3.5.1.De eerste grief richt zich tegen de bewijslastverdeling door de kantonrechter (rov. 2.6).
[appellante]heeft de grief als volgt toegelicht.
De stelplicht en bewijslast rust overeenkomstig art. 150 Rv op [geïntimeerde]. Door haar betwisting bij mondeling antwoord in de procedure bij de rechtbank, had [geïntimeerde] meer bewijs moeten leveren dan enkel het handgeschreven overzicht van zijn eigendommen (prod. 2 bij dagvaarding). Uit dat overzicht kan niet worden afgeleid of de op die lijst vermelde roerende zaken zich in haar woning bevonden. Bovendien blijkt uit dat overzicht ook niet de waarde van die roerende zaken. Bewijsstukken van de nieuwwaarde daarvan ontbreken. Ook is onduidelijk op welk moment deze roerende zaken zijn verkregen. Zij heeft tijdens de detentie van [geïntimeerde] geen aankoopbonnen van de goederen weggegooid.
Zij betwist de door [geïntimeerde] gestelde omvang van de huwelijksgemeenschap (sub a, b en – gedeeltelijk – c). Ook zijn na de echtscheiding geen eigendommen van [geïntimeerde] meer in haar woning achtergebleven (sub c (gedeeltelijk), d en e). [appellante] licht dit als volgt toe.
a. De post ‘diverse andere kleding’ is onvoldoende specifiek. Onduidelijk is welke kleding hiertoe behoort. Ook de daaraan verbonden schadepost van € 400,-- is onvoldoende onderbouwd.
De scooter stond op haar naam en was haar eigendom (prod. 4 bij mvg). Ook de mok was haar eigendom.
De op de lijst vermelde elektronica (tablet, mobiele telefoons Samsung en Sony, Salora TV, Philips TV, 20 dvd’s) bevond zich niet in de woning dan wel is door of namens [geïntimeerde] verkocht.
Zij heeft alle aan [geïntimeerde] toebehorende eigendommen teruggegeven (2 x trainingspak, 2 x spijkerbroek, 7 x Nike shirt, 8 x spijkerbroek, 2 x winterjas, 4 x Nike trainingsjas, 2 x zilveren schakelketting en armband), dan wel is zij in onderling overleg met hem en met zijn toestemming tot andere afspraken daarover gekomen. Een deel van de kleding die [geïntimeerde], vanwege zijn detentie, niet kon meenemen, is door derden te koop aangeboden op internet. Zij is daar niet bij betrokken geweest. Het merendeel van de kleding was afkomstig van de kringloopwinkel en vertegenwoordigde een zeer geringe waarde.
De Xbox-spelcomputer met de daarbij behorende controller en 20 spellen bevonden zich wel in de woning. In onderling overleg zijn deze goederen aan de dochter van partijen geschonken.
Zij is niet bereid een schadevergoeding aan [geïntimeerde] te betalen, omdat geen sprake is van schade.
3.5.2.[geïntimeerde]heeft de grief weersproken. Hij heeft daartoe het volgende aangevoerd.
[appellante] heeft de goederen die deel uitmaakten van de huwelijksgemeenschap vernietigd. Hij biedt hiervan uitdrukkelijk bewijs aan door het doen horen van drie getuigen.
Het verweer dat de huwelijksgemeenschap in onderling overleg is verdeeld, staat op gespannen voet met de stelling van [appellante] bij de kantonrechter dat geen verdeling heeft plaatsgevonden. Gelet op die stellingname, rust het bewijs van haar nieuwe stelling, dat verdeling heeft plaatsgevonden, op [appellante].
Gelet op zijn detentie vanaf april 2019, heeft [geïntimeerde], met de beperkte informatie waarover hij kon beschikken, zijn stellingen voldoende onderbouwd. De roerende zaken zijn contant betaald. [appellante] heeft de aankoopbonnen vernietigd.
[geïntimeerde] heeft geen goederen van [appellante] ontvangen. Hij verbleef in penitentiaire inrichtingen en tbs-klinieken. Invoer van goederen aldaar is slechts mogelijk met behulp van speciale formulieren. Die formulieren zijn niet beschikbaar. [appellante] moet daarom bewijzen dat levering van de roerende zaken aan hem heeft plaatsgevonden.
Sinds de detentie vanaf april 2019, kon hij zich niet meer in de woning van [appellante] begeven, zodat hij ook nooit roerende zaken uit de woning kan hebben meegenomen.
[appellante] heeft zonder enige toestemming roerende zaken van [geïntimeerde] via internet (door tussenkomst van derden) te koop aangeboden. Zij heeft zonder zijn toestemming de roerende zaken vernietigd door deze in een vuilnisdepot te storten. [geïntimeerde] biedt uitdrukkelijk bewijs aan van deze stelling door het horen van drie getuigen.
Zijn kleding was niet afkomstig uit de kringloopwinkel. Hij draagt steeds merkkleding. Hij was ook financieel in staat deze aan te schaffen (aan hem was de maatregel van tbs opgelegd en hij ontving daarom een uitkering krachtens de Participatiewet).
De x-box met bijbehorende controllers en spellen zijn niet aan de dochter geschonken. De scooter stond aanvankelijk op naam van [geïntimeerde] maar is later op naam van [appellante] gezet. Omdat tussen partijen een huwelijksgemeenschap bestond, is de tenaamstelling niet van belang.
Bij het berekenen van de hoogte van de schadevergoeding, is hij uitgegaan de helft van de restwaarde (omdat [appellante] gerechtigd is tot de andere helft daarvan).
3.5.3.Het
hofoverweegt als volgt.
3.5.3.1. Het hof stelt vast dat partijen zijn gehuwd vóór 1 januari 2018. Gesteld noch gebleken is dat dat zij voor of tijdens hun huwelijk huwelijkse voorwaarden met elkaar overeengekomen. Die twee omstandigheden hebben van rechtswege tot gevolg dat zij zijn gehuwd in wettelijke algehele gemeenschap van goederen.
Op grond van art. 1:94 lid 1oud BW, omvat de huwelijksgemeenschap:
“ wat haar baten betreft, alle tegenwoordige en toekomstige goederen der echtgenoten, met uitzondering van goederen ten aanzien waarvan bij uiterste wilsbeschikking van de erflater of bij de gift is bepaald dat zij buiten de gemeenschap vallen, en met uitzondering van het vruchtgebruik, bedoeld in afdeling 2 van titel 3 van Boek 4”
Dit betekent dat het uitgangspunt is dat alle goederen die partijen voor of tijdens hun huwelijk hebben verkregen, ongeacht wie die goederen heeft verkregen en wie deze goederen heeft gefinancierd, in de huwelijksgemeenschap vallen.
3.5.3.2. De huwelijksgemeenschap is op 14 november 2019, door indiening van het verzoek tot echtscheiding door [appellante], ontbonden. Het hof begrijpt de vordering van [geïntimeerde] (althans Aktiva B.V. in eerste aanleg) aldus dat hij de vaststelling van de verdeling van (een gedeelte van) de huwelijksgemeenschap vordert (art. 3:185 BW), in die zin dat [appellante] aan hem bedrag van € 4.630,-- dient te voldoen wegens overbedeling.
3.5.3.3. Volgens de in art. 150 Rv. neergelegde hoofdregel voor de bewijslastverdeling rust de bewijslast in een civiele procedure op de partij die daarmee een bepaald rechtsgevolg wil bewerkstelligen. Die partij zal aldus de feiten die het intreden van het door hem gewenste rechtsgevolg kunnen rechtvaardigen moeten stellen en – bij voldoende betwisting – vervolgens ook moeten bewijzen. Dit betekent dat de bewijslast van de omvang van de te verdelen huwelijksgemeenschap en de waarde daarvan op [geïntimeerde] rust. [geïntimeerde] heeft daartoe bij dagvaarding in eerste aanleg een handgeschreven overzicht (prod. 2) overgelegd. Op dit overzicht zijn kledingstukken, elektronica, twee mobiele telefoons, een mok en sieraden vermeld. Nadien heeft [geïntimeerde] verklaard dat aan de lijst ook nog zijn trouwpak, ter waarde van € 300,-- (de helft van de dagwaarde daarvan) dient te worden toegevoegd. Verder is bij elk op de lijst genoteerde roerende zaak een waarde vermeld.
[appellante], zo kan haar verweer worden samengevat, stelt i) dat de roerende zaken geen deel uitmaken van de ontbonden huwelijksgemeenschap (de scooter, een mok en een gedeelte van de elektronica, dvd’s en mobiele telefoons dat niet nader is gespecificeerd, de niet nader gespecificeerde kledingstukken) dan wel ii) reeds zijn verdeeld (de kleding, de sieraden de x-box met toebehoren en een gedeelte van de elektronica, mobiele telefoons en dvd’s) door teruggave ervan aan [geïntimeerde], verkoop daarvan, schenking aan hun dochter of dat partijen hierover andersluidende afspraken hebben gemaakt. Voorts betwist zij de waarde van de roerende zaken.
Omvang van de ontbonden huwelijksgemeenschap
3.5.3.4. In geschil is of de scooter, een mok en een, niet nader gespecificeerd, gedeelte van de elektronica, dvd’s en telefoons en “diverse andere kleding” tot de huwelijksgemeenschap behoren. Voor wat betreft de scooter en de mok, stelt [appellante] dat deze roerende zaken haar eigendom waren. Gelet op het feit dat partijen in gemeenschap van goederen waren gehuwd, maken deze roerende zaken (ongeacht tot wiens eigendom deze zaken behoren) krachtens art. 1:94 lid 1 oud BW (zie rov. 3.5.1.1. hiervóór) deel uit van de (ontbonden) huwelijks-gemeenschap en dienen deze in de verdeling te worden betrokken.
Ten aanzien van het gedeelte van de elektronica, dvd’s en telefoons heeft [appellante] slechts gesteld dat deze zich niet in haar woning bevonden. Zij heeft echter niet weersproken dat deze roerende zaken eigendom waren van [geïntimeerde]. Het hof gaat er daarom van uit dat die zaken, op basis van art. 1:94 lid 1 oud BW (zie rov. 3.5.3.1. hiervóór) deel uitmaken van de ontbonden huwelijksgemeenschap. In zoverre treft haar grief geen doel.
De post “diverse andere kleding” ten slotte is onvoldoende bepaalbaar zodat niet kan worden vastgesteld welke kledingstukken tot de huwelijksgemeenschap behoren zodat de tot deze categorie behorende roerende zaken niet in de verdeling kunnen worden betrokken. In zoverre slaagt de grief.
Reeds verdeeld?
3.5.3.5. Voorts is in geschil of de roerende zaken (genoemd sub c, d en e) reeds zijn verdeeld.
De (voor het eerst in hoger beroep ingenomen) stelling van [appellante] dat een gedeelte van de door [geïntimeerde] opgesomde roerende zaken reeds is verdeeld (en dus niet meer kan worden verdeeld), moet worden aangemerkt als een zelfstandig verweer waarvan de stelplicht en bewijslast van feiten die dit zelfstandig verweer onderbouwen, op haar rust.
Enige onderbouwing evenals bewijs van de wijze waarop de roerende zaken zouden zijn verdeeld of de gemeenschap van die zaken anderszins tot een einde zou zijn gekomen (teruggave, verkoop, schenking, andersluidende afspraken), ontbreekt echter. Weliswaar heeft [appellante] getuigenbewijs aangeboden ten bewijze van haar stelling dat zij geen eigendommen van [geïntimeerde] – zonder zijn toestemming – heeft vernietigd (of, zoals het hof begrijpt, weggegooid), maar aan dat bewijsaanbod zal het hof voorbijgaan omdat het niet ter zake dienend is. Immers, als [appellante] zou bewijzen dat de roerende zaken niet door haar zijn vernietigd, volgt daaruit niet dat de roerende zaken al zijn verdeeld. Ook in zoverre treft haar grief geen doel. Het hof gaat er daarom van uit dat de verdeling van de roerende zaken genoemd in rov. 3.5.1. sub b tot en met e nog niet heeft plaatsgevonden.
Waarde roerende zaken
3.5.3.6. Het hof begrijpt de betwisting van de waarde van de roerende zaken, zoals deze zijn vermeld op de door [geïntimeerde] opgestelde lijst, aldus dat [appellante] hiermee betoogt dat van overbedeling geen sprake is geweest.
Krachtens art. 150 Rv rust voor wat betreft de waarde van roerende zaken waarvan [geïntimeerde] verdeling vordert, de stelplicht en bewijslast op hem. Hij heeft echter nagelaten die waarde op enige wijze te onderbouwen. Kennelijk is sprake van een schatting omdat documenten waaruit de waarde kan worden afgeleid, ontbreken. [appellante] heeft die geschatte waarde weersproken.
Bovendien is het een feit van algemene bekendheid dat inboedelzaken en kledingstukken snel in waarde dalen. Dat dit uitgangspunt in deze zaak niet geldt, bijvoorbeeld omdat sprake is van roerende zaken met een bijzondere waarde, heeft [geïntimeerde] niet gesteld en is evenmin anderszins gebleken. Bovendien heeft hij niet inzichtelijk gemaakt op welk moment de roerende zaken zijn verkregen en welke koopprijs daarvoor is voldaan zodat ook niet kan worden vastgesteld dat zijn schatting een redelijke schatting is.
Het voorgaande betekent dat [geïntimeerde] voor wat betreft de omvang van zijn vordering niet aan zijn stelplicht heeft voldaan. Voor zover zijn bewijsaanbod betrekking heeft op de waarde van de roerende zaken, komt het hof daar dan ook niet aan toe.
Dit betekent dat grief 1 in zoverre slaagt. Hieruit volgt dat het hof de door [geïntimeerde] gevorderde verdeling (betaling van een som geld vanwege overbedeling van [appellante]) niet kan vaststellen. Het bestreden vonnis zal daarom worden vernietigd en de vordering van [geïntimeerde] zal, opnieuw rechtdoende, alsnog worden afgewezen.
Verspilling van goederen van de gemeenschap (grief 2)