ECLI:NL:GHSHE:2021:3592

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
30 november 2021
Publicatiedatum
30 november 2021
Zaaknummer
200.294.805_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verdeling van de huwelijksgemeenschap en de stelplicht- en bewijslast in civiele procedures

In deze zaak, die voor het Gerechtshof 's-Hertogenbosch werd behandeld, betreft het een hoger beroep van een uitspraak van de kantonrechter in een geschil over de verdeling van een huwelijksgemeenschap. De appellante, vertegenwoordigd door mr. G.G.J. Geerlings, had hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van de kantonrechter, waarin zij was veroordeeld tot betaling van een schadevergoeding aan de geïntimeerde, vertegenwoordigd door mr. H.L. Thiescheffer. De zaak draait om de vraag of de roerende zaken die tijdens het huwelijk zijn verkregen, deel uitmaken van de huwelijksgemeenschap en of deze al dan niet zijn verdeeld. De appellante betwist de vordering van de geïntimeerde en stelt dat de goederen niet zijn weggenomen of vernietigd. Het hof heeft vastgesteld dat de huwelijksgemeenschap is ontbonden door de echtscheiding en dat de bewijslast voor de omvang en waarde van de huwelijksgemeenschap op de geïntimeerde rust. Het hof oordeelt dat de geïntimeerde niet voldoende bewijs heeft geleverd voor zijn vordering en wijst deze af. Tevens compenseert het hof de proceskosten, zodat iedere partij zijn eigen kosten draagt. De uitspraak is gedaan op 30 november 2021.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht
zaaknummer 200.294.805/01
arrest van 30 november 2021
in de zaak van
[appellante],
wonende te [woonplaats],
appellante,
hierna aan te duiden als [appellante],
advocaat: mr. G.G.J. Geerlings te Roermond,
tegen
[geïntimeerde],
wonende/verblijvende in de [woonplaats],
geïntimeerde,
hierna aan te duiden als [geïntimeerde],
advocaat: mr. H.L. Thiescheffer te Leeuwarden,
op het bij exploot van dagvaarding van 11 mei 2021 ingeleide hoger beroep van het vonnis van 17 februari 2021, door de kantonrechter van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond, gewezen tussen [appellante] als gedaagde en de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Aktiva B.V. in haar hoedanigheid van beschermingsbewindvoerder van [geïntimeerde] (hierna te noemen: Aktiva) als eiseres.

1.Het geding in eerste aanleg (zaak-/rolnummer 8831422 \ CV EXPL 20-5561)

Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar voormeld vonnis.

2.Het geding in hoger beroep

Het gaat in deze zaak om de verdeling van een huwelijksgemeenschap.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding in hoger beroep van 11 mei 2021;
  • de memorie van grieven met de producties 1 tot en met 4;
  • de memorie van antwoord.
Het hof heeft daarna een datum voor arrest bepaald. Het hof doet recht op bovenvermelde stukken en de stukken van de eerste aanleg.

3.De beoordeling

3.1.
In dit hoger beroep kan worden uitgegaan van de volgende feiten.
a. a) [appellante] en [geïntimeerde] zijn op 12 juli 2016 gehuwd. Het hof gaat er vanuit, nu zij hierover geen andersluidend standpunt hebben ingenomen en na ambtshalve raadpleging van het digitale huwelijksgoederenregister, dat zij zijn gehuwd in de wettelijke (algehele) gemeenschap van goederen. Op [geboortedatum] is hun dochter geboren.
b) [appellante] heeft op 14 november 2019 bij de rechtbank een verzoek tot echtscheiding ingediend. Deze rechtbank Noord-Nederland heeft bij beschikking van 18 maart 2020 (zaaknummer C/17/169941 / FA RK 19-1355) de echtscheiding van partijen uitgesproken.
De echtscheidingsbeschikking is op 13 juli 2020 ingeschreven in de daartoe bestemde registers van de burgerlijke stand.
c) Tijdens het huwelijk was [geïntimeerde] gedetineerd. Tijdens proefverloven verbleef hij in de weekenden in de woning van [appellante].
d) Tijdens de procedure bij de kantonrechter was sprake van een beschermingsbewind over de (toekomstige) goederen en gelden van [geïntimeerde]. Het beschermingsbewind is door de kantonrechter (rechtbank Noord-Nederland, zaaknummer 8864795 VO VERZ 20-2462) met ingang van 15 februari 2021 opgeheven.
De procedure bij de kantonrechter
3.2.1.
In deze procedure heeft Aktiva, na vermeerdering van eis, bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad, veroordeling van [appellante] gevorderd tot betaling van:
€ 4.630,--, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf de dag van de dagvaarding (12 oktober 2020);
de proceskosten.
3.2.2.
Aan deze vordering heeft Aktiva, kort samengevat, het volgende ten grondslag gelegd.
Gedurende zijn verblijf in de weekenden in de woning van [appellante], heeft [geïntimeerde] zijn “persoonlijke gegevens” en zijn eigendommen (kleding en roerende zaken) achtergelaten in die woning (prod. 2 bij dagvaarding rechtbank). Die goederen zijn aan hem verknocht. [appellante] heeft, na de aanvang van de echtscheidingsprocedure, deze eigendommen, al dan niet met medewerking van derden (de vader, een vriendin en de ex-partner van [appellante]), laten vernietigen. [geïntimeerde] heeft hierdoor € 4.630,-- schade geleden.
3.2.3.
[appellante] heeft de vordering weersproken. Zij betwist dat zij goederen van [geïntimeerde] heeft weggenomen/meegenomen en stelt dat partijen de inboedel niet hebben verdeeld.
3.2.4.
De
kantonrechteroverwoog in het bestreden vonnis:
“2.3. Eisende partij heeft vervolgens de vordering schriftelijk toegelicht. Eisende partij heeft bij die toelichting de vordering nader uitgewerkt en het antwoord van gedaagde partij besproken en voorts de vordering vermeerderd met een bedrag van € 300,00.
2.4.
Gedaagde partij heeft daarop niet meer gereageerd, hoewel daartoe bij brief van de griffier in de gelegenheid gesteld.
2.5.
In verband met het vorenstaande zou gedaagde partij het aanvankelijk gevoerde verweer nader hebben moeten bespreken, hetgeen evenwel niet is geschied. Aan de orde lijkt immers mede het verspillen van goederen, zoals in artikel 1:194 BW wordt bedoeld. Dat is niet gelijk te stellen met een achterwege gelaten (?) overdeling van gemeenschappelijke goederen c.q. het niet (meer) beschikken daarover.
2.6.
Gedaagde partij heeft geen bewijs van de bij antwoord aangevoerde stellingen aangeboden en de kantonrechter acht geen termijn aanwezig gedaagde partij ambtshalve toe te laten tot enige bewijslevering, zodat het door gedaagde partij gevoerde verweer behoort te worden verworpen. De vordering van eisende partij zal, als onvoldoende gemotiveerd betwist, worden toegewezen.”
De kantonrechter heeft vervolgens de vordering, te vermeerderen met de wettelijke rente, toegewezen. [appellante] is door de kantonrechter, als de in het ongelijk gestelde partij, in de proceskosten veroordeeld.
De procedure in hoger beroep
3.3.1.
[appellante] heeft tijdig hoger beroep ingesteld. Zij heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden vonnis en opnieuw rechtdoende, voor zoveel als mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
te bepalen dat alle vorderingen van [geïntimeerde] worden afgewezen;
[geïntimeerde] te veroordelen in de kosten van beide instanties, te voldoen binnen veertien dagen na dagtekening van het arrest, en – voor het geval voldoening van de kosten niet binnen de gestelde termijn plaatsvindt – te vermeerderen met de wettelijke rente over de kosten te rekenen vanaf bedoelde termijn voor voldoening.
[appellante] heeft hiertoe drie grieven aangevoerd. De grieven gaan over:
  • de stelplicht en bewijslast (grief 1);
  • rov. 2.5. (het verspillen van goederen) van het bestreden vonnis (grief 2);
  • de proceskostenveroordeling.
3.3.2.
[geïntimeerde] heeft de grieven weersproken.
3.4.
Het hof zal thans de grieven bespreken.
Stelplicht en bewijslast (grief 1)
3.5.1.
De eerste grief richt zich tegen de bewijslastverdeling door de kantonrechter (rov. 2.6).
[appellante]heeft de grief als volgt toegelicht.
De stelplicht en bewijslast rust overeenkomstig art. 150 Rv op [geïntimeerde]. Door haar betwisting bij mondeling antwoord in de procedure bij de rechtbank, had [geïntimeerde] meer bewijs moeten leveren dan enkel het handgeschreven overzicht van zijn eigendommen (prod. 2 bij dagvaarding). Uit dat overzicht kan niet worden afgeleid of de op die lijst vermelde roerende zaken zich in haar woning bevonden. Bovendien blijkt uit dat overzicht ook niet de waarde van die roerende zaken. Bewijsstukken van de nieuwwaarde daarvan ontbreken. Ook is onduidelijk op welk moment deze roerende zaken zijn verkregen. Zij heeft tijdens de detentie van [geïntimeerde] geen aankoopbonnen van de goederen weggegooid.
Zij betwist de door [geïntimeerde] gestelde omvang van de huwelijksgemeenschap (sub a, b en – gedeeltelijk – c). Ook zijn na de echtscheiding geen eigendommen van [geïntimeerde] meer in haar woning achtergebleven (sub c (gedeeltelijk), d en e). [appellante] licht dit als volgt toe.
a. De post ‘diverse andere kleding’ is onvoldoende specifiek. Onduidelijk is welke kleding hiertoe behoort. Ook de daaraan verbonden schadepost van € 400,-- is onvoldoende onderbouwd.
De scooter stond op haar naam en was haar eigendom (prod. 4 bij mvg). Ook de mok was haar eigendom.
De op de lijst vermelde elektronica (tablet, mobiele telefoons Samsung en Sony, Salora TV, Philips TV, 20 dvd’s) bevond zich niet in de woning dan wel is door of namens [geïntimeerde] verkocht.
Zij heeft alle aan [geïntimeerde] toebehorende eigendommen teruggegeven (2 x trainingspak, 2 x spijkerbroek, 7 x Nike shirt, 8 x spijkerbroek, 2 x winterjas, 4 x Nike trainingsjas, 2 x zilveren schakelketting en armband), dan wel is zij in onderling overleg met hem en met zijn toestemming tot andere afspraken daarover gekomen. Een deel van de kleding die [geïntimeerde], vanwege zijn detentie, niet kon meenemen, is door derden te koop aangeboden op internet. Zij is daar niet bij betrokken geweest. Het merendeel van de kleding was afkomstig van de kringloopwinkel en vertegenwoordigde een zeer geringe waarde.
De Xbox-spelcomputer met de daarbij behorende controller en 20 spellen bevonden zich wel in de woning. In onderling overleg zijn deze goederen aan de dochter van partijen geschonken.
Zij is niet bereid een schadevergoeding aan [geïntimeerde] te betalen, omdat geen sprake is van schade.
3.5.2.
[geïntimeerde]heeft de grief weersproken. Hij heeft daartoe het volgende aangevoerd.
[appellante] heeft de goederen die deel uitmaakten van de huwelijksgemeenschap vernietigd. Hij biedt hiervan uitdrukkelijk bewijs aan door het doen horen van drie getuigen.
Het verweer dat de huwelijksgemeenschap in onderling overleg is verdeeld, staat op gespannen voet met de stelling van [appellante] bij de kantonrechter dat geen verdeling heeft plaatsgevonden. Gelet op die stellingname, rust het bewijs van haar nieuwe stelling, dat verdeling heeft plaatsgevonden, op [appellante].
Gelet op zijn detentie vanaf april 2019, heeft [geïntimeerde], met de beperkte informatie waarover hij kon beschikken, zijn stellingen voldoende onderbouwd. De roerende zaken zijn contant betaald. [appellante] heeft de aankoopbonnen vernietigd.
[geïntimeerde] heeft geen goederen van [appellante] ontvangen. Hij verbleef in penitentiaire inrichtingen en tbs-klinieken. Invoer van goederen aldaar is slechts mogelijk met behulp van speciale formulieren. Die formulieren zijn niet beschikbaar. [appellante] moet daarom bewijzen dat levering van de roerende zaken aan hem heeft plaatsgevonden.
Sinds de detentie vanaf april 2019, kon hij zich niet meer in de woning van [appellante] begeven, zodat hij ook nooit roerende zaken uit de woning kan hebben meegenomen.
[appellante] heeft zonder enige toestemming roerende zaken van [geïntimeerde] via internet (door tussenkomst van derden) te koop aangeboden. Zij heeft zonder zijn toestemming de roerende zaken vernietigd door deze in een vuilnisdepot te storten. [geïntimeerde] biedt uitdrukkelijk bewijs aan van deze stelling door het horen van drie getuigen.
Zijn kleding was niet afkomstig uit de kringloopwinkel. Hij draagt steeds merkkleding. Hij was ook financieel in staat deze aan te schaffen (aan hem was de maatregel van tbs opgelegd en hij ontving daarom een uitkering krachtens de Participatiewet).
De x-box met bijbehorende controllers en spellen zijn niet aan de dochter geschonken. De scooter stond aanvankelijk op naam van [geïntimeerde] maar is later op naam van [appellante] gezet. Omdat tussen partijen een huwelijksgemeenschap bestond, is de tenaamstelling niet van belang.
Bij het berekenen van de hoogte van de schadevergoeding, is hij uitgegaan de helft van de restwaarde (omdat [appellante] gerechtigd is tot de andere helft daarvan).
3.5.3.
Het
hofoverweegt als volgt.
3.5.3.1. Het hof stelt vast dat partijen zijn gehuwd vóór 1 januari 2018. Gesteld noch gebleken is dat dat zij voor of tijdens hun huwelijk huwelijkse voorwaarden met elkaar overeengekomen. Die twee omstandigheden hebben van rechtswege tot gevolg dat zij zijn gehuwd in wettelijke algehele gemeenschap van goederen.
Op grond van art. 1:94 lid 1oud BW, omvat de huwelijksgemeenschap:
“ wat haar baten betreft, alle tegenwoordige en toekomstige goederen der echtgenoten, met uitzondering van goederen ten aanzien waarvan bij uiterste wilsbeschikking van de erflater of bij de gift is bepaald dat zij buiten de gemeenschap vallen, en met uitzondering van het vruchtgebruik, bedoeld in afdeling 2 van titel 3 van Boek 4”
Dit betekent dat het uitgangspunt is dat alle goederen die partijen voor of tijdens hun huwelijk hebben verkregen, ongeacht wie die goederen heeft verkregen en wie deze goederen heeft gefinancierd, in de huwelijksgemeenschap vallen.
3.5.3.2. De huwelijksgemeenschap is op 14 november 2019, door indiening van het verzoek tot echtscheiding door [appellante], ontbonden. Het hof begrijpt de vordering van [geïntimeerde] (althans Aktiva B.V. in eerste aanleg) aldus dat hij de vaststelling van de verdeling van (een gedeelte van) de huwelijksgemeenschap vordert (art. 3:185 BW), in die zin dat [appellante] aan hem bedrag van € 4.630,-- dient te voldoen wegens overbedeling.
3.5.3.3. Volgens de in art. 150 Rv. neergelegde hoofdregel voor de bewijslastverdeling rust de bewijslast in een civiele procedure op de partij die daarmee een bepaald rechtsgevolg wil bewerkstelligen. Die partij zal aldus de feiten die het intreden van het door hem gewenste rechtsgevolg kunnen rechtvaardigen moeten stellen en – bij voldoende betwisting – vervolgens ook moeten bewijzen. Dit betekent dat de bewijslast van de omvang van de te verdelen huwelijksgemeenschap en de waarde daarvan op [geïntimeerde] rust. [geïntimeerde] heeft daartoe bij dagvaarding in eerste aanleg een handgeschreven overzicht (prod. 2) overgelegd. Op dit overzicht zijn kledingstukken, elektronica, twee mobiele telefoons, een mok en sieraden vermeld. Nadien heeft [geïntimeerde] verklaard dat aan de lijst ook nog zijn trouwpak, ter waarde van € 300,-- (de helft van de dagwaarde daarvan) dient te worden toegevoegd. Verder is bij elk op de lijst genoteerde roerende zaak een waarde vermeld.
[appellante], zo kan haar verweer worden samengevat, stelt i) dat de roerende zaken geen deel uitmaken van de ontbonden huwelijksgemeenschap (de scooter, een mok en een gedeelte van de elektronica, dvd’s en mobiele telefoons dat niet nader is gespecificeerd, de niet nader gespecificeerde kledingstukken) dan wel ii) reeds zijn verdeeld (de kleding, de sieraden de x-box met toebehoren en een gedeelte van de elektronica, mobiele telefoons en dvd’s) door teruggave ervan aan [geïntimeerde], verkoop daarvan, schenking aan hun dochter of dat partijen hierover andersluidende afspraken hebben gemaakt. Voorts betwist zij de waarde van de roerende zaken.
Omvang van de ontbonden huwelijksgemeenschap
3.5.3.4. In geschil is of de scooter, een mok en een, niet nader gespecificeerd, gedeelte van de elektronica, dvd’s en telefoons en “diverse andere kleding” tot de huwelijksgemeenschap behoren. Voor wat betreft de scooter en de mok, stelt [appellante] dat deze roerende zaken haar eigendom waren. Gelet op het feit dat partijen in gemeenschap van goederen waren gehuwd, maken deze roerende zaken (ongeacht tot wiens eigendom deze zaken behoren) krachtens art. 1:94 lid 1 oud BW (zie rov. 3.5.1.1. hiervóór) deel uit van de (ontbonden) huwelijks-gemeenschap en dienen deze in de verdeling te worden betrokken.
Ten aanzien van het gedeelte van de elektronica, dvd’s en telefoons heeft [appellante] slechts gesteld dat deze zich niet in haar woning bevonden. Zij heeft echter niet weersproken dat deze roerende zaken eigendom waren van [geïntimeerde]. Het hof gaat er daarom van uit dat die zaken, op basis van art. 1:94 lid 1 oud BW (zie rov. 3.5.3.1. hiervóór) deel uitmaken van de ontbonden huwelijksgemeenschap. In zoverre treft haar grief geen doel.
De post “diverse andere kleding” ten slotte is onvoldoende bepaalbaar zodat niet kan worden vastgesteld welke kledingstukken tot de huwelijksgemeenschap behoren zodat de tot deze categorie behorende roerende zaken niet in de verdeling kunnen worden betrokken. In zoverre slaagt de grief.
Reeds verdeeld?
3.5.3.5. Voorts is in geschil of de roerende zaken (genoemd sub c, d en e) reeds zijn verdeeld.
De (voor het eerst in hoger beroep ingenomen) stelling van [appellante] dat een gedeelte van de door [geïntimeerde] opgesomde roerende zaken reeds is verdeeld (en dus niet meer kan worden verdeeld), moet worden aangemerkt als een zelfstandig verweer waarvan de stelplicht en bewijslast van feiten die dit zelfstandig verweer onderbouwen, op haar rust.
Enige onderbouwing evenals bewijs van de wijze waarop de roerende zaken zouden zijn verdeeld of de gemeenschap van die zaken anderszins tot een einde zou zijn gekomen (teruggave, verkoop, schenking, andersluidende afspraken), ontbreekt echter. Weliswaar heeft [appellante] getuigenbewijs aangeboden ten bewijze van haar stelling dat zij geen eigendommen van [geïntimeerde] – zonder zijn toestemming – heeft vernietigd (of, zoals het hof begrijpt, weggegooid), maar aan dat bewijsaanbod zal het hof voorbijgaan omdat het niet ter zake dienend is. Immers, als [appellante] zou bewijzen dat de roerende zaken niet door haar zijn vernietigd, volgt daaruit niet dat de roerende zaken al zijn verdeeld. Ook in zoverre treft haar grief geen doel. Het hof gaat er daarom van uit dat de verdeling van de roerende zaken genoemd in rov. 3.5.1. sub b tot en met e nog niet heeft plaatsgevonden.
Waarde roerende zaken
3.5.3.6. Het hof begrijpt de betwisting van de waarde van de roerende zaken, zoals deze zijn vermeld op de door [geïntimeerde] opgestelde lijst, aldus dat [appellante] hiermee betoogt dat van overbedeling geen sprake is geweest.
Krachtens art. 150 Rv rust voor wat betreft de waarde van roerende zaken waarvan [geïntimeerde] verdeling vordert, de stelplicht en bewijslast op hem. Hij heeft echter nagelaten die waarde op enige wijze te onderbouwen. Kennelijk is sprake van een schatting omdat documenten waaruit de waarde kan worden afgeleid, ontbreken. [appellante] heeft die geschatte waarde weersproken.
Bovendien is het een feit van algemene bekendheid dat inboedelzaken en kledingstukken snel in waarde dalen. Dat dit uitgangspunt in deze zaak niet geldt, bijvoorbeeld omdat sprake is van roerende zaken met een bijzondere waarde, heeft [geïntimeerde] niet gesteld en is evenmin anderszins gebleken. Bovendien heeft hij niet inzichtelijk gemaakt op welk moment de roerende zaken zijn verkregen en welke koopprijs daarvoor is voldaan zodat ook niet kan worden vastgesteld dat zijn schatting een redelijke schatting is.
Het voorgaande betekent dat [geïntimeerde] voor wat betreft de omvang van zijn vordering niet aan zijn stelplicht heeft voldaan. Voor zover zijn bewijsaanbod betrekking heeft op de waarde van de roerende zaken, komt het hof daar dan ook niet aan toe.
Dit betekent dat grief 1 in zoverre slaagt. Hieruit volgt dat het hof de door [geïntimeerde] gevorderde verdeling (betaling van een som geld vanwege overbedeling van [appellante]) niet kan vaststellen. Het bestreden vonnis zal daarom worden vernietigd en de vordering van [geïntimeerde] zal, opnieuw rechtdoende, alsnog worden afgewezen.
Verspilling van goederen van de gemeenschap (grief 2)
3.6.1.
Volgens
[appellante]is rov. 2.5. van het bestreden vonnis onbegrijpelijk. Zij heeft ten overstaan van de kantonrechter geen beroep gedaan op het bepaalde in art. 1:164 BW.
3.6.2.
Ook
[geïntimeerde]kan de overwegingen van de kantonrechter niet duiden. Indien de grief echter slaagt, leidt deze niet tot een vernietiging van het bestreden vonnis.
3.6.3.
Het
hofstelt vast dat [appellante] met haar grief geen wijziging van het bestreden vonnis beoogt. Deze grief behoeft daarom geen afzonderlijke bespreking.
Proceskosten (grief 3)
3.7.1.
Volgens
[appellante]heeft de kantonrechter haar ten onrechte in de proceskosten veroordeeld. De vordering van [geïntimeerde] dient te worden afgewezen, zodat ook die proceskostenveroordeling moet worden vernietigd en, opnieuw rechtdoende, [geïntimeerde] in de proceskosten in beide instanties dient te worden veroordeeld.
3.7.2.
[geïntimeerde]stelt dat de vordering in eerste aanleg op juiste gronden is toegewezen. Voor vernietiging van de proceskostenveroordeling bestaat geen grondslag.
3.7.3.
Het
hofstelt vast dat partijen voormalige echtgenoten zijn. Het hof zal daarom met toepassing van art. 237 jo. art. 353 Rv de proceskosten compenseren, in die zin dat iedere partij de eigen kosten van het hoger beroep draagt. De grief slaagt daarom gedeeltelijk. Het hof zal aldus de proceskosten in beide instanties compenseren in die zin dat partijen ieder hun eigen kosten dragen.

4.De uitspraak

Het hof:
vernietigt het bestreden vonnis;
opnieuw rechtdoende:
wijst de vorderingen van [geïntimeerde] af;
compenseert de proceskosten in eerste aanleg en in hoger beroep in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Dit arrest is gewezen door mrs. P.P.M. van Reijsen, M.J. van Laarhoven en G.J. Vossestein en is in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 30 november 2021.
griffier rolraadsheer