ECLI:NL:GHSHE:2021:3559

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
25 november 2021
Publicatiedatum
25 november 2021
Zaaknummer
200.298.746_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake ondertoezichtstelling van minderjarigen met betrekking tot de moeder en de Raad voor de Kinderbescherming

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof 's-Hertogenbosch, gaat het om een hoger beroep van de moeder tegen een beschikking van de rechtbank Limburg, waarin de ondertoezichtstelling van haar drie minderjarige kinderen is uitgesproken. De moeder, vertegenwoordigd door haar advocaat mr. J.G. van Ek, verzet zich tegen de beslissing van de Raad voor de Kinderbescherming, die de ondertoezichtstelling heeft aangevraagd. De kinderen, geboren in 2005, 2010 en 2011, zijn onder toezicht gesteld vanwege zorgen over hun ontwikkeling en de opvoedingssituatie. De moeder stelt dat de zorgen van de raad overdreven zijn en dat zij in staat is om voor haar kinderen te zorgen. Tijdens de mondelinge behandeling op 8 november 2021 zijn de moeder, de raad en de gecertificeerde instelling (GI) gehoord. Het hof heeft vastgesteld dat de moeder en de GI achter de uithuisplaatsing van de oudste minderjarige staan, maar dat er zorgen zijn over de ontwikkeling van de jongere kinderen. Het hof heeft besloten om de zaak pro forma aan te houden tot 16 december 2021, in afwachting van aanvullende informatie van de GI over de situatie van de jongere kinderen. De beslissing van het hof bevestigt de ondertoezichtstelling van de oudste minderjarige, maar vraagt om meer duidelijkheid over de situatie van de jongere kinderen.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak : 25 november 2021
Zaaknummer : 200.298.746/01
Zaaknummer 1e aanleg : C/03/292846 / JE RK 21-1170
in de zaak in hoger beroep van:
[de moeder],
wonende te [woonplaats] ,
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. J.G. van Ek,
tegen
Raad voor de Kinderbescherming,
regio Zuidoost-Nederland, locatie [locatie] ,
verweerder in hoger beroep,
hierna te noemen: de raad.
Deze zaak gaat over
[minderjarige 1](hierna: [minderjarige 1] ), geboren op [geboortedatum] 2005 te [geboorteplaats] ,
[minderjarige 2](hierna: [minderjarige 2] ), geboren op [geboortedatum] 2010 te [geboorteplaats] , en
[minderjarige 3](hierna: [minderjarige 3] ), geboren op [geboortedatum] 2011 te [geboorteplaats] .
Als belanghebbende wordt aangemerkt:
- William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering (hierna te noemen: de GI).

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, van 18 juni 2021, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 20 augustus 2021, heeft de moeder verzocht voormelde beschikking te vernietigen – naar het hof begrijpt voor wat betreft de ondertoezichtstelling van [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] – en opnieuw rechtdoende het verzoek van de raad tot ondertoezichtstelling van [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] alsnog af te wijzen, dan wel een beslissing te nemen welke het hof juist acht.
2.2.
Er is geen verweerschrift ingekomen.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 8 november 2021. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- de moeder, bijgestaan door mr. B.H.S. Brinkman, waarnemende zijn kantoorgenoot mr. Van Ek;
- de raad, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de raad] ;
- de GI, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de GI 1] en [vertegenwoordiger van de GI 2] .
2.4.
Het hof heeft [minderjarige 1] in de gelegenheid gesteld haar mening kenbaar te maken. Zij heeft hiervan geen gebruik gemaakt.
2.5.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
- het V-formulier met bijlage van de advocaat van de moeder, ingekomen op 21 september 2021.

3.De beoordeling

3.1.
Uit de moeder zijn [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] geboren. Het ouderlijk gezag over de kinderen wordt uitgeoefend door de moeder. [minderjarige 2] en [minderjarige 3] verblijven bij de moeder. [minderjarige 1] verblijft bij een woonlocatie van [instantie] te Limburg.
3.2.
Bij de bestreden – uitvoerbaar bij voorraad verklaarde – beschikking heeft de rechtbank [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] onder toezicht gesteld van de GI en machtiging verleend tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] in een accommodatie van een zorgaanbieder voor geïndiceerde jeugdhulp voor de duur van een jaar met ingang van 18 juni 2021.
3.3.
De moeder kan zich met voormelde beslissing, voor zover het de ondertoezichtstelling van de kinderen betreft, niet verenigen en zij is hiervan in hoger beroep gekomen.
3.4.
De moeder voert, samengevat, het volgende aan.
De kinderen worden niet ernstig in hun ontwikkeling bedreigd. De door de raad genoemde zorgen worden gedeeltelijk door de moeder erkend. Deze zijn echter overdreven en niet dusdanig dat een ondertoezichtstelling gerechtvaardigd is. De moeder sluit voldoende aan bij de kinderen en laat haar gezag op een juiste manier gelden. Zij heeft haar belaste jeugd afgesloten. Zij drinkt incidenteel alcohol, maar brengt de kinderen hiermee nooit in gevaar. De kinderen hebben wel degelijk een dag- en nachtritme en een eet- en slaappatroon. De moeder heeft al jaren een stabiele relatie en zij kan terugvallen op haar partner, buren en vriendin. De zorgen over de identiteitsontwikkeling van de kinderen vormen ook geen grondslag voor de ondertoezichtstelling. De kinderen weten wie hun vader is. De moeder kan de vader(s) niet verplichten tot contact.
De situatie van de moeder en de kinderen is inmiddels verbeterd. De moeder staat achter de uithuisplaatsing van [minderjarige 1] . [minderjarige 1] vindt het heel leuk bij [instantie] en is helemaal opgebloeid. Zij gaat ook weer naar school. Sinds [minderjarige 1] niet meer thuis woont is het contact tussen [minderjarige 1] en de moeder veel beter. Ook is het opvoedklimaat bij de moeder sindsdien verbeterd. Zij is consequenter in haar handelen geworden waardoor de kinderen beter naar haar luisteren. [minderjarige 2] gaat vanwege haar leerachterstand naar speciaal onderwijs. Van schoolverzuim is geen sprake meer. Het gepest worden op school viel wel mee. Met betrekking tot het overgewicht van [minderjarige 2] handelt de moeder adequaat. Hiervoor krijgt [minderjarige 2] nu gezondere voeding. Bij [minderjarige 3] is geen sprake meer van een ontwikkelingsachterstand. Hij heeft zijn leerachterstand ingelopen en het schoolverzuim is afgenomen. Hij heeft een klas overgedaan waardoor hij zelfverzekerder is geworden. [minderjarige 2] en [minderjarige 3] hebben hobby’s en gaan naar de clubjes van [organisatie] .
De GI is de afgelopen vijf maanden eenmaal op huisbezoek geweest. Tijdens dat gesprek is over hobby’s van de kinderen gesproken en die hebben zij nu. Verder is er geen plan van aanpak met doelen. [minderjarige 1] heeft nog gesprekken met het FACT-team van Mondriaan. [minderjarige 2] , [minderjarige 3] en de moeder hebben geen hulpverlening meer. Via [organisatie] zou er nog hulpverlening worden ingezet, maar dat is nog niet gebeurd. De moeder kan dit ook zelf met de gemeente regelen. Als er iets is weet de moeder waar zij terecht kan voor hulp. Voor [minderjarige 1] heeft de moeder destijds ook zelf om hulp gevraagd.
3.5.
De raad voert, samengevat, het volgende aan.
Bij de kinderen is sprake van een ernstige ontwikkelingsbedreiging. Om deze bedreiging weg te nemen moet de hulpverlening meer worden gestroomlijnd. Er moet hulpverlening worden ingezet, deze moet consequent worden gevolgd en zo nodig worden opgevolgd door andere hulpverlening. De raad heeft er geen vertrouwen in dat de moeder dit zelf in een vrijwillig kader voor elkaar gaat krijgen. De afgelopen jaren is er veel hulpverlening ingezet. De ene keer werkt de moeder wel mee en de andere keer niet. De betrokken hulpverlening vond de situatie van de kinderen erger dan de moeder. De moeder vindt het allemaal niet zo erg. Dat blijkt ook uit het beroepschrift, waarin een herhaling staat van wat de raad in het onderzoek is tegengekomen.
De raad is het niet eens met de door de GI uitgezette lijn. Het past niet bij wat de raad voor ogen had. Het is zorgelijk dat de in het raadsonderzoek genoemde zorgen niet meer als zodanig worden benoemd, terwijl de situatie van de twee jongste kinderen niet wezenlijk is veranderd. De urgentie lijkt te zijn weggevloeid, terwijl het vijf voor twaalf was en er moest worden doorgepakt. De GI is een keer bij de moeder thuis geweest en heeft een paar keer via videobellen contact met haar gehad. Over de door de raad genoemde doelen wordt niets meer gezegd. Het gaat niet alleen over hobby’s en weerbaarheidstraining. Wat er voor situatie door de hulpverlening en de raad is aangetroffen is niet mis. Er moet zicht komen op de opvoedvaardigheden van de moeder en wat er verder nodig is.
3.6.
De GI brengt, samengevat, het volgende naar voren.
Vanwege een opnamestop is de GI pas sinds september 2021 actief betrokken. De lijnen voor [minderjarige 1] zijn uitgezet. Verder is de aanmelding bij [organisatie] gedaan voor opvoedondersteuning en om zicht te krijgen op de opvoedsituatie bij de moeder. Door omstandigheden is daarmee nog niet gestart. Dat gaat op korte termijn gebeuren.
De GI heeft contact gehad met de school en het wijkteam. Zij zijn al langer bij het gezin betrokken. De school en het wijkteam zijn best positief, waardoor een ander beeld wordt geschetst dan in het raadsrapport. Het wijkteam geeft aan dat de moeder van ver komt, dat zij stappen heeft gezet maar dat zij er nog niet is. De moeder doet mee aan activiteiten in de wijk. Bij [minderjarige 3] is nog sprake van schoolverzuim en te laat komen, maar het is wel een stuk verbeterd. Volgens [minderjarige 2] is het pesten niet zo erg. De oorzaak van haar overgewicht gaat onderzocht worden. [minderjarige 3] moet met kickboksen sterker in zijn schoenen komen te staan en [minderjarige 2] met weerbaarheidstraining. De moeder heeft er zelf voor gezorgd dat de kinderen naar het wijkclubje gaan en zij heeft [minderjarige 3] aangemeld voor kickboksen. Sinds de uithuisplaatsing van [minderjarige 1] is er in de thuissituatie meer rust gekomen; dat geven [minderjarige 2] en [minderjarige 3] ook aan. De partner van de moeder is ook een steunende factor.
Er moet voor langere tijd hulpverlening worden ingezet, om de ontwikkeling van de kinderen te kunnen blijven volgen. Omdat de moeder geen hulpvraag heeft, wordt deze samen met haar geformuleerd. Daarvoor wordt hulpverlening ingezet die gespecialiseerd is in mensen met een verstandelijke beperking. De moeder staat achter de uithuisplaatsing van [minderjarige 1] , zodat dit in een vrijwillig kader zou kunnen. Als de moeder open staat voor [organisatie] en voor hulpverlening, zou dit ook in een vrijwillig kader kunnen. Er is echter ook een verleden waarin de moeder wisselend is geweest in haar houding ten opzichte van hulpverlening. In het vrijwillig kader zou het wijkteam het overnemen van de GI over en verdergaan met [organisatie] . De moeder heeft goed contact met het wijkteam. Als de zorgen toenemen kan er altijd weer intensiever ingezet worden.
3.7.
Het hof overweegt het volgende.
3.7.1.
Het hoger beroep is niet gericht tegen de verleende machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] .
3.7.2.
Ingevolge het bepaalde in artikel 1:255 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter een minderjarige onder toezicht stellen van een gecertificeerde instelling wanneer die minderjarige zodanig opgroeit, dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en:
a. de zorg die in verband met het wegnemen van de bedreiging noodzakelijk is voor de minderjarige of voor zijn ouders of de ouder die het gezag uitoefenen, door dezen niet of onvoldoende wordt geaccepteerd, en;
b. de verwachting gerechtvaardigd is dat de ouders of de ouder die het gezag uitoefenen binnen een gelet op de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247 lid 2 BW, in staat zijn te dragen.
3.7.3.
Ten aanzien van [minderjarige 1] is het hof van oordeel dat voldaan is aan de wettelijke vereisten van artikel 1:255 BW. In het verleden is in het vrijwillig kader al veel hulpverlening ingezet, echter zonder voldoende resultaat. Weliswaar staan de moeder en [minderjarige 1] achter de uithuisplaatsing, maar het hof acht de aanwezigheid van een neutrale derde, de GI, noodzakelijk om de plaatsing van [minderjarige 1] voldoende te waarborgen. Er bestaat een reële kans dat er momenten komen waarop de nog jonge en kwetsbare [minderjarige 1] (even) niet zo positief tegenover de uithuisplaatsing staat en dan is het risico te groot dat de moeder er, vanwege haar pedagogische onmacht, niet voor kan zorgdragen dat [minderjarige 1] terugkeert naar [instantie] . De moeder is er immers ook niet in geslaagd [minderjarige 1] gemotiveerd te krijgen voor school, waardoor zij voorafgaand aan de uithuisplaatsing een half jaar van school heeft verzuimd. Het is van het grootste belang dat de plaatsing van [minderjarige 1] , gelet op de positieve ontwikkeling, duurzaam behouden blijft.
3.7.4.
Ten aanzien van [minderjarige 2] en [minderjarige 3] acht het hof zich op grond van de thans beschikbare informatie onvoldoende voorgelicht om een verantwoorde beslissing te kunnen nemen die in het belang van [minderjarige 2] en [minderjarige 3] is. Over de in het raadsrapport van 4 juni 2021 genoemde zorgen ten aanzien van [minderjarige 2] en [minderjarige 3] wil het hof nader door de GI geïnformeerd worden in relatie tot het wettelijk kader van de ondertoezichtstelling en de vraag of de moeder zelf de ernstige ontwikkelingsbedreiging duurzaam kan afwenden. Het gaat dan (in ieder geval) om de volgende in het raadsrapport genoemde punten:
  • Er is sprake van emotionele verwaarlozing doordat de moeder onvoldoende kan afstemmen op de emotionele behoeftes en gevoelens van de kinderen. Zij is niet consequent, is niet in staat haar emoties te reguleren en schreeuwt bij stress tegen de kinderen.
  • De moeder heeft een beperkt probleeminzicht, bagatelliseert de problematiek van de kinderen en laat een vermijdende coping stijl zien waardoor problemen onveranderd blijven, dan wel verergeren. De moeder geeft hiermee verkeerd voorbeeldgedrag en leert de kinderen niet om adequaat om te gaan met emoties en het oplossen van problemen.
  • Bij [minderjarige 2] en [minderjarige 3] is sprake van een ontwikkelingsachterstand. [minderjarige 2] is door haar verstandelijke beperking erg kwetsbaar. Zij laat sociaal wenselijk gedrag zien, wordt gepest en er zijn zorgen over haar weerbaarheid. Er zijn zorgen over haar forse overgewicht en haar uiterlijke verzorging. Bij [minderjarige 3] is nog sprake van schoolverzuim.
  • De kinderen hebben geen zinvolle vrijetijdsbesteding en zij vervelen zich thuis.
  • Er zijn zorgen over identiteitsontwikkeling van de kinderen omdat zij geen contact met hun vaders hebben.
  • Er zijn zorgen over de openheid van de moeder naar hulpverlening over de problemen thuis. De moeder geeft geen of wisselend gevolg aan geadviseerde hulpverlening.
Het hof verzoekt de GI uiterlijk op 16 december 2021 het hof schriftelijk te informeren (met afschrift daarvan aan de advocaat van de moeder en de raad) over bovenstaande punten.
3.7.5.
Het hof zal de verdere behandeling van de zaak voor wat betreft de ondertoezichtstelling van [minderjarige 2] en [minderjarige 3] pro forma tot 16 december 2021 aanhouden in afwachting van het bericht van de GI. De advocaat van de moeder en de raad zullen vervolgens door het hof in de gelegenheid worden gesteld binnen twee weken schriftelijk te reageren op het bericht van de GI.
3.8.
Het voorgaande leidt tot de navolgende beslissing.

4.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, van 18 juni 2021, voor wat betreft de ondertoezichtstelling van [minderjarige 1] ;
verzoekt de griffier krachtens het bepaalde in het Besluit Gezagsregisters een afschrift van deze uitspraak toe te zenden aan de griffier van de rechtbank Oost-Brabant, afdeling civiel recht, team familie- en jeugdrecht ter attentie van het centraal gezagsregister;
verzoekt de GI het hof tijdig vóór de hierna te noemen pro forma datum te informeren conform hetgeen onder rechtsoverweging 3.7.4 is overwogen, onder gelijktijdige verstrekking van een afschrift daarvan aan de advocaat van de moeder en de raad;
stelt de advocaat van de moeder en de raad vervolgens in de gelegenheid om binnen 2 weken, derhalve uiterlijk op 30 december 2021, te reageren op het bericht van de GI;
houdt iedere verdere beslissing aan tot PRO FORMA 16 december 2021.
Deze beschikking is gegeven door mrs. E.P. de Beij, J.F.A.M. Graafland-Verhaegen en M.I. Peereboom-van Drunick en is op 25 november 2021 uitgesproken in het openbaar door mr. C.N.M. Antens in tegenwoordigheid van de griffier.