ECLI:NL:GHSHE:2021:3595

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
30 juni 2021
Publicatiedatum
30 november 2021
Zaaknummer
20-000892-20
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis van de rechtbank Oost-Brabant inzake diefstal met geweld en bedreiging met geweld in vereniging

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, waarbij de verdachte is veroordeeld voor diefstal met geweld en bedreiging met geweld in vereniging. De rechtbank had de verdachte een gevangenisstraf van 36 maanden opgelegd, met aftrek van de tijd die in voorarrest is doorgebracht. Daarnaast was er een schadevergoeding toegewezen aan de benadeelde partij, die integraal hoofdelijk werd toegewezen, vermeerderd met wettelijke rente. De verdachte had hoger beroep ingesteld tegen dit vonnis.

Tijdens de zitting in hoger beroep heeft het hof de vordering van de advocaat-generaal gehoord, die bevestiging van het vonnis vroeg, met een aanvulling op de beslissing over het beslag. De verdediging pleitte voor vrijspraak van de tenlastegelegde feiten en, subsidiair, voor een lagere straf. Het hof heeft het vonnis van de rechtbank in grote lijnen bevestigd, maar heeft de beslissing op de vordering van de benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel aangepast.

Het hof heeft vastgesteld dat de benadeelde partij materiële schade heeft geleden en heeft de vordering tot schadevergoeding tot een totaalbedrag van € 1.166,57 toegewezen, bestaande uit € 166,57 aan materiële schade en € 1.000,00 aan immateriële schade. Tevens is de verbeurdverklaring van een in beslag genomen geldbedrag van € 60,00 gelast. Het hof heeft de verdachte hoofdelijk aansprakelijk gesteld voor de schadevergoeding aan de benadeelde partij en de duur van de gijzeling bepaald op maximaal 21 dagen, indien verhaal niet mogelijk blijkt.

De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer van het gerechtshof 's-Hertogenbosch en is openbaar uitgesproken op 30 juni 2021.

Uitspraak

Parketnummer : 20-000892-20
Uitspraak : 30 juni 2021
TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, zittingsplaats ’s-Hertogenbosch, van 19 maart 2020, parketnummer 01-865096-19 en de van dat vonnis deel uitmakende beslissingen op de vorderingen tot tenuitvoerlegging van een eerder opgelegde voorwaardelijke straf, parketnummers 01-045489-18 en 01-865104-18, in de strafzaak tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1975,
thans gedetineerd in het Huis van Bewaring Roermond te Roermond.
Hoger beroep
Bij vonnis waarvan beroep is de verdachte door de rechtbank ter zake van het onder 1 en 2 tenlastegelegde - kort gezegd - diefstal met geweld en bedreiging met geweld in vereniging veroordeeld tot
een gevangenisstraf voor de duur van 36 maanden met aftrek van de tijd die in voorarrest is doorgebracht. De rechtbank heeft de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde] integraal hoofdelijk toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 28 augustus 2019 tot aan de dag der algehele voldoening. Tevens is de schadevergoedingsmaatregel opgelegd.
Ten slotte is gelast dat de voorwaardelijke straf, opgelegd bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Oost-Brabant van 19 juni 2018 (parketnummer 01-045489-18), te weten een gevangenisstraf voor de duur van 6 weken, en de voorwaardelijke straf, opgelegd bij vonnis van de rechtbank Oost-Brabant van 5 februari 2019 (parketnummer 01-865104-18), te weten een gevangenisstraf voor de duur van 4 maanden, alsnog ten uitvoer zullen worden gelegd.
Van de zijde van de verdachte is tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep en in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis zal bevestigen, met aanvulling van een beslissing op het beslag. Ten aanzien daarvan heeft de advocaat-generaal de verbeurdverklaring gevorderd van hetgeen onder verdachte in beslag is genomen, te weten een geldbedrag van in totaal EUR 60,-.
De verdediging heeft bepleit dat het hof verdachte integraal zal vrijspreken van de tenlastegelegde feiten. Subsidiair heeft de verdediging een strafmaatverweer gevoerd in die zin dat is verzocht de straf gelet op de persoonlijke omstandigheden van de verdachte te matigen en in ieder geval geen langere gevangenisstraf op te leggen dan door de rechtbank is opgelegd. Ten aanzien van de vordering tot tenuitvoerlegging is – gelet op de bepleite vrijspraak – verzocht deze af te wijzen. Subsidiair is verzocht de vorderingen toe te wijzen en de voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraffen om te zetten in taakstraf. Gelet op de bepleite vrijspraak heeft de raadsman primair verzocht de benadeelde partij [benadeelde] niet-ontvankelijk te verklaren in haar vordering. Subsidiair heeft de verdediging zich gerefereerd aan het oordeel van het hof.
Vonnis waarvan beroep
In hetgeen ter terechtzitting in hoger beroep naar voren is gebracht ziet het hof geen aanleiding tot andere beslissingen te komen dan de rechtbank met betrekking tot de bewezenverklaring en de straf.
Het hof verenigt zich derhalve met het beroepen vonnis en met de redengeving waarop dit berust, met aanvulling en verbetering van de gronden en met uitzondering van de beslissing op de vordering van de benadeelde partij en de opgelegde schadevergoedingsmaatregel. Daarnaast vult het hof het vonnis aan met een beslissing ten aanzien van het in beslag genomen voorwerp en ten aanzien van de toepasselijke wettelijke voorschriften.
Door het hof gebruikte bewijsmiddelen
Het hof verbetert voetnoot 9 op pagina 5 van het vonnis in die zin dat p. 394 wordt vervangen door p. 393 t/m p. 395.
Naast de door de eerste rechter gebruikte bewijsmiddelen, komt de bewezenverklaring mede te berusten op:
- Het proces-verbaal van getuigenverhoor van de getuige [getuige] door de raadsheer-commissaris, belast met de behandeling van strafzaken in dit gerechtshof, d.d. 15 maart 2021.
Indien tegen dit arrest beroep in cassatie wordt ingesteld, wordt het door het hof aangevulde bewijsmiddel dat redengevend is voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het arrest. Deze aanvulling wordt dan aan het arrest gehecht.
Beslag
Het hof constateert dat de rechtbank in het vonnis waarvan beroep – kennelijk abusievelijk – geen beslissing op het beslag heeft genomen.
Ter zake van het op de beslaglijst vermelde inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven voorwerp, te weten een geldbedrag van € 60,-, zal het hof – overeenkomstig de vordering van de advocaat-generaal – de verbeurdverklaring gelasten, nu het geldbedrag geheel of grotendeels door middel van of uit de baten van het onder 2 bewezenverklaarde is verkregen.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]
De benadeelde partij [benadeelde] heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding tot een bedrag van € 1.310,22 (bestaande uit € 310,22 materiële schade en € 1.000,-- immateriële schade), te vermeerderen met de wettelijke rente.
De vordering is – voor zover betrekking hebbend op de materiële schade – als volgt opgebouwd:
Reiskosten met de auto bezoek huisarts € 1,90;
Reiskosten met de auto bezoek politiebureau € 9,57;
Reiskosten met het openbaar vervoer deel 1 (bezoek Slachtofferhulp) in totaal € 52,36;
Reiskosten met openbaar vervoer deel 2 (van ouders naar werk/werkgerelateerde afspraken) in totaal € 37,24;
Reiskosten met openbaar vervoer deel 3 (naar werk/werk gerelateerde afspraken) in totaal € 44,48;
Tas Bold Banana € 71,20;
Geld € 50,-;
Jumpsuit € 20,21
Verbruikt eigen risico € 23,26.
Deze vordering is bij vonnis waarvan beroep integraal hoofdelijk toegewezen en vermeerderd met de wettelijke rente. Voorts heeft de rechtbank de schadevergoedingsmaatregel opgelegd.
In hoger beroep is deze vordering aan de orde tot dit in eerste aanleg volledig toegewezen bedrag.
Het hof stelt vast dat [benadeelde] materiële schade heeft geleden tot een bedrag van € 166,57. Dit betreft de schadeposten ‘reiskosten met de auto bezoek huisarts, ‘tas Bold Banana’, ‘geld ‘jumpsuit’, ‘verbruikt eigen risico’, welke door de benadeelde partij aannemelijk zijn gemaakt en door de verdediging niet zijn betwist.
De overige gevorderde reiskosten zoals genoemd onder post b, c, d en e betreffen geen
rechtstreekseschade van het bewezenverklaarde, waardoor de benadeelde partij in zoverre niet-ontvankelijk is in haar vordering.
Het hof is van oordeel dat, gelet op het handelen van de verdachte en de gevolgen daarvan voor de benadeelde partij, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen, het gevorderde bedrag van € 1.000,- aan immateriële schade als billijk kan worden beschouwd. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden.
Gelet op het voorgaande acht het hof de vordering tot een totaalbedrag van € 1.166,57 toewijsbaar , te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 28 augustus 2019 tot aan de dag der algehele voldoening. Het hof neemt voorts een beslissing omtrent de proceskosten als hierna zal worden vermeld.
Hoofdelijkheid
Het hof stelt vast dat verdachte het onder 2 bewezenverklaarde feit samen met ander heeft gepleegd. Nu de verdachte en zijn mededader samen een onrechtmatige daad hebben gepleegd, zijn zij jegens de benadeelde partij hoofdelijk (naar burgerlijk recht) aansprakelijk voor de totale schade.
Schadevergoedingsmaatregel
Op grond van het onderzoek ter terechtzitting heeft het hof in rechte vastgesteld dat door het bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade aan het slachtoffer [benadeelde] is toegebracht tot een bedrag van € 1.166,57 . De verdachte en zijn mededader zijn daarvoor jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht hoofdelijk aansprakelijk.
Het hof ziet aanleiding om aan de verdachte de maatregel tot schadevergoeding op te leggen ter hoogte van voormeld bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 28 augustus 2019 tot aan de dag der algehele voldoening
,nu het hof het wenselijk acht dat de Staat der Nederlanden schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert. Het hof zal daarbij bepalen dat gijzeling voor na te melden duur kan worden toegepast indien verhaal niet mogelijk blijkt, met dien verstande dat de toepassing van die gijzeling de verschuldigdheid niet opheft.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Naast de door rechtbank aangehaalde wetsartikelen komt deze beslissing in verband met de opgelegde bijkomende straf mede te berusten op de artikelen 33 en 33a van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep ten aanzien van de beslissing op de vordering van de benadeelde partij en vult het vonnis aan met een beslissing omtrent het beslag en doet in zoverre opnieuw recht.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]

Wijst hoofdelijk toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde] ter zake van het onder 2 bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 1.166,57 (duizend honderdzesenzestig euro en zevenenvijftig cent) bestaande uit € 166,57 (honderdzesenzestig euro en zevenenvijftig cent) materiële schade en € 1.000,00 (duizend euro) immateriële schade, waarvoor de verdachte met de mededaders hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in haar vordering.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de hoofdelijke verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde] , ter zake van het onder 2 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 1.166,57 (duizend honderdzesenzestig euro en zevenenvijftig cent) bestaande uit € 166,57 (honderdzesenzestig euro en zevenenvijftig cent) materiële schade en € 1.000,00 (duizend euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 21 (eenentwintig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte en/of zijn mededader aan een van beide betalingsverplichtingen heeft/hebben voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente op 28 augustus 2019.
Verklaart verbeurd het inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven geldbedrag zoals genoemd op de lijst van in beslag genomen voorwerpen onder nummer 1, te weten:
- geldbedrag EUR 60,00 (G1550386).
Bevestigt het vonnis waarvan beroep voor het overige zulks met inachtneming van het vorenoverwogene.
Aldus gewezen door:
mr. W.E.C.A. Valkenburg, voorzitter,
mr. J. Platschorre en mr. G.J. Schiffers, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. C. Schenker, griffier,
en op 30 juni 2021 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
Mr. C. Schenker is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.