ECLI:NL:GHSHE:2021:3560

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
26 november 2021
Publicatiedatum
25 november 2021
Zaaknummer
20-001140-20
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van mishandeling van levensgezel na tegenstrijdige verklaringen

In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 26 november 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht. De verdachte was eerder veroordeeld voor mishandeling van zijn levensgezel en kreeg een taakstraf van 20 uren, subsidiair 10 dagen hechtenis met een proeftijd van 2 jaar. De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen dit vonnis.

Tijdens de zitting in hoger beroep heeft het hof de vordering van de advocaat-generaal gehoord, die bevestiging van het vonnis met aanvulling van gronden vroeg. De verdediging pleitte primair voor vrijspraak en voerde subsidiair een beroep op noodweer aan. Het hof heeft het vonnis van de politierechter vernietigd, omdat het niet te verenigen was met de beslissing van het hof.

De tenlastelegging betrof mishandeling op 2 februari 2020, waarbij de verdachte zijn levensgezel zou hebben geduwd en geslagen. De aangeefster deed aangifte, maar trok deze later in. De verdachte verklaarde dat hij de aangeefster op de grond had gewerkt om haar te kalmeren, omdat zij hysterisch was. Het hof concludeerde dat de verklaring van de aangeefster niet voldoende bewijs bood voor een veroordeling, vooral gezien de tegenstrijdigheden in de verklaringen en het feit dat de verdachte ook verwondingen had. Het hof heeft daarom de verdachte vrijgesproken van het tenlastegelegde feit.

Uitspraak

Parketnummer : 20-001140-20
Uitspraak : 26 november 2021
TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, van 29 mei 2020 in de strafzaak met parketnummer 03-027977-20, tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] ,
wonende te [adres] .
Hoger beroep
Bij vonnis waarvan beroep is de verdachte door de politierechter ter zake van - kort gezegd - mishandeling van zijn levensgezel veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 20 uren subsidiair 10 dagen hechtenis voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar.
Namens de verdachte is tegen dit vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep en in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis waarvan beroep zal bevestigen met aanvulling van de gronden.
De verdediging heeft primair vrijspraak bepleit en subsidiair een beroep gedaan op noodweer en bepleit de verdachte te ontslaan van alle rechtsvervolging. Meer subsidiair heeft de verdediging een strafmaatverweer gevoerd.
Vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd omdat het niet te verenigen is met de hierna te geven beslissing.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
hij op of omstreeks 2 februari 2020 te Heerlen, zijn levensgezel, [slachtoffer] , heeft mishandeld door die [slachtoffer] gewelddadig op de grond te duwen en/of te slaan.
Vrijspraak
Het hof heeft uit het onderzoek ter terechtzitting niet door de inhoud van wettige bewijsmiddelen de overtuiging bekomen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
Het hof leidt uit het dossier het volgende af.
In de nacht van 2 februari 2020 heeft [slachtoffer] aangifte gedaan van mishandeling door haar partner. Zij heeft verklaard dat de verdachte haar die nacht op de grond had geduwd en op haar in had geslagen. Ook trapte hij met zijn voet in haar gezicht. Zij voelde hierdoor pijn aan haar neus. De verbalisant die de aangifte heeft opgenomen, zag dat de neus van aangeefster rood en blauw van kleur was. De dienstdoende verbalisanten relateren in een proces-verbaal van bevindingen dat [slachtoffer] die nacht vertelde dat de verdachte haar hard had geduwd en dat zij door deze duw ten val was gekomen. Toen zij op de grond lag heeft de verdachte haar diverse malen in het gezicht geslagen en geschopt. Daarbij is de verdachte ook op haar gezicht gaan staan. [slachtoffer] was hevig geëmotioneerd.
Vervolgens heeft [slachtoffer] te kennen gegeven geen aanvullende verklaring te willen afleggen en haar aangifte te willen intrekken.
Tegenover de verklaring van [slachtoffer] staat de verklaring van de verdachte dat [slachtoffer] die nacht hysterisch was en dingen naar hem gooide. De verdachte heeft verklaard dat hij [slachtoffer] toen op de grond heeft gewerkt om haar rustig te krijgen en dat [slachtoffer] hem schopte en krabde.
De verbalisanten die de verdachte hebben aangehouden, namen waar dat de verdachte diverse wondjes op zijn armen en handen had.
De verklaring van aangeefster [slachtoffer] betreft het enige bewijsmiddel waarop een veroordeling van de verdachte zou kunnen worden gestoeld. De bij [slachtoffer] geconstateerde verkleuringen van de neus bieden daarvoor onvoldoende ondersteuning nu het ook past in de lezing van de verdachte, inhoudende dat hij door aangeefster is aangevallen (en gekrabd en geslagen) en dat hij haar op de grond heeft gewerkt om haar te kalmeren en rustig te krijgen. Ook de emotie die de dienstdoende verbalisanten hebben waargenomen, kan in die lezing passen.
Bij deze stand van zaken dient de verdachte het voordeel van de twijfel te krijgen, zodat hij van het tenlastegelegde zal worden vrijgesproken.

BESLISSING

Het hof:
vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
verklaart niet bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Aldus gewezen door:
mr. S. Taalman, voorzitter,
mr. J. Platschorre en mr. C.A. van Roosmalen, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. L.C.J.M. Hillebrandt, griffier,
en op 26 november 2021 ter openbare terechtzitting uitgesproken.