderjarige] in stand blijft dan wenst de man een ruimere regeling inzake de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken dan door de rechtbank is vastgesteld. [minderjarige] verblijft - naast de door de rechtbank vastgestelde regeling - af en toe een extra dag bij de man, maar de vrouw staat een structurele uitbreiding van deze regeling niet toe. Er bestaan geen contra-indicaties voor een uitgebreidere regeling. Het is in het belang van [minderjarige] dat zij een goed en frequent contact heeft met beide ouders. De band tussen [minderjarige] en de man is goed. [minderjarige] geeft signalen aan de man af dat zij ook behoefte heeft aan een ruimer contact met de man. Zij blijft bijvoorbeeld aan het einde van een contactmoment tijd rekken om het contact langer te laten duren. De man vindt primair een co-ouderschapsregeling waarbij partijen de zorg over [minderjarige] gelijk verdelen, in het belang van [minderjarige] . Ook gedurende het huwelijk hebben partijen ieder de zorg voor [minderjarige] op zich genomen. Subsidiair verzoekt de man een regeling vast te stellen waarbij [minderjarige] een weekend per 14 dagen van vrijdag na school tot zondag 19.00 uur alsmede elke dinsdag vanaf 17.00 uur tot donderdag na school bij hem verblijft.
5.6.
De vrouw voert in het verweerschrift op het incidenteel hoger beroep, zoals aangevuld tijdens de mondelinge behandeling, over de regeling inzake de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken - samengevat - het volgende aan.
Er bestaat geen aanleiding om een uitgebreidere regeling vast te stellen dan door de rechtbank is vastgesteld. De ouders krijgen verschillende signalen van [minderjarige] . [minderjarige] kampt met een loyaliteitsconflict en laat een ouder horen wat die ouder wil horen. [minderjarige] zegt tegen de vrouw dat zij heeft moeite met de hoeveelheid contactmomenten die zij nu met de man heeft. Het contact van woensdagmiddag tot donderdagochtend ervaart [minderjarige] als een belasting en het kost de vrouw moeite om [minderjarige] deze regeling vol te laten houden. Wanneer [minderjarige] aangeeft dat zij behoefte heeft aan extra contact met de man en de man heeft daar - gelet op zijn werk - tijd voor dan gaat [minderjarige] extra naar de man toe. Een uitgebreidere regeling lost het loyaliteitsconflict van [minderjarige] niet op.
5.7.
De raad merkt ter mondelinge behandeling over de regeling inzake de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken - samengevat - het volgende op.
De ouders moeten niet discussiëren over de omvang van de regeling inzake de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken maar zij moeten bekijken hoe zij de loyaliteitsproblemen en de leerachterstand van [minderjarige] kunnen oplossen. Er is door de rechtbank een basisregeling vastgesteld waarbij de zorg over [minderjarige] tussen de ouders wordt verdeeld. De ouders moeten tijdens het traject bij [instantie] bekijken of een uitbreiding van deze regeling mogelijk is.
5.8.
Het hof overweegt het volgende.
Rechtsmacht en toepasselijk recht
5.8.1.
Het internationale karakter van de zaak vraagt een beoordeling van de rechtsmacht van de Nederlandse rechter. Het hof is, na dit ambtshalve te hebben onderzocht, van oordeel dat de Nederlandse rechter in deze zaak rechtsmacht heeft. Het hof zal, in navolging van de rechtbank, Nederlands recht toepassen, nu daar door partijen geen grief tegen is gericht.
Inhoudelijke beoordeling
5.8.2.
In het geval van een geschil omtrent de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken kan de rechter, gelet op artikel 1:253a lid 2, aanhef en sub a, BW, een regeling vaststellen.
De rechter neemt een zodanige beslissing als hem in het belang van het kind wenselijk voorkomt.
5.8.3.
Tussen partijen is in geschil op welke wijze de verdeling van zorg- en opvoedings-taken tussen de man en de vrouw met betrekking tot [minderjarige] dient te worden vastgesteld.
5.8.4.
Het hof stelt op grond van de stukken en het besprokene op de mondelinge behandeling in hoger beroep vast dat partijen een traject bij [instantie] volgen waarbij ook de regeling inzake de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken tussen de man en de vrouw met betrekking tot [minderjarige] wordt besproken. De gesprekken bij [instantie] hebben er in ieder geval toe geleid dat op dit moment incidenteel extra contactmomenten tussen de man en [minderjarige] in onderling overleg mogelijk zijn. Verder heeft de vrouw op de mondelinge behandeling verklaard dat wanneer [minderjarige] aangeeft dat zij behoefte heeft aan een extra contactmoment met de man en de man daar - gelet op zijn werk - tijd voor heeft, de vrouw deze extra contactmomenten tussen de man en [minderjarige] toestaat. Voor zover de man op de mondelinge behandeling heeft aangevoerd dat [minderjarige] aan de man aangeeft dat zij meer contact met hem wil, is het hof evenzeer gebleken dat zij hierover naar haar ouders toe wisselende verklaringen aflegt. Het hof leidt hieruit af dat [minderjarige] mogelijk kampt met een loyaliteitsconflict. Het hof acht het daarom in het belang van [minderjarige] noodzakelijk dat de onderlinge communicatie tussen partijen wordt verbeterd en dat partijen tot een betere onderlinge afstemming komen over de opvoeding van [minderjarige] . Indien deze twee punten niet in het traject bij [instantie] worden meegenomen, dient hier zowel aan de zijde van de vrouw als aan de zijde van de man nog aparte hulpverlening voor te worden ingezet.
5.8.5.
Het hof ziet in hetgeen de man in hoger beroep heeft aangevoerd, mede op grond van het voorgaande, geen aanleiding om een ruimere regeling inzake de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken vast te stellen dan door de rechtbank is vastgesteld. Wel merkt het hof op dat de door de rechtbank vastgestelde regeling, gelet op de extra contactmomenten die thans plaatsvinden, dient te worden gezien als een basisregeling. Het staat partijen uiteraard vrij om de door de rechtbank vastgestelde (basis)regeling in onderling overleg uit te breiden. Het hof gaat ervan uit dat partijen na het traject bij [instantie] hiertoe ook in staat zijn. Grief 2 van de man faalt.
5.8.6.
Het hof zal de beschikking waarvan beroep, voor wat betreft de regeling inzake de verdeling van zorg- en opvoedingstaken tussen de man en de vrouw met betrekking tot [minderjarige] , bekrachtigen.
Kinderalimentatie
Rechtsmacht en toepasselijk recht
5.9.
Het internationale karakter van de zaak vraagt een beoordeling van de rechtsmacht van de Nederlandse rechter. Het hof is, na dit ambtshalve te hebben onderzocht, van oordeel dat de Nederlandse rechter in deze zaak rechtsmacht heeft. Het hof zal, in navolging van de rechtbank, Nederlands recht toepassen, nu daar door partijen geen grief tegen is gericht.
Inhoudelijke beoordeling
5.10.
Het hof heeft de mondelinge behandeling in hoger beroep voor korte tijd geschorst om partijen in de gelegenheid te stellen om alsnog in onderling overleg tot overeenstemming te komen over de door de man te betalen kinderalimentatie. Na de schorsing hebben partijen het hof bericht dat zij overeenstemming hebben bereikt over de hoogte van de door de man te betalen kinderalimentatie. De man zal met een bedrag van € 240,- per maand gaan bijdragen in de kosten van verzorging en opvoeding van [minderjarige] .
5.11.
Partijen hebben echter geen overeenstemming kunnen bereiken over de ingangsdatum van deze onderhoudsbijdrage. Partijen hebben het hof verzocht om ten aanzien van de ingangsdatum een beslissing te nemen.
5.12.
De man heeft op de mondelinge behandeling in hoger beroep verklaard dat hij een aantal kosten ten behoeve van [minderjarige] heeft voldaan, ten gevolge waarvan hij zich op het standpunt stelt dat de ingangsdatum van de onderhoudsbijdrage op 1 november 2021 moet worden bepaald. De vrouw voert aan dat de man, behoudens de eenmalig door de man ten behoeve van [minderjarige] voldane kosten, sinds de inschrijving van de echtscheidingsbeschikking in de registers van de burgerlijke stand op 9 maart 2021, geen enkele bijdrage meer ten behoeve van [minderjarige] heeft voldaan. De ingangsdatum dient volgens de vrouw daarom op 9 maart 2021 te worden bepaald.
5.13.
Het hof overweegt dat artikel 1:402 van het Burgerlijk Wetboek (BW) de rechter grote vrijheid laat bij het vaststellen van de ingangsdatum van de onderhoudsbijdrage. Het hof stelt vast dat tot de datum van de inschrijving van de echtscheidingsbeschikking in de registers van de burgerlijke stand, zijnde 9 maart 2021, de door de rechtbank Oost-Brabant bij beschikking van 10 december 2020 vastgestelde voorlopige voorziening van kracht was. De rechtbank heeft in die beschikking bepaald dat de man aan de vrouw met ingang van 10 december 2020 een bedrag van € 275,- per maand aan kinderalimentatie voor [minderjarige] dient te voldoen. Tussen partijen is niet in geschil dat de man sinds 9 maart 2021 geen enkele onderhoudsbijdrage meer ten behoeve van [minderjarige] aan de vrouw heeft voldaan. De man heeft tot aan de mondelinge behandeling ook geen verweer gevoerd tegen de verzochte ingangsdatum. Het hof ziet hierin aanleiding om de ingangsdatum van de kinderalimentatie te bepalen op 9 maart 2021. Voor zover de man op de mondelinge behandeling nog heeft aangevoerd dat hij kosten ten behoeve van [minderjarige] heeft voldaan en dat hiermee bij de bepaling van de ingangsdatum rekening moet worden gehouden, dient dit - naar het oordeel van het hof - niet tot een latere ingangsdatum te leiden. Het hof neemt daarbij in aanmerking dat in hoger beroep niet is komen vast te staan dat de man structureel heeft bijgedragen in de kosten van verzorging en opvoeding van [minderjarige] en de vrouw vanaf 9 maart 2021 daarin alleen heeft moeten voorzien. De vrouw heeft de stelling van de man dat hij
meerdere kerenkosten ten behoeve van [minderjarige] heeft voldaan betwist en de man heeft deze stelling ook niet met onderliggende stukken onderbouwd. In hoger beroep is enkel komen vast te staan dat de man
eenmaligeen bedrag aan de vrouw heeft voldaan om kosten ten behoeve van [minderjarige] te voldoen. Dit is naar het oordeel van het hof onvoldoende om de onderhoudsbijdrage ten behoeve van [minderjarige] later te doen ingaan.
5.14.
Het hof zal de beschikking waarvan beroep, voor daarbij het verzoek van de vrouw tot vaststelling van een door de man te betalen kinderalimentatie ten behoeve van [minderjarige] is afgewezen, vernietigen.
Proceskosten
5.15.
Het hof zal de proceskosten in hoger beroep compenseren, nu partijen (gewezen) echtgenoten zijn.

6.De beslissing

Het hof:
op het principaal en incidenteel appel:
vernietigt de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 11 februari 2021, alleen voor zover daarbij het verzoek van de vrouw tot vaststelling van een door de man te betalen kinderalimentatie ten behoeve van het minderjarige kind van partijen is afgewezen,
en in zoverre opnieuw rechtdoende:
bepaalt dat de man aan de vrouw met ingang van 9 maart 2021 als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [minderjarige] , geboren op [geboortedatum] 2011 te [geboorteplaats] , € 240,- per maand zal betalen, de toekomstige termijnen telkens bij vooruitbetaling te voldoen;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, voor het overige;
compenseert de kosten van het geding in hoger beroep in die zin, dat elke partij de eigen kosten draagt;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. C.D.M. Lamers, E.M.C. Dumoulin en M.J.C. van Leeuwen en is in het openbaar uitgesproken door mr. E.M.C. Dumoulin op 2 december 2021 in tegenwoordigheid van de griffier.