Uitspraak
GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH
- [minderjarige 1] , geboren op [geboortedatum] 2009 te [geboorteplaats] ;
- [minderjarige 2] , geboren op [geboortedatum] 2012 te [geboorteplaats] en
- [minderjarige 3] , geboren op [geboortedatum] 2015 te [geboorteplaats] .
1.Het geding in eerste aanleg
2.Het geding in hoger beroep
- [minderjarige 2] en [minderjarige 3] verblijven één middag per veertien dagen bij de vrouw, inhoudende van zondag 12.00 uur tot zondag 18.30 uur, waarbij de vrouw zorgdraagt dat [minderjarige 2] en [minderjarige 3] tijdig bij de man zijn en de man ervoor zorgdraagt dat [minderjarige 2] en [minderjarige 3] tijdig bij de vrouw zijn;
- de man de volledige verantwoordelijkheid voor de zorg voor en opvoeding van [minderjarige 2] en [minderjarige 3] toe te kennen, waarbij de vrouw reeds nu wordt opgedragen schriftelijk toestemming te verlenen wanneer bepaalde situaties en/of besluiten haar handtekening en/of haar toestemming vereisen;
- aan de vrouw de volledige verantwoordelijkheid voor de zorg voor en opvoeding van [minderjarige 2] en [minderjarige 3] toe te kennen, waarbij de man reeds nu wordt opgedragen schriftelijk toestemming te verlenen wanneer bepaalde situaties en/of besluiten zijn handtekening en/of zijn toestemming vereisen;
- tussen de man en [minderjarige 2] en [minderjarige 3] een omgangsregeling vast te stellen, waarin [minderjarige 2] en [minderjarige 3] één volledig weekend per twee weken bij de man verblijven, van vrijdag 18.30 uur tot zondag 18.30 uur, waarbij de vrouw zorgdraagt dat [minderjarige 2] en [minderjarige 3] tijdig bij de man zijn en de man ervoor zorgdraagt dat [minderjarige 2] en [minderjarige 3] tijdig bij de vrouw zijn;
- dat het [minderjarige 2] en [minderjarige 3] , zowel gezamenlijk als onafhankelijk van elkaar, vrij staat welk contact dan ook te hebben met hun man, op de wijze welke zij passend achten en te bepalen dat contacten tussen [minderjarige 2] en/of [minderjarige 3] en de man slechts op basis van de vrije wil van de kinderen zullen plaatsvinden;
- aan de vrouw de volledige verantwoordelijkheid voor de zorg voor en opvoeding van [minderjarige 1] toe te kennen, waarbij de man reeds nu wordt opgedragen schriftelijk toestemming te verlenen wanneer bepaalde situaties en/of besluiten zijn handtekening en/of zijn toestemming vereisen;
- te bepalen dat het [minderjarige 1] vrij staat contacten met de man te hebben, op de wijze welke zij passend acht en te bepalen dat contacten tussen [minderjarige 1] en de man slechts op basis van [minderjarige 1] ’s vrije wil zullen plaatsvinden;
- aan de vrouw de volledige verantwoordelijkheid voor de zorg voor en opvoeding van [minderjarige 1] toe te kennen, waarbij de man reeds nu wordt opgedragen schriftelijk toestemming te verlenen wanneer bepaalde situaties en/of besluiten zijn handtekening en/of zijn toestemming vereisen;
- te bepalen dat het [minderjarige 1] vrij staat contacten met de man te hebben, op de wijze welke zij passend acht en te bepalen dat contacten tussen [minderjarige 1] en de man slechts op basis van [minderjarige 1] ’s vrije wil zullen plaatsvinden;
- te bepalen dat [minderjarige 1] het BOR-traject zal moeten blijven volgen, in de hoop dat uiteindelijk hieruit voortvloeit dat zij op enige wijze contact met haar man zal kunnen hebben;
- te bepalen dat de man, vanaf het moment van het indienen van het beroepschrift tot en met oktober 2021, althans vanaf een door het hof in goede justitie te bepalen termijn, ten behoeve van [minderjarige 2] en [minderjarige 3] een bedrag van € 203,75 per kind per maand, telkens bij vooruitbetaling te voldoen, dient te betalen als bijdrage in de kosten van hun [naar het hof begrijpt] verzorging en opvoeding;
- te bepalen dat de man vanaf 1 november 2021, althans vanaf een door het hof in goede justitie te bepalen termijn, ten behoeve van [minderjarige 2] en [minderjarige 3] een bedrag van € 226,-- per kind per maand, telkens bij vooruitbetaling te voldoen, dient te betalen als bijdrage in de kosten van hun [naar het hof begrijpt] verzorging en opvoeding.;
- de man gehouden is om naar rato bij te dragen in buitengewone kostenposten, waaronder maar niet uitsluitend, kosten voor een beugel, andere hoge, niet voor vergoeding in aanmerking komende ziektekosten, en overige onvoorzienbare hoge kosten, ten behoeve van [minderjarige 2] en [minderjarige 3] ;
- te bepalen dat de man met terugwerkende kracht gehouden is om tot en met oktober 2021, althans vanaf een door het hof in goede justitie te bepalen termijn, zolang tussen de man en [minderjarige 1] geen omgang tot stand is gekomen, een bedrag van € 242,-- (geïndexeerd € 249,26) [naar het hof begrijpt per maand als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [minderjarige 1] ] bij vooruitbetaling te voldoen;
- te bepalen dat de man, vanaf 1 november 2021, althans vanaf een door het hof in goede justitie te bepalen termijn, zolang tussen de man en [minderjarige 1] geen omgang tot stand is gekomen, een bedrag van € 356,--, telkens bij vooruitbetaling te voldoen, dient te betalen als bijdrage in de kosten van [naar het hof begrijpt] verzorging en opvoeding;
- deze verplichting in te laten gaan per 16 december 2019, althans op een door het hof in goede justitie te bepalen termijn;
- te bepalen dat de man hetgeen te weinig is betaald binnen een door het hof te bepalen termijn aan de vrouw dient te voldoen;
- de man gehouden is om naar rato bij te dragen in buitengewone kostenposten, waaronder, maar niet uitsluitend, hoge, niet voor vergoeding in aanmerking komende ziektekosten, en overige onvoorzienbare hoge kosten, ten behoeve van [minderjarige 1] ;
- de man gehouden is om, binnen een maand na de beschikking van het hof, dan wel binnen een door het hof in goede justitie te bepalen termijn, een bedrag van € 2.474,90 bij te dragen in de kosten van [minderjarige 1] ’s beugel;
- te verklaren voor recht dat de onderhoudsverplichting van de man jegens de vrouw met ingang van 16 december 2019 is ingegaan;
- te verklaren voor recht dat de onderhoudsverplichting van de man jegens de kinderen eveneens met ingang van 16 december 2019 is ingegaan;
- te bepalen dat de man over de periode 16 december 2019 – 14 januari 2020 een bedrag van € 1.102,75 aan de vrouw verschuldigd is als bijdrage in de kosten van [naar het hof begrijpt] de kosten van levensonderhoud van de vrouw;
- te bepalen dat de man, vanaf 1 november 2021, althans vanaf een door het hof in goede justitie te bepalen termijn, ten behoeve van de vrouw een bedrag van € 675,-- per maand, telkens bij vooruitbetaling te voldoen, dient te betalen als bijdrage in de kosten van levensonderhoud;
- te bepalen dat de vaste lasten van de echtelijke woning volledig voor rekening van de man behoren te komen, ook nadat hij is verhuisd wegens verkoop van de woning aan derden;
- te bepalen dat man gehouden is een bedrag van € 917,-- aan de vrouw te betalen als compensatie voor hetgeen zij te weinig heeft mogen ontvangen van de bankrekening met het nummer [nummer 1] ;
- primair te bepalen dat de man gehouden is aan de vrouw het volledige bedrag dat hij aan kinderbijslag heeft ontvangen in het eerste kwartaal van 2020 (zijnde een bedrag van € 798,--) binnen een door het hof in goede justitie te bepalen termijn, aan de vrouw te voldoen;
- te verklaren voor recht dat partijen in 2019 fiscaal partner waren;
- te bepalen dat de man zijn belastingaangifte over het jaar 2019 binnen vier weken na de datum van de beschikking van het hof, althans binnen een door het hof in goede justitie te bepalen termijn, dient aan te passen door de vrouw als fiscaal partner te vermelden;
- te bepalen dat de man gehouden is de helft van de te verwachten belastingteruggave binnen een door het hof in goede justitie te bepalen termijn aan de vrouw te voldoen, onder overlegging van de stukken waaruit de hoogte van desbetreffend bedrag blijkt;
- te verklaren voor recht dat de man op grond van art. 1:81 BW in samenhang gezien met art. 1:82 BW, in de periode 16 december 2019 – 15 januari 2020 wel degelijk gehouden was tot het verschaffen van het nodige aan de vrouw en de kinderen;
- te bepalen dat, indien het hof zou besluiten dat de man over voornoemde periode niet gehouden zou zijn tot betaling van kinder- en partneralimentatie, de man gehouden is om over voornoemde termijn, binnen een door het hof in goede justitie te bepalen termijn, een bedrag van € 1.102,75 aan de vrouw te voldoen op grond van art. 1:81 jo. 1:82 BW.
- de bestreden beschikking te vernietigen voor wat betreft hetgeen onder 3.10 (met verwijzing naar 2.9) is bepaald betreffende de hypothecaire lasten en opnieuw rechtdoende te bepalen, voor zover de wet dit toelaat uitvoerbaar bij voorraad, dat de vrouw de helft van de hypotheeklasten aan de man dient te voldoen over de maanden januari en februari 2020 zijnde een bedrag van € 700,--;
- voor recht te verklaren dat de bij de bestreden beschikking genoemde onderhoudsbijdrage inclusief verblijfsoverstijgende kosten (te weten in ieder geval kledij en schoeisel, kosten openbaar vervoer, sportcontributies, sportbenodigdheden, sportkledij, muziekinstrumenten, abonnementen waaronder telefoon, kapper, schoolgeld, schoolexcursies/schoolreisjes, fiets, niet vergoede medische kosten) is en de vrouw derhalve al deze kosten dient te voldoen;
- de vrouw, (digitaal) bijgestaan door mr. Gelissen;
- de man, bijgestaan door mr. Hermans.
- de brief van de raad d.d. 26 januari 2021;
- de akte aanvullende gronden en producties (22 tot en met 34) tevens houdende akte wijziging van verzoek in principaal hoger beroep van de advocaat van de vrouw, ingekomen ter griffie op 15 oktober 2021;
- de fax van de advocaat van de vrouw d.d. 25 oktober 2021;
- de pleitnota van de advocaat van de vrouw.
3.De beoordeling
.
vrouwheeft haar verzoek in hoger beroep gewijzigd en verzoekt thans het hoofdverblijf van [minderjarige 2] en [minderjarige 3] bij de man te bepalen en een contractregeling ten behoeve van haar vast te stellen, in die zin dat [minderjarige 2] en [minderjarige 3] gedurende een weekend per veertien dagen op zondag van 12.00-18.30 uur bij de vrouw verblijven. De vrouw vindt dat de door de rechtbank vastgestelde omgangsregeling niet in het belang van [minderjarige 2] en [minderjarige 3] is. Evenmin vindt de vrouw het in het belang van de kinderen dat partijen hierover nog langer strijden omdat dit leidt tot stress bij haar en de kinderen. Het (gewijzigde) verzoek van de vrouw doet het meest recht aan de behoefte van de kinderen aan rust en regelmaat nu zij minder vaak op en neer hoeven te reizen tussen hun ouders en daardoor minder worden blootgesteld aan strijdige opvattingen over de wijze van opvoeden en de kans op een loyaliteitsconflict wordt gereduceerd. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de vrouw nog aangevoerd dat partijen het niet met elkaar eens kunnen worden over de opvoedsstijl en overleg voortdurend uitloopt op een impasse. Het is voor [minderjarige 2] en [minderjarige 3] beter dat één van partijen de volledige verantwoordelijkheid voor hen neemt. De vrouw ervaart dat de kinderen kapot worden gemaakt. Zij kan daar zelf niets aan veranderen, maar kan het niet meer aanzien. De vrouw krijgt kinderen thuis die niet meer van haar zijn. Van hoe [minderjarige 2] en [minderjarige 3] oorspronkelijk waren, is niet veel meer over. Zij herkent haar eigen zoons niet meer.
mankan instemmen met het gewijzigde verzoek van de vrouw in hoger beroep. Hij verzoekt het hof dienovereenkomstig te beslissen. Het daaraan gekoppelde verzoek van de vrouw over de volledige verantwoordelijkheid kan de man niet plaatsen. Als de vrouw daarmee doelt op eenhoofdig gezag, dan kan hij daar niet mee instemmen.
hofoverweegt als volgt.
hof zal de beslissingen over de kinder- en partneralimentatie alsmede het verzoek van de vrouw als bedoeld in art. 1:81 BW aanhouden in afwachting van het advies van de raad over het hoofdverblijf van en de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken met betrekking tot [minderjarige 2] en [minderjarige 3] .
vrouwstelt dat het onnodig lang heeft geduurd voordat de woning te koop is aangeboden en het daardoor ook onnodig lang heeft geduurd/zal duren tot de woning verkocht zal zijn. De vrouw acht het in strijd met de redelijkheid en billijkheid dat zij aan de vaste lasten van de echtelijke woning dient mee te betalen als de man in verband met de verkoop aan een derde verhuist. Eventuele dubbele woonlasten zijn de eigen schuld van de man en dienen voor zijn rekening en risico te blijven.
manvoert verweer. De woning is verkocht en de woning is op 1 juni 2021 geleverd aan een derde. De discussie over de lasten van de woning na afloop van het voortgezet gebruik van de woning door de man is niet meer aan de orde. Subsidiair weerspreekt hij dat enige vertraging met betrekking tot de verkoop van de woning aan hem te wijten zou zijn. Het is juist de vrouw die voor vertraging heeft gezorgd, door niet in te stemmen met de taxatie c.q. de voorgestelde taxateurs door de man.
hofoverweegt als volgt.
vrouw steltdat het saldo op de spaarrekening met nummer [nummer 1] moet worden verrekend. Het saldo op deze rekening bedroeg op 1 november 2019 € 15.666,--. De man heeft op 1 november 2019 zonder overleg een bedrag van € 8.500,-- van de rekening opgenomen, waardoor een saldo van € 6.666,-- resteerde. Dit bedrag heeft de vrouw veilig gesteld. De man heeft zichzelf een bedrag van € 917,-- te veel toegeëigend. Hij moet de vrouw dit bedrag als compensatie betalen.
manvoert verweer. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat ten aanzien van deze rekening niets meer te verdelen viel, nu op de peildatum geen saldo meer aanwezig was. Het saldo op deze rekening bedroeg op 20 september 2019 € 16.000,--. De vrouw heeft op 31 oktober 2019 zonder overleg haar auto laten repareren voor € 1.330,-- en een bedrag van € 6.500,-- naar de rekening eindigend op [nummer 3] overgeboekt. Voorafgaand aan de verdeling van de inboedel heeft de vrouw een nieuwe bank gekocht ad € 500,-- en heeft de man een bedrag van € 8.500,-- naar zijn bankrekening overgeboekt. De vrouw heeft dan ook geen recht meer op betaling.
hofoverweegt als volgt.
vrouwstelt dat de kinderen de facto reeds vóór 12 februari 2020 (de datum van de beschikking voorlopige voorzieningen) bij haar woonden. De vrouw is dan ook de meest gerede partij om aanspraak te kunnen maken op de kinderbijslag, te meer nu zij in de verblijfoverstijgende kosten van de kinderen voorzag. Subsidiair maakt zij aanspraak op de helft van de kinderbijslag over het eerste kwartaal 2020.
manvoert verweer. Hij weerspreekt dat de kinderen voor 12 februari 2020 reeds bij de vrouw zouden hebben gewoond. Partijen hebben vanaf september 2019 tot en met 1 maart 2020 de kinderen permanent in de echtelijke woning laten verblijven en zij hebben het verblijf in de echtelijke woning tot en met 1 maart 2020 afgewisseld (“birdnesting”). De man heeft de ontvangen kinderbijslag gebruikt om kosten voor de kinderen te voldoen, waaronder zwemles, de verblijfskosten en de premie voor Monuta. De vrouw heeft daarom geen recht op de volledige kinderbijslag of de helft daarvan.
hofis van oordeel dat de kinderbijslag over het eerste kwartaal 2020 door partijen bij helfte moet worden verdeeld. Partijen hebben ieder – afzonderlijk van elkaar – geld besteed aan de kinderen nu de kinderen gelijkelijk bij beide ouders verbleven (in de echtelijke woning waarin de ene week de man voor de kinderen zorgde en de andere week de vrouw). De man dient dan ook de vrouw de helft van het door hem ontvangen bedrag te betalen.
vrouwstelt dat de man in zijn belastingaangifte 2019 vermeldt dat partijen geen fiscaal partner meer waren. Dit betekent dat de belastingaangifte van de man incorrect is en opnieuw moet worden ingediend zodat de vrouw kan zien of zij aanspraak kan maken op een teruggave. De rechtbank heeft hierover ten onrechte geen beslissing genomen. De vrouw heeft recht op de helft van de belastingteruggave 2019.
manvoert verweer. Hij heeft in de belastingaangifte 2019 niet vermeld dat hij geen fiscaal partner van de vrouw meer zou zijn. De vrouw dient wel haar eigen aangifte over 2019 te verzorgen.
hofoverweegt dat uit de door de man overgelegde belastingaangifte 2019 volgt dat het fiscaal partnerschap tussen partijen nog niet was geëindigd. . De grief van de vrouw treft dus geen doel. Ter zitting heeft de man toegezegd dat hij de helft van de ontvangen belastingteruggave over het jaar 2019 aan de vrouw zal betalen. Het hof zal hem daartoe veroordelen.