ECLI:NL:GHSHE:2021:3553

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
25 november 2021
Publicatiedatum
25 november 2021
Zaaknummer
200.293.049_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep mentorschap en verzoek tot opheffing

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen een beschikking van de rechtbank Limburg, waarbij het verzoek van [verzoeker] tot opheffing van een mentorschap is afgewezen. Het mentorschap was in 2014 ingesteld ten behoeve van [verzoeker], die momenteel in een psychiatrische instelling verblijft. [verzoeker] is van mening dat het mentorschap niet langer nodig is, omdat hij in staat is zijn belangen zelf te behartigen. Tijdens de mondelinge behandeling op 18 oktober 2021 heeft [verzoeker] zijn standpunt toegelicht, waarbij hij aangaf dat zijn situatie is verbeterd en hij werkt aan zijn zelfstandigheid. De huidige mentor en de ouders van [verzoeker] zijn van mening dat het mentorschap nog steeds noodzakelijk is, gezien de impulsieve gedragingen van [verzoeker]. Het hof heeft de argumenten van [verzoeker] beoordeeld en geconcludeerd dat er onvoldoende bewijs is dat de redenen voor het instellen van het mentorschap niet meer aanwezig zijn. Het hof heeft vastgesteld dat de communicatie tussen [verzoeker] en de mentor goed is en dat het mentorschap nog steeds van belang is voor [verzoeker]. Daarom heeft het hof het verzoek van [verzoeker] afgewezen en de beschikking van de rechtbank bekrachtigd.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak: 25 november 2021
Zaaknummer: 200.293.049/01
Zaaknummer eerste aanleg: 8478177 MS VERZ 20-388
in de zaak in hoger beroep van:
[verzoeker],
wonende te [woonplaats],
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: [verzoeker],
advocaat: mr. J.B.G. Gelissen.
Als belanghebbenden in deze zaak worden aangemerkt:
- [de mentor], de mentor van [verzoeker];
- [de vader], de vader van [verzoeker];
- [de moeder], de moeder van [verzoeker];
- [de broer], de broer van [verzoeker].

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, van 11 februari 2021, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 16 april 2021, heeft [verzoeker] verzocht om, voor zover de wet dit toelaat uitvoerbaar bij voorraad:
primair:
1. het hoger beroep gegrond te verklaren;
2. de beschikking waarvan beroep te vernietigen;
3. het mentorschap op te heffen,
subsidiair:
1. het hoger beroep gegrond te verklaren;
2. voor zover het hof het mentorschap niet opheft, de beschikking waarvan beroep te vernietigen;
3. de huidige mentor te ontslaan en Stichting [stichting] als nieuwe mentor aan te stellen.
2.2.
Er is geen verweerschrift ingediend.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 18 oktober 2021. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
  • [verzoeker], bijgestaan door mr. Gelissen;
  • de huidige mentor;
  • de vader en de moeder van [verzoeker];
  • de broer van [verzoeker].
Als informant is gehoord:
- Stichting [stichting], vertegenwoordigd door [betrokkene].
2.4.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van het V-formulier met bijlagen van de advocaat van [verzoeker] d.d. 30 september 2021.

3.De beoordeling

3.1.
Bij beschikking van 19 november 2014 heeft de kantonrechter met ingang van
1 december 2014 ten behoeve van [verzoeker] een mentorschap ingesteld. De huidige mentor is [de mentor].
3.2.
Bij de bestreden beschikking heeft de kantonrechter het verzoek van [verzoeker] tot opheffing van het mentorschap afgewezen.
3.3.
[verzoeker] kan zich met deze beschikking niet verenigen en hij is hiervan in hoger beroep gekomen.
Standpunten
3.4.
[verzoeker] voert in het beroepschrift, zoals aangevuld tijdens de mondelinge behandeling - kort samengevat - het volgende aan.
[verzoeker] is het niet eens met de manier waarop het mentorschap in 2014 is ingesteld. Dit is onder dwang gegaan. Voortzetting van het mentorschap is nu niet langer zinvol en de maatregel moet om die reden worden opgeheven. [verzoeker] verblijft momenteel in de psychiatrische instelling [instelling] in [plaats 1]. [verzoeker] kan zelf de contacten met zijn begeleiders onderhouden. Daarvoor is een mentor niet nodig. Nadat er enige tijd geleden een terugval was opgetreden met middelengebruik, heeft [verzoeker] zichzelf weer gemeld bij de hulpverlening. De situatie van [verzoeker] is verbeterd. Hij is verhuisd van [plaats 2] naar [plaats 1] om een nieuwe start te maken en werkt goed mee met de hulpverlening. [verzoeker] is medicatietrouw en zoekt hulp wanneer hij merkt dat het slechter met hem gaat. Hij heeft ziekte-inzicht. [verzoeker] wordt behandeld voor een PTSS. Verder is het mentorschap niet langer zinvol, omdat er geen sprake is van een constructieve communicatie tussen [verzoeker] en de mentor. [verzoeker] staat inmiddels aangemeld voor een studio bij [instantie] in [plaats 1]. Een intakegesprek bij [instantie] staat ingepland. [verzoeker] wil met hulp van [instantie] gaan werken aan zijn zelfstandigheid.
Subsidiair verzoekt [verzoeker] om de huidige mentor te ontslaan en Stichting [stichting] als zodanig te benoemen. De huidige mentor wil daaraan zijn medewerking verlenen, aldus [verzoeker].
3.5.
De mentor voert tijdens de mondelinge behandeling - in het kort - het volgende aan.
Instandhouding van het mentorschap is nog noodzakelijk. [verzoeker] heeft iemand nodig die
hem begeleidt bij het maken van moeilijke keuzes. Het contact tussen [verzoeker] en de mentor
is altijd goed geweest. Het is nog te vroeg om het mentorschap op te heffen.
3.6.
De ouders van [verzoeker] hebben tijdens de mondelinge behandeling verklaard dat zij een mentorschap ten behoeve van hun zoon nog steeds nodig en zinvol achten. Het gedrag van [verzoeker] kan zeer impulsief zijn.
Oordeel van het hof
3.7.1.
Ingevolge artikel 1:462 lid 2 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de kantonrechter het mentorschap opheffen, indien de noodzaak daartoe niet meer bestaat of voortzetting van het mentorschap niet zinvol is gebleken, zulks op verzoek van de mentor of degene die gerechtigd is het mentorschap te verzoeken als bedoeld in artikel 1:451 BW, alsmede ambtshalve.
3.7.2.
Uit de processtukken en het besprokene tijdens de mondelinge behandeling is onvoldoende aannemelijk geworden dat de oorzaken die destijds tot de instelling van een mentorschap ten behoeve van [verzoeker] hebben geleid nu niet meer aanwezig zijn. [verzoeker] heeft zijn enkele stelling dat hij in staat is zijn niet-vermogensrechtelijke belangen zelf behoorlijk te behartigen niet met voldoende concrete en verifieerbare feiten en omstandigheden onderbouwd. Hij heeft bijvoorbeeld geen medische stukken overgelegd waaruit dit zou kunnen blijken en evenmin op een andere manier een voldoende onderbouwing voor die stelling gegeven. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat
[verzoeker] momenteel is opgenomen in de psychiatrische instelling [instelling]. Hij is daar opgenomen op vrijwillige basis, nadat er ongeveer drie maanden geleden sprake was van een terugval en van middelengebruik. Verder heeft [verzoeker] niet weersproken dat er zich in juni 2021 een geweldsincident heeft voorgedaan ten opzichte van zijn moeder. Weliswaar is [verzoeker] nu een aantal maanden clean en is hij bezig om de mogelijkheid van meer zelfstandige woonruimte - buiten een instelling - bij [instantie] in [plaats 1] te onderzoeken, maar dit alles is nog pril en onzeker. Er is nog geen sprake van een langere periode van stabiliteit, waaruit voldoende vertrouwen kan worden geput dat [verzoeker] zijn immateriële belangen zelf goed kan behartigen. De opgelegde beschermingsmaatregel is dan ook nog steeds noodzakelijk. Verder is niet gebleken dat voortzetting van het mentorschap niet langer zinvol is. De mentor heeft tijdens de mondelinge behandeling bij het hof verklaard dat de communicatie tussen [verzoeker] en hem altijd goed is geweest en dat hij nog voldoende basis ziet om met [verzoeker] verder te gaan, ook al wil deze een andere mentor.
Op grond van het voorgaande zal het hof het primaire verzoek van [verzoeker] afwijzen. Als de positieve lijn die [verzoeker] nu lijkt te hebben ingezet in stand blijft, kan hij na enige tijd uiteraard opnieuw bij de kantonrechter om opheffing van het mentoraat verzoeken.
Het subsidiaire verzoek van [verzoeker] zal het hof evenmin inwilligen. Er is geen sprake van gewichtige redenen als bedoeld in artikel 1:461 lid 1 aanhef en sub e en lid 2 BW om de huidige mentor te ontslaan. [verzoeker] heeft daarvoor hoegenaamd niets aangevoerd. Het enkele feit dat de huidige mentor eventueel daaraan zijn medewerking wil verlenen, is in een zaak als deze, waarvan de rechtsgevolgen niet ter vrije bepaling van partijen staan, onvoldoende. Het komt het hof daarnaast voor dat juist op dit cruciale moment, waar zelfstandige huisvesting voor [verzoeker] op de rit lijkt te staan, het niet in zijn belang is om de huidige mentor, die [verzoeker] al heel lang kent, te ontslaan. Overigens geheel ten overvloede wordt nog opgemerkt dat de beoogde opvolgend mentor pas voor het eerst tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep van het verzoek van [verzoeker] op de hoogte is geraakt en tijdens de mondelinge behandeling de bereidheid heeft uitgesproken, indien het
hof daartoe aanleiding zou zien, te onderzoeken of hij daadwerkelijk bereid en in staat zou
zijn als opvolgend mentor te worden benoemd.
3.8.
Uit het voorgaande volgt dat de grieven van [verzoeker] niet slagen. Het hof zal de beschikking waarvan beroep bekrachtigen.

4.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, van 11 februari 2021;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. C.N.M. Antens, H.A.G. Fikkers en E.M.C. Dumoulin en is in het openbaar uitgesproken op 25 november 2021 door mr. E.M.C. Dumoulin in tegenwoordigheid van de griffier.