ECLI:NL:GHSHE:2021:3580

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
30 november 2021
Publicatiedatum
30 november 2021
Zaaknummer
200.255.900_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aanspraak op schadevergoeding door verhuurder van moedermaatschappij huurder na onjuiste presentatie van huurvoorstel

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 30 november 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep over een geschil tussen een verhuurder, aangeduid als [appellant], en de Duitse onderneming Daimler A.G. De zaak betreft een huurrelatie waarbij [appellant] een gebouwencomplex verhuurde aan Mercedes, een dochteronderneming van Daimler. De huurovereenkomst liep af op 31 mei 2012, maar [appellant] wenste de huur voort te zetten. Daimler heeft echter besloten om de huur niet te verlengen en is verhuisd naar een ander pand. [appellant] vorderde schadevergoeding van Daimler, stellende dat de beslissing om te verhuizen gebaseerd was op onjuiste informatie die door Daimler was goedgekeurd. Het hof heeft vastgesteld dat de huurovereenkomsten rechtsgeldig zijn beëindigd en dat er geen contractuele verplichting bestond voor Daimler om met [appellant] te onderhandelen over een verlenging. Het hof oordeelde dat de goedkeuring van de GAP (gate approval) door Daimler niet onrechtmatig was, omdat er geen wettelijke verplichting bestond om de cijfers te controleren. De vorderingen van [appellant] zijn afgewezen, met uitzondering van de veroordeling tot betaling van de geliquideerde proceskosten.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Team Handelsrecht
zaaknummer 200.255.900/01
arrest van 30 november 2021
in de zaak van
[appellant],
wonende te [woonplaats] ,
appellant,
hierna aan te duiden als [appellant] ,
advocaat: mr. P.J.M. Brouwers te Maastricht,
tegen
Daimler A.G.,
gevestigd te [vestigingsplaats] , Duitsland,
geïntimeerde,
hierna aan te duiden als Daimler,
advocaat: mr. J.J.M.C. Huppertz te Maastricht,
op het bij exploot van dagvaarding van 27 februari 2019 ingeleide hoger beroep van het vonnis van 6 februari 2019, door de kantonrechter van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, gewezen tussen [appellant] als eiser en Daimler als gedaagde.

1.Het geding in eerste aanleg (zaak-/rolnummer 6960552 CV EXPL 18-3426)

Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar voormeld vonnis.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding in hoger beroep met grieven, producties en een eiswijziging;
- de memorie van antwoord met als producties het procesdossier in eerste aanleg en het proces-verbaal van de comparitie in eerste aanleg;
- het pleidooi, waarbij partijen pleitnotities hebben overgelegd;
- de bij brief van 20 oktober 2021 door [appellant] toegezonden producties, die bij het pleidooi in het geding zijn gebracht;
- de akte tot vermindering van eis die [appellant] tijdens het pleidooi heeft genomen.
2.2.
Het hof heeft daarna een datum voor arrest bepaald. Het hof doet recht op bovenvermelde stukken en de stukken van de eerste aanleg.

3.De beoordeling

3.1.
In dit hoger beroep kan worden uitgegaan van de volgende feiten.
Daimler is de moedermaatschappij van Mercedes Benz Customer Assistance Center [locatie] BV (hierna te noemen: Mercedes).
[appellant] heeft aan Mercedes en Daimler een in [plaats] gelegen gebouwencomplex verhuurd. Mercedes exploiteerde daarin haar onderneming. De huurovereenkomst kende als expiratiedatum 31 mei 2012 [appellant] had de wens de huurrelatie met Mercedes ook na afloop van de huurovereenkomst voort te zetten.
Bij brief van 1 oktober 2010 heeft Mercedes [appellant] bericht dat een eerder gemaakte afspraak geen doorgang kan vinden. Besloten is, aldus Mercedes, dat Daimler Real Estate (hierna: DRE) de besprekingen en onderhandelingen over de huur overneemt. Mercedes heeft voorts in deze brief aangegeven dat vastgoedmakelaar [vastgoedmakelaar] (hierna: [vastgoedmakelaar] ) door DRE is ingeschakeld om haar over de toekomstige huur te adviseren.
Bij brief van 3 november 2010 heeft [appellant] Mercedes bericht dat hij uitkijkt naar contact met [vastgoedmakelaar] om voortzetting van de huurovereenkomst met haar te bespreken.
Bij brief van 8 november 2010 heeft [vastgoedmakelaar] [appellant] geschreven dat, om misverstanden te voorkomen, er nog geen onderhandelingen plaatsvinden of zullen plaatsvinden over een mogelijke verlenging van de huur. Integendeel, die intentie bestaat er op dit moment niet, aldus [vastgoedmakelaar] . Haar cliënte is momenteel een onderzoek gestart en alleen in het geval dat de huidige locatie een alternatief blijkt voor de toekomst, zal schriftelijk contact worden opgenomen, zo vermeldt de brief.
Bij brief van 10 december 2010 heeft [vastgoedmakelaar] [appellant] uitgenodigd om in een daartoe opgesteld en meegezonden formulier een aanbod voor het sluiten van een huurovereenkomst te doen en dit formulier na invulling te retourneren. Daarna zullen DRE en [vastgoedmakelaar] dit analyseren en vergelijken met alternatieve opties, aldus de brief. [vastgoedmakelaar] heeft in deze brief nogmaals expliciet aangegeven dat van onderhandelingen in dit stadium nog geen sprake is.
Bij faxbericht van 10 januari 2011 heeft [appellant] aan [vastgoedmakelaar] bericht bereid te zijn om in ruil voor voortzetting van de lopende huurcontracten voor de duur van 10 jaren een bedrag van € 1.500.000,- aan de cliënte van [vastgoedmakelaar] te betalen. Voorts heeft hij daarin aangegeven dat hij graag nog met [vastgoedmakelaar] van gedachten wil wisselen over eventuele aanvullende wensen en dat hij hoopt dat de inhoud van de brief aanleiding is om hem bij het vervolgtraject te betrekken.
Bij faxbericht van 11 februari 2011 heeft [vastgoedmakelaar] [appellant] te kennen gegeven dat haar cliënte het voorstel van [appellant] en andere interessante voorstellen aan het bestuderen is. Het zal een paar weken duren alvorens de uitkomst bekend zal zijn, aldus schrijft [vastgoedmakelaar] .
Om tot besluitvorming te komen over het mogelijk verlengen van de relatie met [appellant] , heeft Mercedes in de personen van de heren [persoon 1] en [persoon 2] , tesamen met DRE, in de persoon van [persoon 3] , ten behoeve van de leden van de “Real Estate Committee” van Daimler een opstelling gemaakt, genaamd de “gate approval” (hierna ook wel aangeduid als GAP). Daarin zijn o.a. de kosten van het voortzetten van de huurovereenkomsten met [appellant] (optie 1) en de kosten voor het overstappen naar een pand van ING (optie 2) naast elkaar gezet. Onder punt 4 van de GAP met als kopje “Preferred Scenario: Option 2”, is het volgende opgenomen:
“The alternative location meets all requirements as already mentioned above, has a better Net Present Value and provides additional space for future growth potential based on an optimum layout. Besides this, the property is located in walking distance from the current location and is also fitted out as a Call Center (former Vodafone).”
Door Mercedes en Daimler is de huur aan [appellant] opgezegd tegen 31 mei 2012 en Mercedes heeft ten behoeve van haar activiteiten het pand van ING betrokken.
[appellant] heeft zich niet bij beëindiging van de huurrelatie door Mercedes neergelegd. In dat kader is een groot aantal civiele procedures gevoerd.
Tijdens een comparitie van partijen, gehouden op 2 juli 2013, heeft Daimler, ter weerlegging van een stelling van [appellant] dat Daimler niet akkoord zou zijn met de verhuizing naar het ING pand, de GAP aan [appellant] in kopie verstrekt.
Procedure in eerste aanleg
3.2.1.
In de onderhavige procedure heeft [appellant] in eerste aanleg, kort samengevat, een aantal verklaringen voor recht gevorderd en gevorderd dat Daimler wordt veroordeeld tot betaling van schade, op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet. Het hof zal, omwille van de leesbaarheid, de vorderingen integraal weergeven bij de bespreking van het hoger beroep.
3.2.2.
Aan deze vordering heeft [appellant] , kort samengevat, ten grondslag gelegd dat Daimler een wanprestatie jegens hem heeft gepleegd dan wel onrechtmatig jegens hem heeft gehandeld.
3.2.3.
Daimler heeft gemotiveerd verweer gevoerd. Dat verweer zal, voor zover in hoger beroep van belang, in het navolgende aan de orde komen.
3.2.4.
In het vonnis van 6 februari 2019 heeft de kantonrechter de vorderingen van [appellant] afgewezen en hem in de proceskosten veroordeeld.
Vorderingen in hoger beroep
3.3.
[appellant] heeft in hoger beroep 12 grieven aangevoerd, zijn eis vermeerderd en tijdens het pleidooi in hoger beroep zijn eis verminderd. [appellant] heeft geconcludeerd tot vernietiging van het beroepen vonnis en tot het alsnog toewijzen van zijn gewijzigde vorderingen. Deze luiden nu, vernummerd, als volgt:
1. voor recht te verklaren dat - nu uit een eerdere mededeling van het MECC gebleken is dat het destijds tussen 2002 en 2012 onmogelijk was als één entiteit 389 parkeerplaatsen van het MECC te huren alsmede uit een onderhoud tussen [appellant] en de oud-directeur van het MECC enkele maanden geleden gebleken is dat deze zich niet kon herinneren dat er in zijn tijd (naar eigen zeggen tussen 2005 en 2012) ieder kwartaal € 88.182,00 incl. btw van Daimler en/of Mercedes voor de huur van 389 parkeerplaatsen bij het MECC binnenkwam en dat wanneer dat wel het geval zou zijn geweest hij dat zeker geweten moest hebben en hem dat onmogelijk zou zijn ontgaan waardoor het derhalve zeer aannemelijk is dat hetgeen bij het kopje “Parking rent” op pagina 4 midden van de GAP van 23/25 februari 2011 in de kolommen “Current” en “Option 1” tot twee keer toe te lezen staat: “via MECC (external) 389 lots á € 749,- / lot p.a. per total lease term € 2.915.125,00” dit in scene is gezet en iedere grondslag mist en de drie leden van de Raad van Bestuur van Daimler en daarmee ook Daimler deze onwaarheden ten onrechte hebben onderschreven en het daarmee ten onrechte hebben doen voorkomen alsof bij de kosten van het gebouw van [appellant] over een periode van 10 jaar nog voor bijna 3 miljoen euro aan huur parkeerplaatsen MECC moest worden opgeteld, dit alles met het vooropgezette doel om het gebouw van [appellant] op die manier kunstmatig gigantisch veel duurder te maken dan het in werkelijkheid was;
2. voor recht te verklaren dat de drie leden van de Raad van Bestuur van Daimler zijnde tevens de drie leden van het Real Estate Committee als taak hadden om op basis van onderzoek tot een beoordeling van de GAP te komen om daarop een goedkeuring te kunnen baseren voor of een huurverlenging op de bestaande locatie of wel een verhuizing naar een andere locatie en
voor recht te verklaren dat dat onderzoek niet heeft plaatsgevonden en de drie leden van de Raad van Bestuur van Daimler hun taak hebben veronachtzaamd omdat ze niet hebben onderzocht of de cijfers en ook andere zaken klopten waardoor de goedkeuring op onrechtmatige gronden is verleend waarmee zij en ook Daimler als hun werkgever onrechtmatig gehandeld hebben en voor wie Daimler als werkgever aansprakelijk is;
3. voor recht te verklaren dat het feit van het blijkens punt 104 ev. van de CvA van 1 augustus 2018 door Daimler niet kunnen en willen overleggen van de heldere en duidelijke informatie terzake de parkeerplaatsen MECC waarom [appellant] in punt 1 van het petitum van zijn dagvaarding - hof: deze vordering is ingetrokken - gevraagd had, daarmee alleen maar bevestigd wordt wat de oud-directeur van het MECC onlangs aan [appellant] te kennen heeft gegeven en wel dat hem niet bekend was dat er door Daimler en/of Mercedes destijds 10 jaar lang een bedrag van bijna € 90.000,- incl. BTW per kwartaal betaald was voor 389 parkeerplaatsen van het MECC;;
4. voor recht te verklaren dat Daimler wanprestatie heeft gepleegd en/of onrechtmatig jegens [appellant] heeft gehandeld omdat in een rapport van 23/25 februari 2011 op Daimlerpapier is opgenomen en onderschreven als zouden er 389 parkeerplaatsen van het MECC zijn gehuurd voor € 2.915.125,- voor de periode tot 31 mei 2012 en vervolgens door Daimler ook weer eenzelfde bedrag betaald zou moeten worden voor de periode van 1 juni 2012 tot 31 mei 2022 en deze kosten volgens Mercedes c.s. in een processtuk van 11 november 2015 noodzakelijkerwijs onderdeel zouden uitmaken van de totale kosten van het gebouw van [appellant] en dit alles haaks staat op de werkelijkheid en
tevens voor recht te verklaren dat een bedrag van bijna 3 miljoen euro in de GAP door Daimler zonder gedegen onderzoek op Daimlerpapier is onderschreven zonder daarvoor enig bewijsstuk aan te dragen en te kunnen en willen aandragen en Daimler het daarmee ten onrechte heeft doen voorkomen alsof [appellant] gebouw voor een nieuwe huurperiode van 10 jaar 3 miljoen euro duurder was dan het in werkelijkheid was;
5. voor recht te verklaren dat Daimler wanprestatie heeft gepleegd en/of onrechtmatig jegens [appellant] heeft gehandeld ook al omdat [vastgoedmakelaar] samen met Mercedes in een gerechtelijk stuk van 19 oktober 2016 verklaard heeft dat de besparing met het verhuizen niet 4,2 maar 2,5 miljoen euro bedroeg waarmee is komen vast te staan dat het voorgewende zogenaamde besparingsbedrag van Daimler in haar rapport van 23/25 februari 2011 van ruim 4,2 miljoen euro voor meer dan 1,7 miljoen euro gelogen was;
6. voor recht te verklaren dat Daimler wanprestatie heeft gepleegd en/of onrechtmatig jegens [appellant] heeft gehandeld omdat de 389 parkeerplaatsen MECC in het rapport van 23/25 februari 2011 alleen maar zijn opgevoerd en door Daimler blindelings zonder gedegen onderzoek onderschreven om [appellant] gebouw over een periode van 10 jaar bijna 3 miljoen euro duurder te maken dan het in werkelijkheid was, reden waarom het rapport dat is onderschreven door Daimler op drijfzand is gebouwd en waarmee de grondslag aan de verhuizing is komen te ontvallen;
7. te verklaren voor recht dat uit de nieuwe informatie van de oud-directeur van het MECC van enkele maanden geleden gebleken is dat het gebouw van [appellant] om ook nog andere redenen dat in de dagvaarding uitvoerig uiteengezet in ieder geval goedkoper was dan het alternatieve gebouw en waardoor nog maar weer eens komt vast t staan dat het rapport van 23/25 februari 2011 van Daimler om meerdere redenen op drijfzand is gebouwd en daarmee de grondslag van de verhuizing is komen te ontvallen en er dus helemaal geen verhuizing had hoeven en dienen plaats te vinden maar dat volkomen ten onrechte wel gebeurd is met voor [appellant] alle rampzalige financiële consequenties van dien;
8. voor recht te verklaren dat Daimler wanprestatie heeft gepleegd en/of onrechtmatig jegens [appellant] heeft gehandeld omdat zij, terwijl zij wist dan wel behoorde te weten dat het eerder in januari 2011 aangeboden bedrag van [appellant] van € 1.500.000,- in het stuk van 23/25 februari 2011 niet was meegenomen in de vergelijking met ING, de drie leden van de Raad van Bestuur van Daimler en daarmee Daimler de inhoud van het stuk toch onderschreven heeft en het daarmee ten onrechte heeft doen voorkomen alsof het besparingsbedrag € 4.226.742,- zou zijn terwijl dat geenszins het geval was;
9. voor recht te verklaren dat Daimler wanprestatie heeft gepleegd en/of onrechtmatig jegens [appellant] heeft gehandeld omdat zij, terwijl zij wist dan wel behoorde te weten dat de huur van kantoren en parkeerplaatsen bij [appellant] blijkens de huurfacturen van [appellant] begin 2011 slechts € 1.578.945,- per jaar bedroeg, de drie leden van de Raad van Bestuur en daarmee Daimler de inhoud van het stuk toch onderschreven heeft en het daarmee ten onrechte heeft doen voorkomen alsof die huur bij [appellant] begin 2011 veel hoger zou zijn geweest en voor een periode van 10 jaar het bedrag van € 18.271.850,- zou zijn terwijl die huur in werkelijkheid bijna
€ 2.500.000,- lager was;
10. voor recht te verklaren dat Daimler wanprestatie heeft gepleegd en/of onrechtmatig jegens [appellant] heeft gehandeld omdat zij, terwijl zij wist dan wel behoorde te weten dat de huur van kantoren en de 149 parkeerplaatsen samen met de servicekosten bij [appellant] blijkens de huurfacturen van [appellant] begin 2011 maximaal € 2.000.000,- per jaar bedroeg, de drie leden van de Raad van Bestuur en daarmee Daimler de inhoud van het stuk toch onderschreven heeft en het daarmee ten onrechte heeft doen voorkomen alsof die huur met servicekosten bij [appellant] begin 2011 veel hoger zou zijn geweest en voor een periode van 10 jaar het bedrag van € 25.857.501,- zou zijn terwijl dat bedrag in werkelijkheid bijna € 6.000.000,- lager was;
11. voor recht te verklaren dat Daimler wanprestatie heeft gepleegd en/of onrechtmatig jegens [appellant] heeft gehandeld doordat de drie leden van de Raad van Bestuur en daarmee Daimler op basis van onjuiste feiten en cijfers en op basis van niet gehuurde parkeerplaatsen bij het MECC en onjuiste NPV berekeningen en onjuiste conclusies een zogenaamd besparingsbedrag van € 4.226.742,- onderschreven heeft dat in werkelijkheid niet bestond maar op basis waarvan wel volkomen ten onrechte werd verhuisd naar een ander pand en dat terwijl het pand van [appellant] in tegenstelling tot wat de drie leden van de Raad van Bestuur van Daimler en daarmee Daimler met het onderschrijven van het stuk van 23/25 februari 2011 deed voorkomen, niet duurder maar juist goedkoper was;
12. voor recht te verklaren dat Daimler en Mercedes in eerdere bodemzaken in juli 2013 maar ook in diverse procedures daarna telkenmale hebben verklaard en betoogd dat de reden van de opzegging en verhuizing simpel was namelijk dat Daimler en Mercedes in de nieuwe locatie een alternatief gevonden hadden dat aanzienlijk goedkoper zou zijn dan de huur van de panden van [appellant] terwijl dat helemaal niet het geval was en dat alles ook nog een bevestigd wordt met het onderzoek en de berekeningen en de uitkomsten van het rapport van [persoon 4] van 22 februari 2018;
13. voor recht te verklaren dat nu ook nog eens uit het rapport van [persoon 4] van 22 februari 2018 gebleken is dat [appellant] gebouw tonnen goedkoper was daarmee de grondslag voor de verhuizing is ontvallen en er dus geen verhuizing had hoeven en dienen plaats te vinden maar dat wel gebeurd is zulks met alle voor [appellant] negatieve consequenties van dien en alle voor [appellant] rampzalige financiële gevolgen;
14. voor recht te verklaren dat niet tegenstaande al deze vorenstaand genoemde en uitvoerig beschreven feiten en zaken door Daimler ten onrechte een opzegging van de huur van de gebouwen van [appellant] heeft plaats gehad, welke opzegging materieel onrechtmatig is;
15. voor recht te verklaren dat Daimler hoofdelijk aansprakelijk is voor de aan [appellant] berokkende schade voortvloeiend uit haar wanprestatie en/of uit haar gewraakt onrechtmatig handelen;
16. Daimler te veroordelen tot betaling van de schade, op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet en het schadebedrag te vermeerderen met de handelsrente ex artikel 6:119a BW althans de rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over dat bedrag te rekenen vanaf de dag van dagvaarding tot aan de dag der algehele voldoening;
17. Daimler hoofdelijk te veroordelen in de kosten van deze procedure waaronder de proceskosten en de nakosten.
Rechtsmacht en toepasselijk recht
3.4.1.
Daimler is en was ten tijde van de inleidende dagvaarding gevestigd in Duitsland. Het geschil heeft derhalve internationale aspecten, zodat allereerst moet worden onderzocht of de Nederlandse rechter bevoegd is ervan kennis te nemen. Het hof oordeelt dat dit het geval is: het geschil betreft een burgerlijke of handelszaak als bedoeld in artikel 1 van de in de onderhavige zaak toepasselijke EEX-Verordening (oud) en ingevolge artikel 24 van deze Verordening (EG) 44/2001 heeft de Nederlandse rechter rechtsmacht.
3.4.2.
Partijen noch de rechter in eerste aanleg heeft zich uitgelaten over het toepasselijke recht. Het hof begrijpt uit het feit dat partijen in hun stellingen aansluiting zoeken bij het Nederlandse recht, dat zij voor de toepasselijkheid van het Nederlandse recht hebben gekozen, hetgeen in deze zaak is toegestaan.
Het afwijzen van het verzoek tot eiswijziging in eerste aanleg
3.5.
In grief 1 betoogt [appellant] dat de kantonrechter ten onrechte de door hem aangekondigde eiswijziging buiten beschouwing heeft gelaten. Naar het oordeel van het hof heeft [appellant] bij deze grief geen belang nu hij in hoger beroep bij dagvaarding zijn eis heeft gewijzigd en deze nu ter beoordeling voorligt.
Geen belang bij grief tegen afwijzing van de in hoger beroep ingetrokken vordering
3.6.
Grief 10 behoeft evenmin bespreking. Deze grief is gericht tegen de overweging van de kantonrechter waarin het nu ingetrokken deel van de vordering wordt afgewezen. Het belang bij deze grief is daardoor komen te ontvallen.
Inhoudelijk oordeel
3.7.
De grieven 2 tot en met 9 en 11 richten zich tegen de overwegingen van de kantonrechter waarop het inhoudelijk oordeel tot afwijzing van de vorderingen is gegrond. Het hof zal deze grieven gezamenlijk hierna bespreken.
3.7.1.
Bij de beoordeling van deze grieven stelt het hof voorop dat partijen geen grief hebben gericht tegen de overweging van de kantonrechter waarin is opgenomen dat aan de arresten van 19 april 2016 van het hof in deze procedure gezag van gewijsde toekomt. In deze arresten heeft het hof in procedures tussen [appellant] en Daimler geoordeeld dat de huurovereenkomsten niet met het versturen van de brief van 1 oktober 2010 zijn verlengd en dat [appellant] onvoldoende feiten heeft aangevoerd om te komen tot de vaststelling dat Daimler een verplichting jegens hem had tot het (door)onderhandelen over de voortzetting van de huurovereenkomsten. Voorts heeft het hof geoordeeld dat Daimler de huurovereenkomsten met [appellant] rechtsgeldig heeft opgezegd.
3.7.2.
Aan zijn vorderingen legt [appellant] feitelijk ten grondslag dat Daimler wist en behoorde te weten dat de in de “gate approval” opgevoerde cijfers met betrekking tot de optie inhoudende het voortzetten van de huurovereenkomsten met [appellant] onjuist waren,. Het gevolg daarvan was, aldus [appellant] , dat deze optie veel duurder werd gepresenteerd dan zij daadwerkelijk was. Zo staan in het stuk onjuiste huurprijzen, onjuiste servicekosten, onjuiste NPV-bedragen (contante bedragen m.b.t. een huurperiode van 10 jaren) en de kosten voor niet gehuurde parkeerplaatsen bij het MECC. Als gevolg daarvan is het besparingsbedrag over 10 jaren in optie 1 (voortzetting van de huurovereenkomsten), berekend ten opzichte van de op dat moment lopende huurkosten, ten onrechte berekend op
€ 1.430.000,-.
Het besparingsbedrag in optie 2 (huren bij ING) is berekend op € 4.226.742,-; de onderliggende cijfers voor laatstgenoemde optie heeft Daimler in de kopie die zij aan [appellant] destijds heeft verstrekt, onzichtbaar gemaakt.
Het kernverwijt dat [appellant] Daimler maakt, komt erop neer dat Daimler deze GAP ten onrechte en te kwader trouw “for approval” heeft ondertekend.
3.7.3.
Daimler betwist dat de cijfers uit de GAP onjuist zouden zijn en stelt dat, ook in het geval de berekening van [appellant] juist zou zijn, het alternatief nog steeds goedkoper zou zijn. Zij stelt bovendien dat de GAP geen document is waarin Daimler toestemming geeft voor de verhuizing; het is een intern document waarin Mercedes aan Daimler haar keuze voorlegt en Daimler die keuze onderschrijft doordat zij er kennis van heeft genomen dat het aan de keuze vooraf gegane onderzoek en de uitgewerkte businesscase conform de binnen het concern geldende standaarden is verlopen.
Daimler betoogt dat een vertrekkende huurder geen verantwoording aan de verhuurder verschuldigd is op het moment dat de huurovereenkomst rechtsgeldig is beëindigd. Zij beroept zich op haar contractsvrijheid.
3.7.4.
De kantonrechter heeft overwogen dat, ook al zouden de cijfers in de GAP onjuist of onvolledig zijn geweest, dit niet betekent dat Daimler onrechtmatig jegens [appellant] heeft gehandeld of dat zij een wanprestatie zou hebben gepleegd.
De grief tegen deze kernoverweging slaagt niet. De gestelde wanprestatie heeft [appellant] niet onderbouwd: gesteld noch gebleken is dat er een contractuele verplichting voor Daimler jegens [appellant] zou bestaan, die Daimler niet zou zijn nagekomen. Zoals hiervoor overwogen, was sprake van een rechtsgeldige beëindiging van de huurovereenkomsten met [appellant] . Dat deze huurovereenkomsten niet juist zouden zijn nagekomen, is gesteld noch gebleken. Tijdens het pleidooi in hoger beroep heeft [appellant] ook niet kunnen aangeven waaruit de gestelde wanprestatie dan zou hebben bestaan.
3.7.5.
Voor het aannemen van een onrechtmatige daad is vereist dat wordt vastgesteld dat Daimler inbreuk heeft gemaakt op een recht of dat sprake is van een doen of nalaten in strijd met een wettelijke plicht of met hetgeen volgens ongeschreven recht in het maatschappelijk verkeer betaamt, een en ander behoudens de aanwezigheid van een rechtvaardigingsgrond (artikel 6:162 BW). De stellingen van [appellant] nemen tot uitgangspunt dat Daimler ten onrechte op basis van onjuiste cijfers uit de GAP de keuze voor optie 2, het aangaan van een huurovereenkomst met ING, heeft goedgekeurd. Nu hier geen sprake is van een wettelijke plicht, zou het dan moeten gaan om schending van een zorgvuldigheidsnorm. De stelling van [appellant] dat er een verplichting van Daimler zou bestaan om de cijfers die zijn opgenomen in het aan haar voorgelegde document, de GAP, te controleren op juistheid, is gemotiveerd betwist. Het document diende om aan de moedermaatschappij te verantwoorden dat de juiste procedure is gevolgd teneinde te komen tot een beslissing over het toekomstige huren van panden. Het betreft de nakoming van een in de Daimlergroep geldende interne procedureafspraak. De goedkeuring door Daimler ziet dus op de vaststelling dat de juiste procedure is gevolgd. [appellant] heeft geen feiten of omstandigheden aangevoerd die steun bieden aan zijn stelling dat de GAP een verdergaande strekking heeft dan Daimler heeft toegelicht. Dat Daimler een zorgvuldigheidsnorm met betrekking tot het controleren van de cijfers zou hebben overtreden, komt dan ook niet in rechte vast te staan.
[appellant] wijst in hoger beroep op de eigen “Integrety Code” van Daimler en met name hetgeen daarin staat vermeld over de eerlijke competitie en transparantie. Dat Daimler deze code zou hebben overtreden, is niet gebleken. Gesteld noch gebleken is dat de code een verplichting aan Daimler oplegt om het in een GAP opgenomen kostenoverzicht op haar juistheid te controleren. De code biedt dan ook, naar het oordeel van het hof, geen onderbouwing voor de gestelde schending van een norm.
3.7.6.
Daar komt bij dat krachtens artikel 6:163 BW geen verplichting tot schadevergoeding bestaat wanneer een geschonden norm niet strekt tot bescherming tegen de schade zoals de benadeelde die heeft geleden. De door het hof hierboven vastgestelde norm is geen norm die strekt tot bescherming van een potentiële verhuurder als [appellant] tegen schade die, zo begrijpt het hof, bestaat uit het mislopen van huuropbrengsten als gevolg van het niet tot stand komen van huurovereenkomsten. Daimler heeft, zo heeft het hof hierboven overwogen, uitvoering gegeven aan een interne procedure binnen het Daimler-concern die niet bedoeld is om enige externe werking te hebben en dus niet beoogt de belangen van [appellant] te beschermen.
3.7.7.
Ten tijde van de aan Daimler verweten handeling (het door [appellant] gestelde goedkeuren van de voorgestelde optie 2) hadden Daimler en Mercedes aan [appellant] duidelijk gemaakt dat zij gingen onderzoeken of zij de huurovereenkomsten met [appellant] na de expiratiedatum van de bestaande huurovereenkomsten zouden verlengen of dat zij de bedrijfsactiviteiten elders zouden onderbrengen. [appellant] mocht een aanbod tot verlenging doen maar onderhandelingen over de verlenging zijn met [appellant] niet gevoerd. [appellant] mocht er dan ook op basis van deze, voor [appellant] kenbare gedragingen van Mercedes en Daimler niet op vertrouwen dat zij met hem zouden gaan onderhandelen over een verlenging van de huurovereenkomsten. Dit hebben zij ook niet gedaan; de huurovereenkomsten met [appellant] zijn rechtsgeldig beëindigd en er was op dat moment jegens [appellant] geen contractuele of buitencontractuele verplichting om te komen tot een verlenging. Het enkele feit dat Daimler/Mercedes haar beslissing om geen onderhandelingen te starten met [appellant] , intern heeft gebaseerd op onjuiste cijfers - hetgeen door Daimler is betwist - is geen omstandigheid die enig recht op schadevergoeding voor [appellant] doet ontstaan.
3.7.8.
[appellant] heeft voorts gesteld dat Daimler de goedkeuring zou hebben gegeven met het opzet om hem te benadelen. De kantonrechter heeft overwogen dat deze stelling niet feitelijk door [appellant] is onderbouwd. In hoger beroep heeft [appellant] betoogd dat, nu Daimler huurder was en aan haar aldus de hoogte van de huur, servicekosten en aantal parkeerplaatsen bekend moest zijn, daarmee de kwader trouw is bewezen. Daimler heeft deze stellingen betwist.
Het hof verwerpt dit betoog van [appellant] . De enkele stelling dat Daimler bekend moest zijn met de onjuistheid van de cijfers, onderbouwt niet dat zij het opzet heeft gehad om [appellant] te benadelen. Zulks geldt temeer nu de handelwijze van Daimler niet de strekking had om de cijfers goed te keuren maar om goed te keuren dat bij de beslissing over het toekomstig huren van een locatie de juiste procedure is gevolgd.
3.7.9.
Het hof komt op grond van het vorenstaande tot het oordeel dat Daimler niet onrechtmatig jegens [appellant] heeft gehandeld. De grieven 7 en 8 gericht tegen de kernoverwegingen van de kantonrechter slagen niet. De overige grieven, 2 tot en met 6 en 11, hebben geen zelfstandige betekenis; zij kunnen niet leiden tot een ander dictum en slagen daarom evenmin.
Veroordeling tot betaling van de werkelijke proceskosten
3.8.
Grief 12 richt zich tegen de beslissing van de kantonrechter dat de vordering van Daimler tot vergoeding van de werkelijke proceskosten kan worden toegewezen. De kantonrechter heeft overwogen dat de belangen van [appellant] groot zijn maar dat dit hem niet de bevoegdheid geeft om telkenmale te proberen te winnen waar hij verloren heeft. [appellant] is veroordeeld tot betaling van € 8.500,-, zijnde de begrote kosten genoemd in de conclusie van antwoord ad € 6.500,- en de reis-en verblijfkosten van de heren [persoon 2] en [persoon 1], respectievelijk [persoon 2] en [persoon 1] van Mercedes ad € 2.000,-.
3.8.1.
Volgens [appellant] is geen sprake van misbruik van recht en heeft hij nooit eerder de onderhavige vordering jegens Daimler ingediend. Bovendien heeft de kantonrechter verzuimd om bewijsstukken van deze kosten te vragen; de vordering is niet onderbouwd.
3.8.2.
Daimler betwist de stellingen van [appellant] . [appellant] heeft vele procedures gevoerd op basis van hetzelfde feitencomplex. Hij had moeten begrijpen dat er geen kans van slagen was. [appellant] is ook in andere procedures in de reële proceskosten veroordeeld.
Gelet op de vertrouwelijkheid die geldt in de relatie tussen Daimler en haar advocaat is het niet mogelijk om declaraties in het geding te brengen.
3.8.3.
Grief 12 slaagt. Nu [appellant] de omvang van de gestelde werkelijke proceskosten betwist, is het aan Daimler om deze te onderbouwen. Daartoe is zij niet overgegaan, zodat deze vordering niet is onderbouwd. Het hof zal dit deel van het vonnis vernietigen voor zover [appellant] daarin is veroordeeld tot een hoger bedrag dan de geliquideerde proceskosten, zijnde € 1000,-.
De door Daimler gevorderde veroordeling van de werkelijke kosten in hoger beroep wordt om dezelfde reden afgewezen.
Slotsom
3.9.
Samenvattend komt het hof tot het oordeel dat het vonnis van de kantonrechter wordt bekrachtigd met uitzondering van de veroordeling van [appellant] in de werkelijke proceskosten. Hij zal worden veroordeeld in de geliquideerde kosten in eerste aanleg.
In hoger beroep slagen zijn overige grieven niet en wordt [appellant] eveneens veroordeeld in de geliquideerde kosten.

4.De uitspraak

Het hof:
vernietigt het vonnis waarvan beroep voor zover [appellant] daarin is veroordeeld tot betaling van een hoger bedrag aan de proceskosten van Daimler dan € 1.000,- bij gebreke van betaling van dit bedrag binnen veertien dagen van de betekening van het bestreden vonnis te vermeerderen met de wettelijke rente met ingang van de vijftiende dag na die betekening tot de dag van volledige betaling;
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep voor het overige;
veroordeelt [appellant] in de proceskosten van het hoger beroep, en begroot die kosten tot op heden aan de zijde van Daimler op € 741,- aan griffierecht en op € 3.342,- aan salaris advocaat, en voor wat betreft de nakosten op € 163,- indien geen betekening plaatsvindt, dan wel op € 248,- vermeerderd met de explootkosten indien niet binnen veertien dagen na de datum van dit arrest is voldaan aan de bij dit arrest uitgesproken veroordelingen en betekening van dit arrest heeft plaatsgevonden;
en bepaalt dat de bedragen van € 741,- en € 3.342,- binnen veertien dagen na de dag van deze uitspraak en het bedrag van € 163,- binnen veertien dagen na de dag van deze uitspraak dan wel het bedrag van € 248,- vermeerderd met explootkosten binnen veertien dagen na de dag van betekening moeten zijn voldaan, bij gebreke waarvan deze bedragen worden vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW daarover vanaf het einde van voormelde termijn tot aan de dag der voldoening;
verklaart de veroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit arrest is gewezen door mrs. J.M.H. Schoenmakers, P.W.A. van Geloven en C.B.M. Scholten van Aschat en is in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 30 november 2021.
griffier rolraadsheer