ECLI:NL:GHSHE:2021:3576

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
16 juni 2021
Publicatiedatum
30 november 2021
Zaaknummer
20-003915-19
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis van de politierechter inzake oplichting met niet-ontvankelijkheid van het hoger beroep

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 16 juni 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Zeeland-West-Brabant. De verdachte was eerder veroordeeld voor oplichting en kreeg een taakstraf van 100 uren, subsidiair 50 dagen hechtenis, en een voorwaardelijke gevangenisstraf van 2 maanden met een proeftijd van 2 jaren. Daarnaast werd de vordering van de benadeelde partij van € 8.000,00 volledig toegewezen, vermeerderd met wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen dit vonnis.

Tijdens de zitting in hoger beroep heeft de advocaat-generaal gevorderd dat het hof de verdachte niet-ontvankelijk zou verklaren in zijn hoger beroep, omdat de verdachte geen schriftuur met grieven had ingediend en ook geen mondelinge bezwaren had opgegeven. Het hof heeft vervolgens de ontvankelijkheid van het hoger beroep beoordeeld aan de hand van artikel 416, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering. Het hof kwam tot de conclusie dat het hoger beroep niet-ontvankelijk moest worden verklaard, aangezien de verdachte niet aan de vereisten voor het indienen van grieven had voldaan.

De beslissing van het hof was dan ook om het door de verdachte ingestelde hoger beroep niet-ontvankelijk te verklaren. Deze uitspraak werd gedaan door de meervoudige kamer voor strafzaken, onder leiding van voorzitter mr. D.A.E.M. Hulskes, en de raadsheren mr. K.J. van Dijk en mr. E.E. van der Bijl, in aanwezigheid van griffier mr. R.R.A.C. Dinnissen.

Uitspraak

Parketnummer : 20-003915-19
Uitspraak : 16 juni 2021
VERSTEK (dnip)

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, van 13 september 2019, in de strafzaak met parketnummer 02-234447-18 tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1985,
wonende te [adres] .
Hoger beroep
Bij vonnis waarvan beroep is de verdachte veroordeeld ter zake oplichting tot een taakstraf voor de duur van 100 uren, subsidiair 50 dagen hechtenis, en een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 2 maanden met een proeftijd van 2 jaren. Tevens is de vordering van de benadeelde partij ter hoogte van € 8.000,00 volledig toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel, en met een veroordeling van de verdachte in de proceskosten van de benadeelde partij begroot op € 42,32.
Van de zijde van de verdachte is tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof de verdachte niet-ontvankelijk zal verklaren in diens hoger beroep wegens het ontbreken van grieven.
Ontvankelijkheid van het hoger beroep
Het hof is van oordeel dat, gelet op het bepaalde in artikel 416, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, het door verdachte ingestelde hoger beroep niet-ontvankelijk dient te worden verklaard, nu verdachte geen schriftuur houdende grieven heeft ingediend noch mondeling bezwaren tegen het vonnis heeft opgegeven en het hof niet ambtshalve van oordeel is dat de strafzaak desalniettemin onderzocht dient te worden.

BESLISSING

Het hof:
Verklaart het door de verdachte ingestelde hoger beroep niet-ontvankelijk.
Aldus gewezen door:
mr. D.A.E.M. Hulskes, voorzitter,
mr. K.J. van Dijk en mr. E.E. van der Bijl, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. R.R.A.C. Dinnissen, griffier,
en op 16 juni 2021 ter openbare terechtzitting uitgesproken.