ECLI:NL:GHSHE:2021:3572

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
15 juni 2021
Publicatiedatum
26 november 2021
Zaaknummer
20-000784-20
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen veroordeling voor mishandeling van een politieambtenaar en bezit van pepperspray

In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 15 juni 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Zeeland-West-Brabant. De verdachte, geboren in Polen, was eerder veroordeeld voor het mishandelen van een politieambtenaar en het voorhanden hebben van een wapen, in dit geval pepperspray. Het hoger beroep was beperkt tot de veroordeling voor de feiten 1 en 3, waarbij de verdachte primair werd beschuldigd van het spugen in het gezicht van de hoofdagent, en subsidiair van belediging. De verdediging pleitte voor vrijspraak, maar het hof oordeelde dat de verdachte wettig en overtuigend schuldig was aan de tenlastegelegde feiten. Het hof vernietigde het eerdere vonnis en kwam tot een andere bewezenverklaring. De verdachte werd veroordeeld tot een geldboete van €800,00 en 16 dagen hechtenis, met de mogelijkheid van vervangende hechtenis bij niet-betaling. Daarnaast werd een schadevergoeding van €300,00 aan de benadeelde partij, de hoofdagent, toegewezen, vermeerderd met wettelijke rente. Het hof overwoog dat het spugen in het gezicht van een politieambtenaar, die zijn wettelijke taak uitoefende, als mishandeling moest worden gekwalificeerd. De verdachte werd als strafbaar beschouwd, en er werden geen feiten of omstandigheden aangetoond die haar strafbaarheid uitsloten.

Uitspraak

Parketnummer : 20-000784-20
Uitspraak : 15 juni 2021
TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, van 3 maart 2020, in de strafzaak met parketnummer 02-296617-19 tegen:

[verdachte]

geboren te [geboorteplaats] (Polen) op [geboortedag] 1981,
wonende te [woonplaats]
Hoger beroep
Namens de verdachte is op 13 maart 2020 tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Omvang van het hoger beroep
Het hoger beroep is in de appelakte uitdrukkelijk beperkt tot de veroordeling ter zake van hetgeen aan de verdachte onder 1 en 3 is tenlastegelegd. Al hetgeen hierna wordt overwogen en beslist heeft uitsluitend betrekking op dat gedeelte van het beroepen vonnis dat aan het oordeel van het hof is onderworpen.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep en in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis waarvan beroep integraal zal bevestigen.
De verdediging heeft primair vrijspraak bepleit van hetgeen de verdachte onder 1 tenlastegelegd is. Voorts heeft de verdediging een strafmaatverweer gevoerd.
Vonnis waarvan beroep
Het bestreden vonnis zal worden vernietigd omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de politierechter.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is – na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in eerste aanleg – tenlastegelegd dat:
1. primair
zij op of omstreeks 11 december 2019 te Breda een ambtenaar, te weten [slachtoffer] (hoofdagent van politie Eenheid Zeeland-West-Brabant), gedurende en/of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening heeft mishandeld door die [slachtoffer] in het gezicht, althans tegen het hoofd, te spugen.
1. subsidiair
zij op of omstreeks 11 december 2019 te Breda opzettelijk een ambtenaar, te weten [slachtoffer] , gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening, in zijn tegenwoordigheid heeft beledigd door hem meermalen in, althans in de richting van, het gezicht, althans tegen het hoofd, te spugen.
3.
zij op of omstreeks 11 december 2019 te Breda een wapen van categorie II, onder 6, van de Wet wapens en munitie, te weten Pepperspray (Defender Defensa Personal USO Civil), zijnde een voorwerp bestemd voor het treffen van personen met giftige, verstikkende, weerloosmakende, traanverwekkende en soortgelijke stoffen voorhanden heeft gehad.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten of omissies zijn verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 primair en 3 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:
1. primair
zij op 11 december 2019 te Breda een ambtenaar, te weten [slachtoffer] (hoofdagent van politie Eenheid Zeeland-West-Brabant), gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening heeft mishandeld door die [slachtoffer] in het gezicht te spugen.
3.
zij omstreeks 11 december 2019 te Breda een wapen van categorie II, onder 6, van de Wet wapens en munitie, te weten Pepperspray (Defender Defensa Personal USO Civil), zijnde een voorwerp bestemd voor het treffen van personen met giftige, verstikkende, weerloosmakende, traanverwekkende en soortgelijke stoffen voorhanden heeft gehad.
Het hof acht niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, zodat zij daarvan zal worden vrijgesproken.
Bewijsmiddelen [1]
Feit 1 primair

Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 12 december 2019 (p. 5-6), voor zover inhoudende als relaas van verbalisant [slachtoffer] :

(pagina 5)

Op woensdag 11 december 2019 omstreeks 22.45 uur bevond ik, [slachtoffer] , hoofdagent van politie Eenheid Zeeland-West-Brabant, mij samen met hoofdagent [verbalisant 1] , gekleed in politie-uniform en belast met de taak noodhulp, in een herkenbaar politievoertuig op de Claudiusprinsenlaan in Breda. Daar kregen wij de melding te gaan naar de Havermarkt in Breda. Daar zouden twee vrouwen onder invloed voor overlast zorgen. Ze zouden zich bevinden op het terras. Een vrouw zou een gele jas dragen en de andere een rode jas.

Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 12 december 2019 (p. 9-11), voor zover inhoudende als relaas van verbalisant [verbalisant 1] :

(pagina 9)
Op woensdag 11 december 2019 omstreeks 22:50 uur was ik, verbalisant [verbalisant 1] , belast met incidenten afhandeling in Breda. Ik had samen dienst met politieambtenaar [slachtoffer] . Wij waren in uniform gekleed en reden in een opvallend dienstvoertuig. Wij kregen het verzoek om naar de Havermarkt te Breda te gaan, aldaar zouden twee vrouwen voor overlast zorgen.
Ter plaatse op de Havermarkt zag ik dat zich twee vrouwen bevonden op het terras.
De vrouw met donker haar en rode jas identificeerde zich als: [betrokkene] , geboren op [geboortedatum betrokkene] te Polen.
(pagina 10)
De blonde vrouw [
het hof begrijpt: met de gele jas] identificeerde zich als: [verdachte] , geboren op [geboortedatum verdachte] te Polen. [verdachte] is vervolgens aangehouden ter zake beletten, belemmeren van ambtenaar in functie met wederspannigheid.
(pagina 11)
Ik heb samen met politieambtenaar [slachtoffer] verdachte [verdachte] overgebracht naar cellencomplex Mijkenbroek te Breda. In ons dienstvoertuig zat ik naast verdachte [verdachte] op de achterbank. Ik zat op dat moment achter de bestuurder. Ik zag dat [verdachte] continu ver naar voren zat met haar bovenlichaam. Ik heb [verdachte] meerdere keren gevraagd normaal te gaan zitten, ik zag dat zij daar geen gehoor aan gaf. (…) Ik hoorde en zag dat [verdachte] ineens met haar bovenlichaam nog verder naar voor bewoog. Ik zag en hoorde vervolgens dat [verdachte] tegen het gezicht van politieambtenaar [slachtoffer] tufte. Ik zag dat er op dat moment speeksel uit de mond van [verdachte] kwam.

Het proces-verbaal van aangifte d.d. 12 december 2019 (p. 12-14), voor zover inhoudende als verklaring van aangever [slachtoffer] :

(pagina 13)
Op woensdag 11 december 2019, om 23.01 uur, hield ik de verdachte in de gele jas aan [
het hof begrijpt: verdachte] (…). Ik plaatste de verdachte in ons voertuig ter overbrenging naar het cellencomplex de Mijkenbroek. (…) Ik hoorde dat de verdachte een spugend geluid maakte. Ik voelde direct spetters in mijn gezicht, hierdoor voelde ik meteen een gevoel van walging. Ik voelde een misselijk gevoel in mijn maag, doordat ik bespuugd werd. Ik voelde me lichamelijk onwel worden. Door spugen kunnen ziektes worden overgebracht, hierdoor voelde ik me erg vies.
Aan niemand werd het recht of de toestemming gegeven tot het plegen van het feit.
Feit 3
Aangezien verdachte ten aanzien van feit 3 een bekennende verklaring heeft afgelegd en ter zake daarvan geen vrijspraak is bepleit, zal worden volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen als bedoeld in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering en acht het hof dat feit wettig en overtuigend bewezen, gelet op:
  • de verklaring van verdachte ter terechtzitting in hoger beroep d.d. 1 juni 2021, voor zover inhoudende dat zij het eens is met de bewezenverklaring door de politierechter van feit 3;
  • de bekennende verklaring van verdachte afgelegd bij de politie (p. 73);
  • het proces-verbaal betreffende pepperspray van verbalisant [verbalisant 2] d.d. 12 december 2019 (p. 38-39).
Bewijsoverwegingen
Algemene bewijsoverwegingen
De beslissing dat het bewezenverklaarde door de verdachte is begaan, berust op de feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven bedoelde bewijsmiddelen in onderlinge samenhang beschouwd.
Elk bewijsmiddel wordt – ook in zijn onderdelen – slechts gebruikt tot bewijs van dat bewezenverklaarde feit, of die bewezenverklaarde feiten, waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft.
Bijzondere bewijsoverwegingen
De verdediging heeft vrijspraak bepleit van hetgeen – zo begrijpt het hof – onder 1 aan de verdachte tenlastegelegd is. Daartoe is aangevoerd dat de verklaringen van verbalisanten [verbalisant 1] en [slachtoffer] niet volledig overeenkomen. Zo heeft verbalisant [verbalisant 1] verklaard over het omhoogkomen van de verdachte in de auto en verbalisant [slachtoffer] verklaart hier niet over. Het ontbreekt daarom aan wettig en overtuigend bewijs en met name aan overtuigend bewijs, aldus de verdediging.
Het hof overweegt daartoe dat zij geen enkele aanleiding heeft tot twijfel aan de juistheid, betrouwbaarheid en geloofwaardigheid van het op ambtsbelofte opgemaakte proces-verbaal van verbalisant [verbalisant 1] , noch van de gedane aangifte door verbalisant [slachtoffer] . Deze bewijsmiddelen ondersteunen elkaar op essentiële punten en komen op veel vlakken met elkaar overeen. Het hof hecht in beginsel ook meer waarde aan de afgelegde verklaringen van deze politieambtenaren die bezig waren met de rechtmatige uitoefening van hun politietaak dan aan de ontkennende (en wisselende) verklaring van de verdachte die evident ten tijde van het incident onder invloed van alcohol verkeerde. Naar het oordeel van het hof staat op basis van de bewijsmiddelen dan ook zonder enige twijfel vast dat verdachte verbalisant [slachtoffer] in het gezicht heeft gespuugd.
Het hof verwerpt het verweer van de verdediging strekkende tot vrijspraak van het onder 1 tenlastegelegde.
Voor wat betreft het spugen in het gezicht van verbalisant [slachtoffer] is het hof voorts, anders dan de politierechter en de advocaat-generaal, van oordeel dat sprake is van mishandeling. Het is bestendige jurisprudentie van de Hoge Raad dat mishandeling niet uitsluitend de vorm aanneemt van ‘het aan een ander toebrengen van lichamelijk letsel of pijn zonder dat daarvoor een rechtvaardigingsgrond bestaat’. Mishandeling kan onder omstandigheden ook bestaan in ‘het bij een ander teweegbrengen van een min of meer hevige onlust veroorzakende gewaarwording in of aan het lichaam’.
Verbalisant [slachtoffer] heeft verklaard dat hij, doordat hij spetters spuug van de verdachte in zijn gezicht kreeg, meteen een gevoel van walging voelde. Hij heeft verklaard een misselijk gevoel in zijn maag te hebben gevoeld doordat hij bespuugd werd en hij voelde zich lichamelijk onwel worden. Ook voelde verbalisant [slachtoffer] zich erg vies, nu door spugen ziektes kunnen worden overgebracht.
Gelet op het vorengaande is het hof van oordeel dat de verdachte, door verbalisant [slachtoffer] te bespugen, bij hem een min of meer hevige onlust veroorzakende gewaarwording in of aan zijn lichaam heeft veroorzaakt. Het hof beschouwt deze gedraging daarom als mishandeling in de zin van artikel 300, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht. Nu de verdachte dit feit bovendien heeft gepleegd jegens een politieambtenaar gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening beschouwt het hof dit feit als een mishandeling in de zin van artikel 304, aanhef en onder 2, van het Wetboek van Strafrecht.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het onder 1 bewezenverklaarde wordt als volgt gekwalificeerd:
mishandeling, terwijl het misdrijf wordt gepleegd tegen een ambtenaar gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening.
Het onder 3 bewezenverklaarde wordt als volgt gekwalificeerd:
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een wapen van categorie II.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluiten. De feiten zijn strafbaar.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezenverklaarde.
Op te leggen straf
De verdediging heeft verzocht dat het hof de door de politierechter opgelegde geldboete ter hoogte van € 800,00 zal matigen. De verdediging heeft daartoe – kort weergegeven – aangevoerd dat de verdachte voor verschillende misdrijven inmiddels voor een totaalbedrag van € 810,00 aan geldboetes opgelegd heeft gekregen. De verdachte wenst de Nederlandse nationaliteit te verkrijgen en een van de vereisten voor het verkrijgen daarvan is dat aan de aanvrager in de vijf jaren voorafgaand aan de aanvraag voor niet meer dan een totaalbedrag van € 1.215,00 aan geldboetes is opgelegd. Ook een op te leggen taakstraf zou het verkrijgen van de Nederlandse nationaliteit verhinderen, aldus de verdediging.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
Het hof heeft bij het bepalen van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarnaast is gelet op de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komt in het hierop gestelde wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat zij zich schuldig heeft gemaakt aan het mishandelen van een politieagent door hem in het gezicht te spugen, terwijl hij als ambtenaar zijn wettelijke taak vervulde. Het is in het algemeen afkeurenswaardig dat de verdachte een ander in het gezicht heeft gespuugd. Het hof rekent dit de verdachte echter in het bijzonder aan omdat de verdachte een politieambtenaar in het gezicht heeft gespuugd die, ook ter bescherming van de verdachte, zijn wettelijke taak verricht.
Daarnaast heeft zij een busje pepperspray voorhanden gehad. Het ongecontroleerde bezit van wapens kan in zijn algemeenheid een onaanvaardbaar risico voor de veiligheid van personen met zich meebrengen en een gevoel van onveiligheid in de samenleving veroorzaken. Hiervoor heeft de verdachte kennelijk geen oog gehad. Het feit dat de houdbaarheidsdatum al lang zou zijn verstreken maakt dit niet minder strafwaardig.
Het hof heeft bij de strafoplegging acht geslagen op de inhoud van het uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 25 maart 2021, betreffende het justitieel verleden van de verdachte. Hieruit blijkt dat zij niet eerder onherroepelijk is veroordeeld ter zake van soortgelijke strafbare feiten.
Voorts heeft het hof gelet op de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Uit het onderzoek ter terechtzitting is hieromtrent onder meer gebleken dat de verdachte zelfstandig ondernemer is, geen schulden heeft, kan rondkomen met haar huidige inkomen en daartoe onder meer gebruikmaakt van de ‘Tijdelijke overbruggingsregeling zelfstandig ondernemers’. Het feit dat de verdachte de Nederlandse nationaliteit wenst te verkrijgen, is voor het hof geen reden om een andere of lagere straf op te leggen.
Alles afwegende is het hof van oordeel dat gelet op de aard en ernst van het bewezenverklaarde, de oplegging van een geldboete van € 800,00 een passende en geboden straf is.
Bij de vaststelling van de hoogte van deze geldboete heeft het hof rekening gehouden met de financiële draagkracht van de verdachte, voor zover daarvan ter terechtzitting is gebleken.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]
De benadeelde partij [slachtoffer] heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot vergoeding van een bedrag van € 300,00 aan immateriële schade. Deze vordering is bij vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 150,00.
De benadeelde partij heeft zich via het daartoe bestemde formulier in hoger beroep opnieuw gevoegd ter zake van het niet toegewezen gedeelte van de vordering.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij [slachtoffer] als gevolg van het onder 1 bewezenverklaarde handelen van de verdachte, rechtstreeks immateriële schade heeft geleden. Hij voelde zich na het onder 1 bewezenverklaarde vies en hij werd misselijk als hij eraan terugdacht. Voorts heeft het ervoor gezorgd dat hij zich niet meer veilig voelt in een auto met een verdacht die achterin diezelfde auto geboeid zit. Hij is oplettender en wantrouwiger.
Gelet op het vorengaande is het hof van oordeel dat de schade die de benadeelde partij [slachtoffer] heeft geleden, valt onder het bereik van artikel 6:106, eerste lid, onder b, van het Burgerlijk Wetboek. Het hof begroot deze immateriële schade, op grond van het onderzoek in de onderhavige strafrechtelijke procedure, naar billijkheid op een bedrag
€ 300,00.
Het voorgaande leidt ertoe dat de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] zal worden toegewezen tot een totaalbedrag van € 300,00 aan immateriële schade. Het toe te wijzen bedrag zal, zoals gevorderd, worden vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 11 december 2019, zijnde de pleegdatum van het onder 1 bewezenverklaarde, tot aan de dag der algehele voldoening.
Het hof zal de verdachte, die als de in het ongelijk gestelde partij kan worden aangemerkt, tevens veroordelen in de proceskosten aan de zijde van de benadeelde partij. Voorts zal de verdachte worden veroordeeld in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging van dit arrest door de benadeelde partij nog te maken kosten.
Schadevergoedingsmaatregel
Op grond van het onderzoek ter terechtzitting heeft het hof in rechte vastgesteld dat door het bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade aan het slachtoffer [slachtoffer] is toegebracht tot een bedrag van € 300,00. De verdachte is daarvoor jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk.
Het hof ziet aanleiding om aan de verdachte de maatregel tot schadevergoeding op
te leggen ter hoogte van voormeld bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 11 december 2019 tot aan de dag der algehele voldoening
,nu het hof het wenselijk acht dat de Staat der Nederlanden schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert. Het hof zal daarbij bepalen dat gijzeling voor na te melden duur kan worden toegepast indien verhaal niet mogelijk blijkt, met dien verstande dat de toepassing van die gijzeling de verschuldigdheid niet opheft.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 23, 24, 24a, 24c, 36f, 57, 63, 300 en 304 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie, zoals deze ten tijde van het bewezenverklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van het wijzen van dit arrest rechtens gelden.

BESLISSING

Het hof:
vernietigt het vonnis waarvan beroep voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen en doet in zoverre opnieuw recht:
verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 primair en 3 tenlastegelegde heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart het onder 1 primair en 3 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
geldboetevan
€ 800,00 (achthonderd euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
16 (zestien) dagen hechtenis;
bepaalt dat het totaal van de
geldboetesmag worden voldaan in
8 (acht) termijnenvan
1 maand, elke termijn groot
€ 100,00 (honderd euro);
wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer] ter zake van het onder 1 primair bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 300,00 (driehonderd euro) ter zake van immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 11 december 2019 tot aan de dag der algehele voldoening;
veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil;
legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer] , ter zake van het onder 1 primair bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 300,00 (driehonderd euro) als vergoeding voor immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 11 december 2019 tot aan de dag der algehele voldoening;
bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 6 (zes) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op;
bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Aldus gewezen door:
mr. G.J. Schiffers, voorzitter,
mr. A.J. Henzen en mr. N.I.B.M. Buljevic, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. J.A.A. Vulto, griffier,
en op 15 juni 2021 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
mr. Henzen is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Tenzij anders vermeld wordt hierna verwezen naar pagina’s van het dossier van de politie Eenheid Zeeland-West-Brabant, district De Baronie, basisteam Weerijs, registratienummer PL2000-2019300001, afgesloten d.d. 14 december 2019 door verbalisant [verbalisant 3] , hoofdagent van politie Eenheid Zeeland-West-Brabant (doorgenummerde pagina’s 1 tot en met 80). Alle tot het bewijs gebezigde processen-verbaal zijn in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde verbalisanten en alle verklaringen zijn, voor zover nodig, zakelijk weergegeven.