ECLI:NL:GHSHE:2021:353

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
9 februari 2021
Publicatiedatum
9 februari 2021
Zaaknummer
200.246.837_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Inhoud en uitvoering van renteafspraak voor hypotheken

In deze zaak, die voor het Gerechtshof 's-Hertogenbosch werd behandeld, gaat het om een hoger beroep van appellanten [appellant c.s.] tegen Van Lanschot N.V. en F. van Lanschot Bankiers N.V. over de inhoud en uitvoering van renteafspraken met betrekking tot hypotheken. De zaak is ontstaan uit een geschil over de rentevergoeding die Van Lanschot aan [appellant c.s.] in rekening heeft gebracht. Appellanten stellen dat Van Lanschot de rente eenzijdig heeft aangepast zonder hun medeweten en dat de bank onjuiste informatie heeft verstrekt. Het hof heeft de feiten vastgesteld zoals deze in het eindvonnis van de rechtbank zijn weergegeven, en heeft geoordeeld dat de renteafspraken zoals vastgelegd in de akte van geldlening en de offerte van Van Lanschot bindend zijn. Het hof heeft de vorderingen van [appellant c.s.] afgewezen, omdat deze niet konden worden onderbouwd met concrete feiten die de stellingen van [appellant c.s.] zouden ondersteunen. Het hof concludeert dat de renteafspraken voor de hypotheken niet zijn geschonden en dat Van Lanschot correct heeft gehandeld. De uitspraak van de rechtbank is bekrachtigd, en [appellant c.s.] is veroordeeld in de proceskosten van het hoger beroep.

Uitspraak

GERECHTSHOF ̓s-HERTOGENBOSCH

Team Handelsrecht
zaaknummer 200.246.837/01
arrest van 9 februari 2021
in de zaak van

1.[appellante 1] ,

2. [appellante 2] ,
beiden wonende te [woonplaats] (Frankrijk),
appellanten,
verder: [appellant c.s.] ,
advocaat: mr. J.C.T. Papeveld te Waalwijk,
tegen:
Van Lanschot N.V.,
voorheen
F. van Lanschot Bankiers N.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
geïntimeerde,
verder: Van Lanschot,
advocaat: mr. F.R.H. van der Leeuw te Amsterdam,
op het bij exploot van dagvaarding van 14 augustus 2018 ingeleide hoger beroep van het door de rechtbank Oost-Brabant, zittingsplaats ’s-Hertogenbosch gewezen vonnis van 27 juni 2018 tussen [appellant c.s.] als eisers en Van Lanschot als gedaagde.

1.Het geding in eerste aanleg (zaak-/rolnummer C/01/323701 / HA ZA 17-495)

Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar voormeld vonnis en naar het daaraan voorafgaande tussenvonnis van 8 november 2017.

2.Het geding in hoger beroep

Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding in hoger beroep van 14 augustus 2018 met een productie (het vonnis van 27 juni 2018);
  • de memorie van grieven van [appellant c.s.] van 29 januari 2019 met producties en eiswijziging;
  • de memorie van antwoord van Van Lanschot van 23 april 2019;
  • het schriftelijk pleidooi op 8 september 2020, waarbij partijen pleitnotities met productie(s) hebben overgelegd.
Partijen hebben arrest gevraagd. Het hof doet recht op bovenvermelde stukken en de stukken van de eerste aanleg.
[appellant c.s.] heeft bezwaar gemaakt tegen de producties die Van Lanschot bij haar pleitnota heeft overgelegd als onderdeel van haar reactie op de pleitnota van [appellant c.s.] Hij acht het in strijd met het procesreglement en de eisen van een goede procesorde om bij de reactie op de pleitnota van de wederpartij nog producties over te leggen. Het hof verwerpt dit bezwaar; het toepasselijke procesreglement bevat geen bepaling die aan deze handelwijze in de weg staat en zonder bijkomende omstandigheden, waarvan niet is gebleken, is evenmin sprake van strijd met de eisen van een goede procesorde.

3.De beoordeling

3.1
De vaststelling van de feiten in het eindvonnis van 27 juni 2018 onder 2., is niet bestreden, zodat het hof ook in hoger beroep hiervan uitgaat. Deze vaststelling luidt als volgt, met enkele correcties/aanvullingen en met een door het hof aangebrachte letteraanduiding:
[appellant c.s.] heeft twee onroerende zaken. Eén in Frankrijk en één in Nederland. Op elk van deze onroerende zaken rust een hypotheekrecht van Van Lanschot.
Op of omstreeks 28 januari 2005 heeft [appellant c.s.] een offerte van Van Lanschot tot het verstrekken van een aflossingsvrije hypothecaire lening van in hoofdsom € 440.000,= geaccepteerd. Deze hypotheek (hierna: de Nederlandse hypotheek) ziet op de onroerende zaak staande en gelegen te [plaats] aan de [adres] .
In de offerte d.d. 28 januari 2005 is onder meer bepaald:
“(…) Productomschrijving:
Van Lanschot BeursHypotheek. Bij de Van Lanschot BeursHypotheek lost u gedurende de economische looptijd van de hypothecaire geldlening niet af. Met de initiële storting, door u te voldoen, kunt u beleggen in de door de bank geselecteerde beleggingsfondsen in een aan de bank verpande effectenportefeuille.(…)
Inbreng eigen kapitaal: EUR 100.000,00; aanvangswaarde effectendepot.(…)
Rentevorm: Variabele KroonRente 5 jaar.
Renteomschrijving: Gedurende de juridische looptijd van de hypothecaire geldlening zal aan de bank een rente verschuldigd zijn van 1,0% boven de 3-maands EURIBOR-rente.(…)
Juridische looptijd:60 maanden.
Economische looptijd: 360 maanden.
Aanvullende bepalingHet vigerende arrangement van F. van Lanschot Bankiers N.V. voor medewerkers van [besloten venootschap] B.V. is van toepassing op deze geldlening en vormt een onverbrekelijk geheel met deze hypotheekofferte. (…)”
De - door [appellant c.s.] ondertekende - akte van geldlening met betrekking tot de Nederlandse hypotheek bepaalt:
“(…)Variabele KroonRente 5 jaar
De debiteur is gedurende de juridische looptijd een nominale rente per jaar verschuldigd gelijk aan 1.0 % boven de 3 maands EURIBOR-rente, welke rente ingaat op de verstrekkingsdatum van de geldlening, die datum inbegrepen. De rente dient te worden betaald in maandtermijnen en wel per de ultimo van iedere maand [...]. Het rentepercentage is variabel en wordt per 3 maand(en) vooraf op de laatste werkdag van de maand vastgesteld. De EURIBOR-rente (European Interbank Offered Rate) is het rentepercentage op jaarbasis waartegen in de geldmarkt interbancair deposito’s in euro’s worden aangeboden binnen het eurogebied. De rente wordt berekend als een gemiddelde van de opgave verschaft door een panel van de meest actieve banken in het eurogebied. De EURIBOR - rente wordt dagelijks gepubliceerd in de landelijke dagbladen door de Fédération Bancaire de L’Union Européenne (FBE).
Juridische looptijd
Deze geldlening heeft een juridische looptijd van 60 maanden, te vermeerderen met de periode die gelegen is tussen de verstrekkingsdatum van de geldlening en de eerste dag van de daaropvolgende maand en eindigt derhalve 28 februari 2010.
Economische looptijd
Deze geldlening heeft een economische looptijd van 360 maanden, hetgeen inhoudt dat de geldlening in zijn geheel dient te zijn terugbetaald op 28 februari 2035, tenzij partijen overeengekomen de looptijd te verlengen voor het geheel of een gedeelte van de lening.
Continuatie
Het uit hoofde van deze geldlening verschuldigde is aan het einde van de juridische looptijd in zijn geheel opeisbaar behoudens continuatie op alsdan vast te stellen rentecondities.
Wenst de bank of de debiteur de geldlening na einddatum niet te verlengen, dan is hij verplicht uiterlijk één maand voor de einddatum hiervan kennis te geven bij gebreke waarvan de geldlening geacht wordt stilzwijgend te worden gecontinueerd voor een periode van 5 jaar, die begint te lopen op genoemde einddatum tegen het alsdan voor de debiteur van toepassing zijnde percentage van 5 jaar vast. (…)”
Ter zake van een woning in Frankrijk heeft [appellant c.s.] bij Van Lanschot een hypothecaire geldlening van € 450.000,= afgesloten (hierna: de Franse hypotheek). In de offerte d.d. 6 september 2005, die ondertekend is door partijen, is onder meer bepaald:
“(…)Bedrag
€ 450.000,00.
Rentevorm
EURIBOR
Rentepercentage
Euribor-rente
Tot herroep gelden de volgende condities:
anderhalf procent (1.5%), boven het driemaands EURIBOR tarief (European Interbank Offered Rate), per drie maanden vooraf vast te stellen en per drie maanden achteraf te voldoen. Op dit moment bedraagt de door de debiteur te betalen rente 3.634% (...).
Looptijd
De hypothecaire geldlening heeft een looptijd van 30 jaar, hetgeen inhoudt dat de hypothecaire geldlening in zijn geheel dient te worden terugbetaald op 30 september 2035. (…)”
Partijen zijn uiteindelijk een rente opslag van 1,2% boven de Euribor-rente overeengekomen. In de - door [appellant c.s.] ondertekende - akte van geldlening met betrekking tot de Franse hypotheek is onder meer bepaald:
“(…)Rente
Euribor-rente
De geldlening heeft een rente-looptijd van 5 jaar, hetgeen inhoudt dat de rente-afspraak 5 jaar na de datum van de verstrekking van de geldlening afloopt.
De debiteur zal gedurende de rente-looptijd van de geldlening aan de bank een rente op jaarbasis verschuldigd zijn, gelijk aan eenkommatwee procent (1,2%) boven het driemaands EURIBOR-tarief (European Interbank Offered Rate). (...)
De debiteur heeft aan het einde van elke aangesloten renteperiode van drie maanden gedurende de looptijd van de geldlening het recht om het op dat moment uitstaande bedrag van de geldlening te consolideren tegen een alsdan nader vast te stellen rentepercentage van 5, 10 of 15 jaar vast, met inachtneming van de resterende looptijd van de geldlening. De debiteur kan van deze mogelijkheid gebruik maken door de bank uiterlijk een maand van tevoren schriftelijk hiervan in kennis te stellen. De voorwaarden en condities van de — geconsolideerde- geldlening zullen alsdan nader worden vastgelegd in de bij de bank gebruikelijke (aanvullende) akte van geldlening.
Looptijd
De geldlening heeft een looptijd van 30 jaar, hetgeen inhoudt dat de geldlening in zijn geheel dient te zijn terug betaald op 31 december 2035. (…)”
Bij e-mailbericht van 9 maart 2010 heeft [appellant c.s.] aan Van Lanschot, voor zover relevant, als volgt bericht:
“(…) he informed me regarding the possibility to extend the mortgage loan on the property in [plaats] , against the five years floating Euribor interest (+ 3 basis points). (…) We would like to (…) keep the mortgage loan for the next five years against the floating Euribor and reschedule the repayment scheme to a standard linear capital repayment over the coming years. (…)”
3.2
Bij de dagvaarding van 20 juli 2017 heeft [appellant c.s.] de onderhavige procedure tegen Van Lanschot aanhangig gemaakt. In deze procedure stelt [appellant c.s.] dat Van Lanschot de rente vergoedingen die zij aan [appellant c.s.] in rekening heeft gebracht en die door hem is betaald, eenzijdig en buiten zijn medeweten heeft aangepast. Volgens [appellant c.s.] heeft Van Lanschot onjuiste en/of misleidende informatie verstrekt en dient Van Lanschot alsnog de tussen partijen gemaakte afspraken correct na te komen, met terugbetaling van het te veel betaalde. Op grond daarvan heeft [appellant c.s.] in eerste aanleg ten aanzien van de hypotheken, zowel afzonderlijk als gezamenlijk, een aantal primaire en subsidiaire vorderingen ingesteld die - kort gezegd - strekken tot het alsnog correct nakomen van de overeenkomsten door Van Lanschot met terugbetaling van het te veel betaalde en schadevergoeding voor het onzorgvuldig handelen van Van Lanschot, vermeerderd met rente en kosten.
3.3
Van Lanschot heeft met betrekking tot de opslag die in rekening is gebracht voor de Franse hypotheek erkend dat tot eind 2011 in plaats van een opslag van 1,2% een opslag van 1,5% in rekening is gebracht en voor het overige de vorderingen van [appellant c.s.] gemotiveerd betwist.
3.4
Bij tussenvonnis van 8 november 2017 heeft de rechtbank een comparitie van partijen bepaald, die op 20 maart 2018 heeft plaatsgevonden.
Bij eindvonnis van 27 juni 2018 heeft de rechtbank Van Lanschot veroordeeld om aan [appellant c.s.] te betalen een bedrag gelijk aan het verschil tussen de ten aanzien van de Franse hypotheek overeengekomen 1,2% opslag en de in rekening gebrachte 1,5% opslag, over de periode van het begin van deze overeenkomst tot eind 2011, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de betaaldata van de per kwartaal verrichte rentetermijnen tot aan de dag van algehele voldoening. Dit bedrag heeft Van Lanschot daags na de comparitie van partijen al aan [appellant c.s.] betaald. De proceskosten zijn tussen partijen gecompenseerd en het meer of anders gevorderde is afgewezen.
3.5
[appellant c.s.] heeft tegen het eindvonnis van 27 juni 2018 tien grieven aangevoerd. Deze grieven lenen zich voor gezamenlijke behandeling. Van Lanschot heeft tegen de gedeeltelijke toewijzing van vorderingen van [appellant c.s.] niet (incidenteel) geappelleerd. In haar memorie van antwoord concludeert Van Lanschot tot afwijzing van de vorderingen van [appellant c.s.] en tot bekrachtiging van het eindvonnis van 27 juni 2018, met veroordeling van [appellant c.s.] in de kosten van beide instanties.
3.6
In hoger beroep heeft [appellant c.s.] zijn vorderingen en de grondslag daarvoor gewijzigd. Zijn vorderingen luiden nu, met een enkele aanpassing/correctie in de formulering, als volgt:
Ten aanzien van de Nederlandse hypotheek (nummer [hypotheeknummer 1] )
primair
1. te verklaren voor recht dat [appellant c.s.] gedurende de gehele economische looptijd van de overeenkomst, van 28 februari 2005 t/m 28 februari 2035, aan Van Lanschot een rentevergoeding van 3-maands Euribor + 1.0% vaste opslag verschuldigd is;
subsidiair
2. het wijzigingsbeding op grond van artikel 6:233 aanhef en onder a BW te vernietigen;
3. te verklaren voor recht dat [appellant c.s.] per brief d.d. 6 februari 2017 de rechtshandeling d.d. 9 maart 2010 buitengerechtelijk heeft vernietigd, althans deze rechtshandeling bij vonnis (alsnog) te vernietigen;
4. te verklaren voor recht dat Van Lanschot ter zake van de advisering en aanbieding van de hypotheek onrechtmatig jegens [appellant c.s.] heeft gehandeld;
5. te verklaren voor recht dat Van Lanschot ter zake van de mutaties in rentetarieven, doorgevoerd eind 2009/begin 2010 en eind 2014/begin 2015 jegens [appellant c.s.] naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar heeft gehandeld (artikel 6:248 BW juncto artikel 2 ABV) en derhalve tekortgeschoten is in de nakoming van de overeenkomst althans onrechtmatig jegens [appellant c.s.] heeft gehandeld;
zowel primair als subsidiair
6) Van Lanschot te veroordelen om aan [appellant c.s.] terug te betalen hetgeen zij meer aan Van Lanschot hebben betaald dan 3-maands Euribor + 1.0% renteopslag, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de betaaldata van de maandelijks verrichte rentetermijnen tot aan de dag der algehele voldoening, althans enig ander door het Hof in goede justitie te bepalen bedrag en rentevergoeding, onder bepaling dat Van Lanschot gerechtigd is om de op 21 maart 2018 uitgekeerde betaling van € 10.780,03 te verrekenen.
Ten aanzien van de Franse hypotheek (nummer [hypotheeknummer 2] )
primair
7) te verklaren voor recht dat [appellant c.s.] gedurende de gehele economische looptijd van de overeenkomst, van 31 december 2005 t/m 31 december 2035, aan Van Lanschot een rentevergoeding van 3-maands Euribor + 1.2% vaste opslag verschuldigd is;
subsidiair
8. het wijzigingsbeding op grond van artikel 6:233 aanhef en onder a BW te vernietigen;
9. te verklaren voor recht dat Van Lanschot ter zake van de advisering en aanbieding van de hypotheek onrechtmatig jegens [appellant c.s.] heeft gehandeld;
10. te verklaren voor recht dat Van Lanschot ter zake van de mutaties in rentetarieven, doorgevoerd per 1 januari 2012 en per 1 maart 2017, jegens [appellant c.s.] naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar heeft gehandeld (artikel 6:248 BW juncto artikel 2 ABV) en derhalve tekortgeschoten is in de nakoming van de overeenkomst althans onrechtmatig jegens [appellant c.s.] heeft gehandeld;
zowel primair als subsidiair
11) Van Lanschot te veroordelen om aan [appellant c.s.] terug te betalen hetgeen zij meer aan Van Lanschot hebben betaald dan 3-maands Euribor + 1.2% renteopslag, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de betaaldata van de maandelijks verrichte rentetermijnen tot aan de dag der algehele voldoening, althans enig ander door het Hof in goede justitie te bepalen bedrag en rentevergoeding;
Ten aanzien van beide hypotheken/algemeen
12) Van Lanschot te veroordelen tot vergoeding van de buitengerechtelijke kosten zoals bedoeld in artikel 6:96 sub c BW, vast te stellen conform het toepasselijke liquidatietarief, althans een door het Hof in goede justitie te bepalen bedrag;
12) Van Lanschot te veroordelen tot vergoeding van de kosten van deze procedure in beide instanties, alsmede in de nakosten.
3.7
Tegen deze eiswijziging heeft Van Lanschot geen processueel bezwaar aangevoerd. Ook het hof acht de eiswijziging niet ontoelaatbaar, zodat in het hierna volgende van de aldus gewijzigde eis zal worden uitgegaan.
De Nederlandse hypotheek (nummer [hypotheeknummer 1] )
3.8
Volgens [appellant c.s.] is hij met Van Lanschot een tarief van 3-maands Euribor + 1% vaste opslag voor 30 jaar overeengekomen. Deze opslag van 1% gold volgens hem niet alleen tijdens de juridische looptijd van 5 jaar maar was een vaste opslag gedurende de gehele economische looptijd van 30 jaar. Bij een rente die voor 5 jaar vast stond kon de hoogte van de rente daarna opnieuw worden vastgesteld, maar dat is in dit geval niet overeengekomen. Uit de stukken die op de lening betrekking hebben blijkt volgens [appellant c.s.] dat de hoogte van de door hem te betalen rente met de 3-maands Euribor mee bewoog, maar dat de opslag van 1% voor de gehele looptijd vast stond. Hij doelt hierbij op de offerte van Van Lanschot met de Bijlage en toelichting hypotheekofferte en de Hypotheeklastenberekening, het Arrangement voor [besloten venootschap] -medewerkers, de akte van geldlening en de Gedragscode Hypothecaire Financieringen 2003. Volgens [appellant c.s.] heeft Van Lanschot (steeds) na 5 jaar de hoogte van de rente aangepast zonder dat dit gebaseerd kon worden op de tussen partijen gesloten overeenkomst en zonder dat hierover wilsovereenstemming bestond. Die wilsovereenstemming blijkt volgens [appellant c.s.] ook niet uit zijn e-mailbericht van 9 maart 2010 (hiervoor in 3.1 onder g) weergegeven) in verband met de aanpassing van de rente die Van Lanschot na de eerste 5 jaar had aangekondigd, aangezien aan dat bericht vanwege wilsgebreken geen betekenis kan worden toegekend. Brieven over aanpassingen van de rente heeft hij, met uitzondering van de brief vermeld in zijn e-mailbericht van 9 maart 2010, nooit ontvangen. Ook overigens heeft Van Lanschot volgens [appellant c.s.] steeds zonder zijn medeweten en instemming gehandeld. De betalingen verliepen via depotstortingen van [appellant c.s.] en niet via afzonderlijke betalingen.
3.9
Volgens Van Lanschot blijkt uit de offerte die [appellant c.s.] heeft geaccepteerd en de akte van geldlening die zij heeft ondertekend dat de geldlening voor 30 jaar is aangegaan en dat de rente telkens een looptijd van 5 jaar had. [appellant c.s.] diende zich uit te laten over de voorstellen die Van Lanschot toestuurde. Van Lanschot acht het onaannemelijk dat [appellant c.s.] deze (vrijwel) nooit heeft ontvangen. Volgens Van Lanschot heeft zij steeds gehandeld in overeenstemming met de afspraken die tussen partijen zijn gemaakt en die in de offerte en de akte van geldlening zijn neergelegd.
3.1
Het hof overweegt hierover het volgende. In eerste aanleg heeft [appellant c.s.] zich op het standpunt gesteld dat de renteafspraak aanvankelijk de eerste periode van 5 jaar betrof en dat deze daarna bij gebreke van een (tijdige) andersluidende afspraak voor onbepaalde tijd is voortgezet (onder meer dagvaarding 2.23, 2.58, 3.1.1.9 en pleidooi eerste aanleg 7). Mede op basis daarvan heeft de rechtbank zijn vorderingen beoordeeld. In hoger beroep heeft [appellant c.s.] dit standpunt kennelijk verlaten en stelt hij dat vanaf de aanvang van de overeenkomst dezelfde renteafspraak voor de gehele economische looptijd van de geldlening gold. Dit standpunt ligt thans als primaire grondslag van zijn vordering ter beoordeling voor. Van Lanschot heeft de vorderingen van [appellant c.s.] zoals deze in hoger beroep - ook wat betreft de daarvoor aangevoerde grondslag - zijn gewijzigd, gemotiveerd bestreden.
3.11
Met betrekking tot de tussen partijen gesloten overeenkomst stelt het hof het volgende voorop. De betekenis van een omstreden beding in een schriftelijke overeenkomst moet door de rechter worden vastgesteld aan de hand van hetgeen partijen over en weer hebben verklaard en uit elkaars verklaringen en gedragingen overeenkomstig de zin die zij daaraan in de gegeven omstandigheden redelijkerwijs mochten toekennen, hebben afgeleid en van hetgeen zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten. Daarbij verdient opmerking dat ook gedragingen van partijen na het sluiten van de overeenkomst van belang kunnen zijn voor de aan die overeenkomst te geven uitleg.
3.12
Het hof stelt vast dat de inhoud van de tussen partijen gesloten overeenkomst vast ligt in de akte van geldlening, waarvan de relevante bepalingen hiervoor in 3.1 onder d) zijn weergegeven. Deze akte vloeit voort uit de door [appellant c.s.] aanvaarde offerte van Van Lanschot van 28 januari 2005, waarvan de relevante bepalingen hiervoor in 3.1 onder c) zijn weergegeven. De overige stukken waar [appellant c.s.] naar verwijst en de producties die hij verder in de loop van de procedure heeft overgelegd doen daar niet af en voegen daar niets aan toe. Dat betekent dat ook voor de inhoud van de renteafspraak uitgegaan dient te worden van de overeenkomst zoals deze uit de akte van geldlening en de door [appellant c.s.] aanvaarde offerte blijkt. Dit is het kernpunt dat bij onderdeel 1) van de vorderingen van [appellant c.s.] aan de orde is. Door [appellant c.s.] zijn geen concrete feiten of omstandigheden naar voren gebracht die zouden kunnen meebrengen dat de tekst van deze stukken niet gevolgd zou moeten worden. Die tekst houdt evident in dat de lening is aangegaan voor een periode van 30 jaar (aangeduid als de economische looptijd) en de rente telkens wordt aangegaan voor een periode van 5 jaar (aangeduid als de juridische looptijd), waarbij het tarief van 1% vaste opslag betrekking heeft op de juridische looptijd en niet op de economische looptijd. Dat Van Lanschot jegens [appellant c.s.] op enig moment akkoord gegaan zou zijn met een afwijking van deze bepaling dan wel enige toezegging daartoe zou hebben gedaan, is gesteld noch gebleken. Voor zover [appellant c.s.] in dit verband heeft aangeboden nadere producties over te leggen gaat het hof hieraan voorbij aangezien [appellant c.s.] in de loop van de procedure alle gelegenheid heeft gehad (en benut) om de stukken waarvan hij meent dat die zijn standpunt kunnen onderbouwen in het geding te brengen. De conclusie is dat het hof [appellant c.s.] niet kan volgen in de stellingen die hij aan onderdeel 1) van hun vorderingen ten grondslag heeft gelegd zodat deze primaire vordering niet voor toewijzing in aanmerking kan komen.
3.13
Van de subsidiaire vorderingen van [appellant c.s.] betreft onderdeel 2) de vernietiging van de bepaling over de rente na afloop van de periode van 5 jaar, door [appellant c.s.] aangeduid als wijzigingsbeding. Hij beroept zich hierbij op artikel 6:233 aanhef en onder a BW. Dit artikel houdt in dat een beding in algemene voorwaarden vernietigbaar is indien het, gelet op de aard en de overige inhoud van de overeenkomst, de wederzijds kenbare belangen van partijen en de overige omstandigheden van het geval, onredelijk bezwarend is voor de wederpartij. Dit artikel is naar het oordeel van het hof niet van toepassing op de door [appellant c.s.] bedoelde bepaling in de akte van geldlening aangezien deze bepaling niet een onderdeel van algemene voorwaarden betreft maar in de akte als onderdeel van de kern van de overeenkomst is opgenomen. De bepaling is overigens evenmin onredelijk bezwarend te achten. Partijen zijn voor de eerste 5 jaar een bepaalde rente overeengekomen en dienen voor de daarop volgende periodes nieuwe afspraken te maken. De wijze waarop dat dient te gebeuren is in de overeenkomst geregeld. Die regeling kan naar het oordeel van het hof niet als onredelijk bezwarend voor [appellant c.s.] worden aangemerkt; hetgeen [appellant c.s.] hierover naar voren heeft gebracht kan in ieder geval een dergelijke conclusie niet dragen.
3.14
Van de subsidiaire vorderingen van [appellant c.s.] betreft onderdeel 3) de vernietiging van zijn rechtshandeling van 9 maart 2010. De rechtbank heeft in het eindvonnis van 27 juni 2018 hierover geoordeeld dat ten aanzien van deze vordering het beroep van Van Lanschot op verjaring slaagt en dat deze vordering dient te worden afgewezen (r.o. 4.3.1- 4.3.5). Het hof kan zich vinden in dit oordeel van de rechtbank en sluit zich daarbij aan. Door [appellant c.s.] zijn ook in hoger beroep geen feiten of omstandigheden aangevoerd die tot een ander oordeel leiden.
3.15
Van de subsidiaire vorderingen betreft onderdeel 4) de stelling van [appellant c.s.] dat Van Lanschot bij de advisering en aanbieding van de hypotheek jegens hem onrechtmatig heeft gehandeld doordat Van Lanschot, kort gezegd, zich niet aan haar zorgplicht heeft gehouden. Hierbij gaat het om de stelling van [appellant c.s.] dat Van Lanschot hem voorafgaand aan het sluiten van de overeenkomst had moeten waarschuwen voor het risico dat Van Lanschot na afloop van de renteperiode van 5 jaar de rente eenzijdig zou kunnen verhogen en dat Van Lanschot dat ook heeft gedaan door buiten zijn medeweten een nieuw tarief vast te stellen. Van Lanschot heeft een en ander gemotiveerd betwist.
3.16
Het hof overweegt hierover het volgende. In de offerte voor de geldlening is vermeld op welke wijze de hoogte van de door [appellant c.s.] te betalen rente wordt berekend en na de renteperiode van 5 jaar opnieuw wordt vastgesteld. [appellant c.s.] is daarmee akkoord gegaan en heeft niet aannemelijk gemaakt dat dit een zodanig bijzondere regeling betrof dat Van Lanschot hem voor de uitwerking daarvan uitdrukkelijk had moeten waarschuwen. De hoogte van de rente is afhankelijk gesteld van het verloop van het Euribor-tarief, zodat er gunstige of ongunstige fluctuaties kunnen optreden. Dat ligt voor de hand en is inherent aan de gekozen financieringsvorm. Uit de offerte en akte moet dat voor [appellant c.s.] voldoende duidelijk zijn geweest. Dat dit het geval is, blijkt ook uit het e-mailbericht van 9 maart 2010 waarin [appellant c.s.] reageert op een rentevoorstel van Van Lanschot ten aanzien van de vast te stellen rente voor de opvolgende periode van vijf jaren. Die reactie geeft blijk van een voldoende begrip van de overeengekomen regeling inhoudende renteaanpassing na ommekomst van steeds vijf jaren. Het is duidelijk dat de communicatie tussen partijen te wensen overgelaten heeft (brieven die Van Lanschot stelt verzonden te hebben waarvan [appellant c.s.] stelt dat zij deze niet hebben ontvangen) maar dat betekent nog niet dat Van Lanschot jegens [appellant c.s.] onrechtmatig heeft gehandeld. Voor die conclusie bieden de stellingen van [appellant c.s.] een onvoldoende onderbouwing. Hetzelfde geldt voor de stelling van [appellant c.s.] dat Van Lanschot bij de mutaties jegens hem naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar heeft gehandeld, onderdeel 5) van de subsidiaire vorderingen. Voor een dergelijke vergaande conclusie is onvoldoende grond aanwezig.
3.17
[appellant c.s.] is in de toelichting op zijn subsidiaire vorderingen in hoger beroep uitvoerig ingegaan op het handelen en nalaten van Van Lanschot bij de totstandkoming van de tussen partijen gesloten overeenkomst en de uitvoering daarvan. Hierbij gaat het er [appellant c.s.] uiteindelijk om, net als bij zijn primaire vordering, dat de renteafspraak zoals die gold voor de eerste periode (juridische looptijd) nadien ook is blijven gelden. Dat is evenwel niet het geval. Verder dan alleen die eerste periode strekte de renteafspraak niet en de aanpassing ervan was inherent aan het type overeenkomst waarbij de betaling van de daardoor verschuldigde bedragen via depotstortingen in overeenstemming was met de daarover gemaakte afspraken. De consequentie van al het voorgaande is dat de onderdelen 2) tot en met 5) van de subsidiaire vorderingen van [appellant c.s.] niet voor toewijzing in aanmerking kunnen komen.
3.18
Nu zowel de primaire als de subsidiaire vorderingen van [appellant c.s.] met betrekking tot de Nederlandse hypoheek niet toegewezen worden dient ook onderdeel 6) van zijn vorderingen afgewezen te worden. Dit onderdeel ziet op terugbetaling van bedragen die aan de orde komt wanneer de overige vorderingen toewijsbaar zouden zijn geweest, hetgeen niet het geval is.
De Franse hypotheek (nummer [hypotheeknummer 2] )
3.19
In eerste aanleg is de hoogte van de opslag over de periode vanaf het begin van de overeenkomst tot eind 2011 aan de orde geweest. Vastgesteld is dat dit een opslag van 1,2% moest zijn terwijl 1,5% in rekening was gebracht. De beslissing daarover van de rechtbank is niet aangevochten, zodat deze kwestie verder niet aan de orde is.
3.2
[appellant c.s.] stelt zich ook wat deze lening betreft op het standpunt dat de renteafspraak die bij de aanvang van de overeenkomst is gemaakt, voor de gehele economische looptijd van 30 jaar is blijven gelden, in dit geval de 3-maands Euribor + 1,2%. Volgens hem stond in de offerte van 6 september 2005 (hiervoor in 3.1 onder e) weergegeven) waarin de opslag van 1,5% was vermeld, geen bepaling over aanpassing van de rente na 5 jaar en is deze toegevoegd in de daarna getekende akte van geldlening, waarin het juiste opslagpercentage was opgenomen, zonder dat daarover wilsovereenstemming bestond (de bank heeft hem daar geen inlichtingen over gegeven). Van Lanschot heeft een en ander gemotiveerd betwist en staande gehouden dat uit de door partijen ondertekende stukken genoegzaam de juistheid van haar standpunt blijkt.
3.21
Ook voor de Franse hypotheek geldt dat de inhoud van de overeenkomst ten aanzien van de renteafspraken de kern van het geschil tussen partijen uitmaakt. [appellant c.s.] heeft bij deze hypotheek hetzelfde standpunt ingenomen als bij de Nederlandse hypotheek; ook hierbij kan het hof [appellant c.s.] hierin niet volgen. De tekst van de definitieve, door beide partijen ondertekende, akte van geldlening, waarvan de relevante bepalingen hiervoor in 3.1 onder f) zijn weergegeven, houdt evident in dat de looptijd van de lening 30 jaar is en dat de renteafspraak voor een periode van 5 jaar geldt. Van de instemming van [appellant c.s.] met deze bepaling blijkt uit de ondertekening van de akte zonder dat daarbij enig voorbehoud is gemaakt. Hij beroept zich ten aanzien van de hoogte van de opslag uitdrukkelijk op deze akte, zodat zijn instemming daarmee ook door hemzelf wordt verwoord. Hij heeft niet aannemelijk gemaakt dat die instemming wel de rest van de akte betrof maar juist niet de renteafspraak en dat daarover geen wilsovereenstemming bestond. Hetgeen [appellant c.s.] hierover en over het bestaan van wilsgebreken aan zijn kant naar voren heeft gebracht biedt naar het oordeel van het hof een onvoldoende onderbouwing voor zijn standpunt. De conclusie is dat het hof [appellant c.s.] niet kan volgen in de stellingen die hij aan onderdeel 7) van zijn vorderingen ten grondslag heeft gelegd zodat deze primaire vordering niet voor toewijzing in aanmerking kan komen.
3.22
Voor de onderdelen 8), 9) en 10) van de subsidiaire vordering van [appellant c.s.] geldt
mutatis mutandishetzelfde als met de daarmee overeenkomende onderdelen 2), 4) en 5) van de subsidiaire vordering ten aanzien van de Nederlandse hypotheek. Het hof verwijst naar hetgeen hiervoor met betrekking tot die onderdelen is beslist en concludeert ook hier dat de subsidiaire vordering niet voor toewijzing in aanmerking komt.
3.23
Nu zowel de primaire als de subsidiaire vorderingen van [appellant c.s.] met betrekking tot de Franse hypotheek niet toegewezen worden dient ook onderdeel 11) van zijn vorderingen afgewezen te worden. Dit onderdeel ziet op terugbetaling van bedragen die aan de orde komt wanneer de overige vorderingen toewijsbaar zouden zijn geweest, hetgeen niet het geval is.
Buitengerechtelijke kosten
3.24
Onderdeel 12) van de vorderingen van [appellant c.s.] betreft de buitengerechtelijke kosten. Dit onderdeel is door [appellant c.s.] in eerste aanleg noch in hoger beroep voldoende onderbouwd, zodat het reeds om die reden wordt afgewezen.
Proceskosten
3.25
[appellant c.s.] vordert met onderdeel 13) van zijn vorderingen veroordeling van Van Lanschot in de kosten van beide instanties. Van Lanschot verlangt in de conclusie van haar memorie van antwoord eveneens de veroordeling van de wederpartij in de kosten van beide instanties. In eerste aanleg zijn de proceskosten tussen partijen gecompenseerd. Het hof kan zich vinden in die beslissing en in de motivering daarvoor in het eindvonnis van 27 juni 2018 (r.o. 4.15). In hoger beroep zal [appellant c.s.] in de proceskosten worden veroordeeld, zodat ook het dertiende en laatste onderdeel van zijn vorderingen wordt afgewezen.
Conclusie
3.26
Een en ander brengt het hof tot de conclusie dat het eindvonnis van 27 juni 2018 dient te worden bekrachtigd, met afwijzing van het meer of anders gevorderde. De grieven worden verworpen; deze behoeven geen afzonderlijke bespreking. Door [appellant c.s.] is voor het overige geen feiten of omstandigheden aangevoerd die, indien bewezen, tot een ander oordeel leiden zodat voor bewijslevering als door hem aangeboden geen grond aanwezig is. [appellant c.s.] wordt als de in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de kosten van het hoger beroep.

4.De uitspraak

Het hof:
bekrachtigt het eindvonnis van 27 juni 2018, waarvan beroep;
veroordeelt [appellant c.s.] in de kosten van het geding in hoger beroep, tot op deze uitspraak aan de zijde van Van Lanschot begroot op € 5.270,= aan griffierecht en op € 6.556,= aan salaris advocaat;
verklaart deze proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit arrest is gewezen door mrs. L.S. Frakes, Z.D. van Heesen-Laclé en B.A. Meulenbroek en in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 9 februari 2021.
griffier rolraadsheer