ECLI:NL:GHSHE:2021:3552

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
25 november 2021
Publicatiedatum
25 november 2021
Zaaknummer
200.292.481_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wijziging zorg- en opvoedingstaken tussen ouders van minderjarige

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof 's-Hertogenbosch, gaat het om een hoger beroep van de moeder en haar minderjarige dochter [minderjarige 1] tegen een beschikking van de rechtbank Oost-Brabant. De moeder en [minderjarige 1] hebben verzocht om een wijziging van de regeling inzake de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken tussen de ouders, waarbij [minderjarige 1] meer tijd bij de moeder zou doorbrengen. De vader heeft hiertegen verweer gevoerd en verzocht om de oorspronkelijke regeling te handhaven. Tijdens de mondelinge behandeling op 12 oktober 2021 is de minderjarige [minderjarige 1] gehoord, en is er gesproken over de communicatieproblemen tussen de ouders en de impact daarvan op [minderjarige 1]. Het hof heeft vastgesteld dat er sprake is van een relevante wijziging van omstandigheden, aangezien de moeder de zorgregeling eenzijdig had aangepast. Het hof heeft besloten de bestreden beschikking te vernietigen en een nieuwe regeling vast te stellen, waarbij [minderjarige 1] in de oneven weken van vrijdag 17.00 uur tot zondag 18.00 uur en in de even weken van woensdag 18.00 uur tot vrijdag 18.00 uur bij de vader verblijft. De regeling voor de vakanties blijft ongewijzigd. De beschikking is uitgesproken op 25 november 2021.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak: 25 november 2021
Zaaknummer: 200.292.481/01
Zaaknummer eerste aanleg: C/01/366866 / FA RK 21-101
in de zaak in hoger beroep van:
[de moeder],
mede in haar hoedanigheid van wettelijk vertegenwoordiger van:
[minderjarige 1],
beiden wonende te [woonplaats] ,
verzoeksters in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder respectievelijk [minderjarige 1] ,
advocaat voorheen mr. A.G.J. de Vries, thans mr. G.E.M.C. Reinartz.
Als belanghebbende in deze zaak wordt aangemerkt:
[de vader],
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen: de vader,
advocaat: R.P.V.W. Willems.
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
regio Zuidoost Nederland, locatie [locatie] ,
hierna te noemen: de raad.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 5 maart 2021.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 30 maart 2021, zoals later aangevuld bij V8-formulier ingediend op 29 juli 2021, hebben de moeder en [minderjarige 1] verzocht, uitvoerbaar bij voorraad voor zover de wet dat toelaat:
een bijzondere curator te benoemen en vervolgens,
de bestreden beschikking te vernietigen en, opnieuw rechtdoende het verzoek van [minderjarige 1] in eerste aanleg alsnog toe te wijzen en een regeling inzake de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken tussen de vader en de moeder met betrekking tot [minderjarige 1] vast te stellen, waarbij [minderjarige 1] bij de vader verblijft van vrijdag 17.00 uur (voor het avondeten) tot zondag 18.00 uur in de oneven weken en van woensdag 18.00 uur tot vrijdag 18.00 uur in de even weken, dan wel een andere beslissing te nemen die het hof juist acht en daarmee de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 19 februari 2018 te wijzigen, voor wat betreft de daarbij vastgestelde regeling inzake de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken tussen de vader en de moeder met betrekking tot [minderjarige 1] .
2.2.
Bij verweerschrift met één productie, ingekomen ter griffie op 25 mei 2021, heeft de vader verzocht, uitvoerbaar bij voorraad, het hoger beroep van de moeder en [minderjarige 1] af te wijzen als onbewezen, ongegrond en niet steunend op de wet en de bestreden beschikking te bekrachtigen eventueel onder verbetering van de gronden.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 12 oktober 2021. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
  • de moeder, bijgestaan door mr. Reinartz;
  • de vader, bijgestaan door mr. Willems;
  • de raad, vertegenwoordigd door de heer [vertegenwoordiger van de raad] .
mr. Reinartz is door middel van een video-verbinding (CMS) op afstand gehoord.
2.3.1.
Het hof heeft de minderjarige [minderjarige 1] in de gelegenheid gesteld haar mening kenbaar te maken. Zij heeft hiervan gebruik gemaakt en voorafgaand aan de mondelinge behandeling is buiten aanwezigheid van partijen en overige belanghebbenden met haar gesproken. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de voorzitter de inhoud van dit gesprek zakelijk weergegeven, waarna alle aanwezigen de gelegenheid hebben gekregen daarop te reageren.
2.4.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
  • het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg op 22 februari 2021;
  • het V8-formulier met bijlage ingediend door de advocaat van de moeder en [minderjarige 1] op 8 april 2021;
  • het V2-formulier ingediend op 13 september 2021, waarbij mr. A.G.J. de Vries zich als advocaat van de moeder en [minderjarige 1] heeft onttrokken;
  • het V2-formulier ingediend op 17 september 2021, waarbij mr. G.E.M.C. Reinartz zich als advocaat van de moeder en [minderjarige 1] heeft gesteld;
  • het V8-formulier met bijlage ingediend door de advocaat van de moeder en [minderjarige 1] op 27 september 2021.
2.5.
Op de mondelinge behandeling in hoger beroep heeft het hof aan de orde gesteld dat mr. De Vries, volgens het voorblad van het beroepschrift, mede namens de nog te benoemen bijzondere curator hoger beroep heeft ingesteld. Mr. Reinartz heeft daarop het hoger beroep, alleen voor zover dat is ingesteld namens de nog te benoemen bijzondere curator, ingetrokken.
2.5.1.
Verder heeft mr. Reinartz op de mondelinge behandeling in hoger beroep het verzoek tot benoeming van een bijzondere curator voor [minderjarige 1] ingetrokken. Aangezien de moeder en [minderjarige 1] dit verzoek niet langer handhaven, zal het hof de moeder en [minderjarige 1] in dit verzoek in hoger beroep niet-ontvankelijk verklaren.

3.De beoordeling

3.1.
De vader en de moeder zijn op 15 mei 2003 te [plaats] gehuwd.
Uit het huwelijk van de vader en de moeder zijn geboren:
  • [minderjarige 2] (hierna: [minderjarige 2] ), op [geboortedatum] 2005 te [geboorteplaats] ,
  • [minderjarige 1] (hierna: [minderjarige 1] ), op [geboortedatum] 2009 te [geboorteplaats] ,
  • [minderjarige 3] (hierna: [minderjarige 3] ), op [geboortedatum] 2011 te [geboorteplaats] .
3.2.
Bij beschikking van 19 februari 2018 heeft de rechtbank Oost-Brabant tussen de vader en de moeder de echtscheiding uitgesproken.
3.2.1.
Bij deze beschikking heeft de rechtbank verder, voor zover thans van belang:
  • bepaald dat de kinderen hun hoofdverblijfplaats bij de moeder zullen hebben;
  • de navolgende regeling inzake de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken tussen de vader en de moeder bepaald:
- de kinderen verblijven bij de vader in de even weken van woensdag 18.00 uur tot vrijdag 18.00 uur en in de oneven weken van woensdag 18.00 uur tot zondag 18.00 uur;
- de kinderen verblijven de helft van de vakanties bij de vader met dien verstande dat:
- in de even jaren zijn de kinderen de tweede week van Kerstvakantie bij de vader en in de oneven jaren de eerste week;
- in de oneven jaren heeft de vader de keuze of de kinderen de eerste drie weken of de laatste drie weken van de zomervakantie bij hem verblijven, in de even jaren is de keuze aan de moeder.
3.3.
Deze zaak heeft alleen betrekking op de regeling inzake de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken tussen de vader en de moeder met betrekking tot [minderjarige 1] .
3.4.
[minderjarige 1] heeft in eerste aanleg, via de informele rechtsingang minderjarigen, de kinderrechter per brief verzocht om te bepalen dat zij meer bij haar moeder mag zijn.
3.5.
Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank het verzoek van [minderjarige 1] afgewezen.
3.6.
De moeder en [minderjarige 1] kunnen zich met deze beslissing niet verenigen en zij zijn hiervan in hoger beroep gekomen.
3.7.
De moeder en [minderjarige 1] voeren in het beroepschrift, zoals aangevuld tijdens de mondelinge behandeling -samengevat- het volgende aan.
De kinderrechter heeft het verzoek van [minderjarige 1] ten onrechte afgewezen. De kinderrechter had er ten onrechte vertrouwen in dat de ouders tot een goede oplossing zouden kunnen komen waar ook [minderjarige 1] blij van zou worden. Na de mondelinge behandeling bij de rechtbank is door [instantie 1] met beide ouders gesproken en is gebleken dat de standpunten van de moeder en de vader omtrent de regeling inzake de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken tussen de vader en de moeder met betrekking tot [minderjarige 1] ver uit elkaar liggen. De moeder wil tegemoet komen aan de wens van [minderjarige 1] om meer bij haar te mogen zijn. De vader stemt niet in met een vermindering van het aantal overnachtingen. [minderjarige 1] geeft aan wat zij wil en dat zij hierover duidelijkheid en hulp wil. Doordat [minderjarige 1] niet in haar wens wordt gehoord verlopen de overdrachten traumatisch. De moeder heeft daarom de geldende regeling aangepast. Vanaf [geboortedatum] 2021 gaat [minderjarige 1] in de oneven weken niet meer op woensdagavond naar de vader maar pas op vrijdagavond. Zij gaat nu vrolijk en blij naar haar vader en deze regeling brengt meer rust. De regeling in de even weken is niet gewijzigd en blijft synchroon lopen met die van haar zussen. Niet alle kinderen zijn hetzelfde en [minderjarige 1] wordt in haar gevoel erkend wanneer er voor haar een andere regeling geldt. Er loopt een GGZ-traject voor [minderjarige 1] bij [instantie 2]. Daarbij wordt onder meer onderzocht of er bij [minderjarige 1] sprake is van autisme en wordt er bekeken hoe zij het beste geholpen kan worden. Verder is bij dit traject ook een systeemtherapeut betrokken en worden er individuele gesprekken met de ouders gevoerd om te kijken hoe zij de onderlinge communicatie kunnen verbeteren. De moeder wil het stuk over de verbetering van de communicatie tussen partijen bij [instantie 2] weghalen, omdat [minderjarige 1] daar anders tussen zit. De ouders kunnen daarvoor elders een traject volgen, waarbij er ook andere mogelijkheden zijn dan het traject Kinderen uit de Knel bij de Combinatie Jeugdzorg (hierna: KUK-traject).
3.8.
De vader voert in het verweerschrift, zoals aangevuld tijdens de mondelinge behandeling -samengevat- het volgende aan.
De vader stemt niet in met de door de moeder eenzijdig gewijzigde regeling inzake de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken tussen de vader en de moeder met betrekking tot [minderjarige 1] , maar hij kan niet anders dan zich daarnaar schikken. Hij vindt dat de oorspronkelijke regeling niet moet worden gewijzigd. Het is van belang dat alle kinderen zo veel mogelijk samen worden opgevoed en dus samen zijn op de momenten dat zij bij de vader respectievelijk bij de moeder verblijven. De vader erkent dat [minderjarige 1] moeite heeft met het afstand nemen van de moeder omdat de moeder gediagnosticeerd is met MS. Hij belemmert [minderjarige 1] niet in het onderhouden van contact met de moeder op de momenten waarop zij bij hem is. Er is dan veelvuldig sprake van contact, onder andere via WhatsApp. Ook [instantie 1] heeft na de mondelinge behandeling bij de rechtbank geadviseerd om de oorspronkelijke regeling te handhaven en dat de ouders dezelfde boodschap moeten uitdragen naar [minderjarige 1] . Een wijziging van de regeling lost de (loyaliteits)problemen van [minderjarige 1] niet op. Ondanks dat de regeling nu is aangepast blijft [minderjarige 1] verklaren dat zij haar moeder mist. Het daadwerkelijke probleem bij [minderjarige 1] zit hem in de wijze waarop de ouders met elkaar communiceren en het signaal dat zij afgeven aan [minderjarige 1] . De verstandhouding tussen de ouders is slecht en communicatie is nagenoeg niet mogelijk. Er moet hulp voor [minderjarige 1] worden ingezet al dan niet in combinatie met een traject voor de ouders ter verbetering van de onderlinge communicatie. Het KUK-traject is eerder niet van de grond gekomen, omdat de moeder haar deelname hieraan (voortijdig) heeft opgezegd. Het is van belang dat de ouders alsnog het KUK-traject gaan volgen en dat zij een pas op de plaats maken voor wat betreft de aanpassing van de regeling. De ouders kunnen dan na dit traject in onderling overleg komen tot een regeling die in het belang van [minderjarige 1] is. De vader verzoekt daarom om deze procedure aan te houden in afwachting van de resultaten van het KUK-traject.
3.9.
De raad voert ter mondelinge behandeling -samengevat- het volgende aan.
Er bestaat op dit moment weinig duidelijkheid over het traject dat [minderjarige 1] bij [instantie 2] volgt. [instantie 2] is een zwaar hulpmiddel. Het door de vader voorgestelde KUK-traject om de communicatie tussen de ouders te verbeteren is dan te licht. Een KUK-traject is bovendien alleen mogelijk wanneer er met betrekking tot [minderjarige 1] geen bijzonderheden aanwezig zijn. Wanneer [instantie 2] een diagnose bij [minderjarige 1] heeft gesteld en duidelijk wordt welke hulpverlening er voor [minderjarige 1] en de ouders wordt ingezet, dan kan worden bekeken welke regeling in het belang van [minderjarige 1] is. De raad adviseert daarom de zaak aan te houden totdat er een diagnose bij [minderjarige 1] is gesteld. [minderjarige 1] is duidelijk anders dan haar zussen; dat is een indicatie dat er op een andere manier met haar moet worden omgegaan. De raad adviseert daarom de aangepaste regeling tijdens het traject bij [instantie 2] door te laten lopen. De ouders moeten samen aan [minderjarige 1] vertellen dat zij dit samen besloten hebben.
3.10.
Het hof overweegt het volgende.
Verzoek tot aanhouding van de zaak
3.10.1.
Het hof ziet geen aanleiding om de beslissing over de wijziging van de regeling inzake de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken tussen de vader en de moeder met betrekking tot [minderjarige 1] aan te houden. Er bestaat op dit moment nog veel onduidelijkheid over onder meer de duur en het verdere verloop van het traject dat [minderjarige 1] (en de ouders) bij [instantie 2] volgen. Gelet op deze onduidelijkheid en het feit dat het hof zich op grond van de stukken en mondelinge behandeling voldoende voorgelicht acht, is het hof van oordeel dat het in het belang van [minderjarige 1] is om een eindbeslissing te geven.
Ontvankelijkheid informele rechtsingang
3.10.2.
Op grond van artikel 1:377g van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter, indien haar blijkt dat de minderjarige van twaalf jaar of ouder hierop prijs stelt, ambtshalve een beslissing geven op de voet van de artikelen 377a BW of 377b BW, dan wel zodanige beslissing op de voet van artikel 377e BW van dit boek wijzigen. Hetzelfde geldt indien de minderjarige de leeftijd van twaalf jaren nog niet heeft bereikt, maar in staat kan worden geacht tot een redelijke waardering van zijn belangen ter zake.
Ingevolge artikel 1:253a lid 4 BW zijn de artikelen 377e BW en 377g BW van overeenkomstige toepassing. Daar waar in deze bepalingen gesproken wordt over omgang of een omgangsregeling wordt in plaats daarvan gelezen: een regeling inzake de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken.
3.10.3.
Het hof stelt vast dat [minderjarige 1] als minderjarige van 12 jaar of ouder in deze zaak op grond van artikel 1:377g BW bij de rechtbank een informele rechtsingang heeft, maar dat aan [minderjarige 1] geen zelfstandig recht op het instellen van hoger beroep toekomt tegen de daarop door de rechtbank gegeven beschikking. In dat geval dient de wettelijk vertegenwoordiger (dan wel een andere belanghebbende) hoger beroep in te stellen. Nu de moeder als wettelijk vertegenwoordiger van [minderjarige 1] (mede) namens [minderjarige 1] hoger beroep heeft ingesteld tegen de bestreden beschikking, is het hof van oordeel dat het verzoek in hoger beroep ontvankelijk is en zal het hof het verzoek hierna inhoudelijk beoordelen.
Wijziging regeling inzake de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken
3.10.4.
Ingevolge artikel 1:253a lid 1 BW kunnen geschillen omtrent de gezamenlijke uitoefening van het ouderlijk gezag aan de rechter worden voorgelegd.
In het geval van een geschil omtrent de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken kan de rechter, gelet op artikel 1:377e BW in samenhang met artikel 1:253a lid 4 BW, een eerdere beslissing dienaangaande wijzigen op grond dat nadien de omstandigheden zijn gewijzigd, of dat bij het nemen van de beslissing van onjuiste of onvolledige gegevens is uitgegaan.
De rechter neemt een zodanige beslissing als hem in het belang van het kind wenselijk voorkomt.
3.10.5.
Het hof moet eerst beoordelen of er sprake is van een rechtens relevante wijziging van omstandigheden. In voornoemde beschikking van 19 februari 2018 heeft de rechtbank Oost-Brabant een regeling inzake de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken tussen de vader en de moeder met betrekking tot de kinderen vastgesteld. Vast staat dat deze regeling voor wat betreft het contact tussen de vader en [minderjarige 1] inmiddels (door de moeder) sinds maart 2021 is aangepast, omdat [minderjarige 1] meer bij de moeder wil verblijven. Dit maakt -naar het oordeel van het hof- dat ten aanzien van [minderjarige 1] sprake is van een rechtens relevante wijziging van omstandigheden, zodat het hof aan een inhoudelijke beoordeling van het verzoek in hoger beroep toekomt. Het hof overweegt hierover het volgende.
3.10.6.
Op de mondelinge behandeling in hoger beroep is het hof gebleken dat [minderjarige 1] een traject is ingegaan bij [instantie 2]. Hoewel op de mondelinge behandeling niet exact duidelijk is geworden wat de precieze hulpvraag van de moeder dan wel de ouders aan [instantie 2] is, is wel duidelijk geworden dat het traject bij [instantie 2] verder gaat dan alleen het stellen van een diagnose bij [minderjarige 1] . De ouders hebben immers op de mondelinge behandeling verklaard dat zij binnenkort een afspraak hebben met een systeemtherapeut bij [instantie 2]. Deze systeemtherapie is er op gericht om de aanwezige (communicatie)problemen binnen het gezinssysteem te verhelpen. Het hof gaat er dan ook vanuit dat de ouders na het traject bij [instantie 2], als er meer duidelijk is over wat [minderjarige 1] nodig heeft, in staat zullen zijn om in onderling overleg nadere afspraken te maken over welke regeling inzake de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken tussen de vader en de moeder met betrekking tot [minderjarige 1] in het belang van [minderjarige 1] is en of deze regeling al dan niet gelijk dient te zijn aan de regeling die geldt voor de zussen van [minderjarige 1] .
3.10.7.
Het hof acht het van belang dat er duidelijkheid komt over welke regeling in de tussentijd in het belang van [minderjarige 1] is. Zowel [minderjarige 1] als de moeder hebben tijdens het kindgesprek respectievelijk op de mondelinge behandeling verklaard dat de huidige (door de moeder) aangepaste regeling voor [minderjarige 1] acceptabel is, goed verloopt en dat deze regeling meer rust heeft gebracht voor [minderjarige 1] . Ook de raad heeft op de mondelinge behandeling geadviseerd om, gedurende het traject bij [instantie 2], de huidige (aangepaste) regeling te handhaven. Het hof acht het dan ook in het belang van [minderjarige 1] dat de eerder bij beschikking van 19 februari 2018 vastgestelde regeling inzake de verdeling van de zorg- en opvoedings-taken tussen de vader en de moeder met betrekking tot [minderjarige 1] dienovereenkomstig wordt gewijzigd. Dit betekent concreet dat [minderjarige 1] in de oneven weken van vrijdag 17.00 uur (voor het avondeten) tot zondag 18.00 uur bij de vader verblijft en dat zij in de even weken van woensdag 18.00 uur tot vrijdag 18.00 uur bij de vader verblijft. Van de bij genoemde beschikking van 19 februari 2018 vastgestelde vakantieregeling tussen de vader en [minderjarige 1] is geen wijziging verzocht. Het hof zal daarom zorgregeling uit de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 19 februari 2018, voor wat betreft de daarbij vastgestelde vakantieregeling tussen de vader en de moeder met betrekking tot [minderjarige 1] , in stand laten.
3.11.
Op grond van het voorgaande zal het hof de beschikking waarvan beroep vernietigen en beslissen zoals hierna onder 4 vermeld.

4.De beslissing

Het hof:
verklaart de moeder en [minderjarige 1] niet-ontvankelijk in het verzoek tot benoeming van een bijzondere curator ten behoeve van [minderjarige 1] ;
vernietigt de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 5 maart 2021,
en opnieuw rechtdoende:
wijzigt de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 19 februari 2018, alleen voor wat betreft de daarbij vastgestelde
reguliere regelinginzake de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken tussen de vader en de moeder met betrekking tot [minderjarige 1] , geboren op [geboortedatum] 2009 te [geboorteplaats];
stelt omtrent de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken tussen de vader en de moeder met betrekking tot [minderjarige 1] , geboren op [geboortedatum] 2009 te [geboorteplaats], een regeling vast waarbij [minderjarige 1] bij de vader verblijft in de oneven weken van vrijdag 17.00 uur (voor het avondeten) tot zondag 18.00 uur en in de even weken van woensdag 18.00 uur tot vrijdag 18.00 uur;
bepaalt dat de door de rechtbank Oost-Brabant bij beschikking van 19 februari 2018 vastgestelde regeling inzake de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken tussen de vader en de moeder met betrekking tot [minderjarige 1]
gedurende de vakantiesongewijzigd blijft;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. E.M.C. Dumoulin, C.D.M. Lamers en M.J.C. van Leeuwen en is op 25 november 2021 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.