ECLI:NL:GHSHE:2021:3524

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
23 november 2021
Publicatiedatum
23 november 2021
Zaaknummer
200.298.061_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep kort geding inzake vaststellingsovereenkomst en verkoop woning tussen echtgenoten

In deze zaak, die voor het Gerechtshof 's-Hertogenbosch diende, ging het om een hoger beroep in een kort geding dat was ingesteld door een vrouw tegen haar ex-echtgenoot. De vrouw was appellante in principaal hoger beroep en had een vordering ingesteld in verband met de uitvoering van een vaststellingsovereenkomst die zij met haar ex-man had gesloten. Deze overeenkomst betrof de verkoop van een woning die zij gezamenlijk bezaten. De vrouw stelde dat zij niet gehouden was om mee te werken aan de verkoop van de woning, omdat er geen onvoorziene omstandigheden waren die haar verplichtten om de overeenkomst na te komen. De man, daarentegen, vorderde dat de vrouw haar medewerking zou verlenen aan de verkoop van de woning, en dat hij gemachtigd zou worden om de woning te verkopen. De voorzieningenrechter had in eerste aanleg de primaire vordering van de man afgewezen, maar de subsidiaire vordering gedeeltelijk toegewezen. Het hof oordeelde dat het belang van de vrouw bij het behoud van haar mogelijkheid om de woning te behouden zwaarder woog dan het belang van de man bij de uitvoerbaarheid van de overeenkomst. Het hof schorste de tenuitvoerlegging van het vonnis van de voorzieningenrechter totdat in de hoofdzaak zou zijn beslist. De zaak werd aangehouden voor een mondelinge behandeling, waarbij partijen in persoon moesten verschijnen. De beslissing over de proceskosten werd aangehouden tot de einduitspraak in de hoofdzaak.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht
zaaknummer 200.298.061/01
arrest van 23 november 2021
gewezen in het incident ex art. 351 Rv in de zaak van
[de vrouw],
wonende te [woonplaats] ,
appellante in principaal hoger beroep,
geïntimeerde in incidenteel hoger beroep,
eiseres in het incident,
advocaat: mr. P.G.L. van Veghel te Asten,
tegen
[de man] ,
wonende te [woonplaats]
geïntimeerde in principaal hoger beroep,
appellant in incidenteel hoger beroep,
verweerder in het incident,
advocaat: mr. A.A.M. Olde Loohuis te Boxmeer,
op het bij exploot van dagvaarding van 2 augustus 2021 ingeleide hoger beroep van het vonnis van 27 juli 2021, door de voorzieningenrechter van de rechtbank Oost-Brabant, zittingsplaats 's-Hertogenbosch, gewezen tussen appellante – de vrouw – als gedaagde in conventie, eiseres in reconventie en geïntimeerde – de man – als eiser in conventie, verweerder in reconventie.

1.Het geding in eerste aanleg (zaak-/rolnummer C/01/371305 / KG ZA 21-331)

Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar voormeld vonnis.

2.Het geding in hoger beroep

Het gaat in deze zaak om de vraag of de vrouw gehouden is uitvoering te geven aan de tussen haar en de man tot stand gekomen vaststellingsovereenkomst, in die zin dat zij, op basis van die vaststellingsovereenkomst, mee moet werken aan de verkoop van een woning van partijen.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding in hoger beroep met grieven, producties en een incident tot schorsing uitvoerbaarheid bij voorraad;
  • de conclusie van antwoord in het incident met productie;
  • de memorie van antwoord, tevens memorie van grieven in incidenteel hoger beroep met productie;
  • de memorie van antwoord in incidenteel hoger beroep.
Het hof heeft daarna een datum voor arrest bepaald. Het hof doet recht op bovenvermelde stukken en de stukken van de eerste aanleg.

3.De beoordeling

In het incident
3.1.
Partijen zijn met elkaar gehuwd op 23 mei 1992 na het maken van huwelijkse voorwaarden. In art. 8 van deze huwelijkse voorwaarden zijn partijen overeengekomen:
“De echtgenoten verplichten zich over elk kalenderjaar hetgeen van hun netto-inkomen in de zin van artikel 5, onder aftrek van hetgeen daarvan is besteed voor de gemeenschappelijke huishouding, overblijft onderling te verrekenen in die zin, dat de ene echtgenoot een vordering verkrijgt op de andere echtgenoot ten bedrage van de helft van het aan diens zijde overblijvende als hiervoor bedoeld. Indien de echtgenoten over en weer een vordering op elkaar krijgen, kunnen zij de vorderingen door desbetreffende verklaringen verrekenen tot het bedrag van de kleinste vordering. Indien aan een echtgenoot langs andere weg iets ten goede komt of is gekomen van het overblijvende van het inkomen van de andere echtgenoot, wordt zijn vordering dienovereenkomst verminderd.”
De man heeft op 11 april 2016 een verzoekschrift tot echtscheiding bij de rechtbank ingediend. Bij beschikking van 15 december 2016 heeft de rechtbank de echtscheiding van partijen uitgesproken. De echtscheidingsbeschikking is op 15 maart 2017 ingeschreven in de daartoe bestemde registers van de burgerlijke stand van de gemeente [gemeente] .
3.2.
Partijen hebben tijdens het huwelijk twee woningen in gezamenlijke eigendom verkregen; één woning aan de [adres 1] ( [postcode] ) te [plaats 1] (hierna: de woning in [plaats 1] ) en één woning aan de [adres 2] ( [postcode] ) te [plaats 2] (hierna: de woning in [plaats 2] ).
Over onder meer de woning in [plaats 1] hebben partijen meerdere procedures gevoerd. In december 2019 hebben partijen, tijdens een aanhouding van de toen bij de rechtbank aanhangige kort gedingprocedure (C/01/350118 / KG ZA 19-543) ter beëindiging van het in die procedure aanhangige geschil afspraken gemaakt die zijn neergelegd in een door partijen ondertekende vaststellingsovereenkomst. Die vaststellingsovereenkomst is op verzoek van partijen door de voorzieningenrechter opgenomen in het proces-verbaal van de mondelinge behandeling van 19 december 2019. Het proces-verbaal is ondertekend door de advocaten van partijen. De vaststellingsovereenkomst luidt – voor zover thans van belang – als volgt.
“(…)
IN AANMERKING NEMENDE
(…)
- Partijen beogen met de onderhavige regeling te bewerkstelligen dat de vrouw de gelegenheid krijgt om de woning te [plaats 1] alsnog aan zich toebedeeld te krijgen en dat de man als gevolg daarvan niet wordt benadeeld ten opzicht van de situatie die zich zou voordoen als de woning te [plaats 1] thans zou worden verkocht aan (…) (hof: namen kopers) tegen het bedrag van € 290.000,-. Daarbij dient het uitdrukkelijk opmerking te vermelden dat met de onderhavige vaststellingsovereenkomst niet wordt beoogd om een allesomvattende regeling te treffen ter zake van alle geschilpunten die partijen verdeeld houden.
- Het staat partijen vrij om de overige geschilpunten betreffende de verdeling/afwikkeling ook reeds tijdens de loopduur van deze vaststellingsovereenkomst aan de rechter voor te leggen.
PARTIJEN VERKLAREN HET VOLGENDE MET ELKAAR TE ZIJN OVEREENGEKOMEN:
1. De woning te [plaats 1] wordt met inachtneming van het hierna in artikel 4 bepaalde en van de daarin overeengekomen termijn toebedeeld aan de vrouw tegen een waarde van € 290.000,- (…) De vrouw zal de woning te [plaats 1] (al dan niet met haar huidige partner) uiterlijk 1 december 2019 gaan bewonen.
2. De vrouw geeft aan dat zij de benodigde herfinanciering voor de woning niet gerealiseerd kan krijgen zolang zij hoofdelijk aansprakelijk is voor de hypothecaire geldlening die verbonden is aan de woning te [plaats 2] . Hiervan uitgaande zullen partijen zich inspannen om de woning te [plaats 2] te verkopen. (…)
3. (…)
4. De vrouw krijgt gedurende een periode van 1 (één) maand nadat de woning te [plaats 2] is verkocht (of zoveel eerder als mogelijk is) dan wel alsnog wordt toebedeeld aan de man, de gelegenheid om de woning te [plaats 1] onder de hiervoor genoemde afspraken toebedeeld te krijgen. Indien de vrouw om welke reden dan ook er niet in slaagt om de woning onder de in de onderhavige regeling genoemde voorwaarden (tijdig) over te nemen, dan zal de woning worden verkocht aan een derde.
5. (…)
6. Bij niet nakoming door de vrouw van de in deze vaststellingsovereenkomst gemaakte afspraken zal de woning te [plaats 1] worden verkocht en komen alle daarmee gepaard gaande kosten voor haar rekening.
(…)”
3.3.
In de onderhavige procedure vordert de
manin conventie, samengevat:
Primair:
1. de man te machtigen de woning in [plaats 1] mede namens de vrouw te verkopen en te leveren, waarbij:
[makelaar] makelaars bij de verkoop als makelaar optreedt;
de man in overleg met de makelaar de vraag- en de laatprijs vaststelt;
de vrouw binnen één week na een eerste verzoek van de makelaar haar medewerking dient te verlenen aan alle aanwijzingen van de makelaar die de verkoop moeten bevorderen in het bijzonder:
- aan een bezichtiging, onder meer door de makelaar en de potentiële kopers toegang te verlenen;
- aan het plaatsen en aanwezig houden van een “te koop” bord in de tuin;
- aan het maken van foto’s van de woning ten behoeve van de verkoop;
- het opgeruimd en toonbaar houden van de woning ten behoeve van het maken van foto’s en bezichtigingen;
de vrouw niet aanwezig mag zijn bij de bezichtiging van de woning;
de man in overleg met de makelaar de koop mag sluiten en de voorwaarden die daarbij worden bedongen;
het gevorderde onder 1.a t/m 1c op straffe van een dwangsom van € 250,- per dag en het gevorderde onder 1.d op straffe van een dwangsom van € 250,- per keer.
Subsidiair:
2. de vrouw te veroordelen haar volledige medewerking te verlenen aan spoedige verkoop en overdracht van de woning in [plaats 1] en alles te gehengen en gedogen dat deze verkoop bevordert, waarbij:
[makelaar] makelaars bij de verkoop als makelaar optreedt;
de makelaar de vraag- en de laatprijs vaststelt;
de vrouw binnen één week na een eerste verzoek van de makelaar haar medewerking dient te verlenen aan alle aanwijzingen van de makelaar die de verkoop moeten bevorderen in het bijzonder:
- aan een bezichtiging, onder meer door de makelaar en de potentiële kopers toegang te verlenen;
- aan het plaatsen en aanwezig houden van een “te koop” bord in de tuin;
- aan het maken van foto’s van de woning ten behoeve van de verkoop;
- het opgeruimd en toonbaar houden van de woning ten behoeve van het maken van foto’s en bezichtigingen;
de vrouw niet aanwezig mag zijn bij de bezichtiging van de woning;
de makelaar onderhandelt over de koopovereenkomst en de voorwaarden die daarbij worden bedongen;
de vrouw is gehouden om binnen één week na een verzoek van de makelaar daartoe tot ondertekening van de koopovereenkomst over te gaan;
het gevorderde onder a t/m c en onder f op straffe van een dwangsom van € 250,- per dag en het gevorderde onder d op straffe van een dwangsom van € 250,- per keer.
Primair en subsidiair:
3. te bepalen dat, in geval de vrouw niet meewerkt aan de verkoop en levering van de woning, het vonnis van de rechtbank in de plaats treedt van de vereiste medewerking van de vrouw voor al hetgeen noodzakelijk is om het registergoed in eigendom te doen overdragen en dit vonnis in de plaats te laten treden van de handtekening van de vrouw bij de verkoopovereenkomst, de notariële akte van levering en de financiële afwikkeling,
3.4.
De
vrouwheeft verweer gevoerd. Dat verweer zal, voor zover in hoger beroep van belang, in het navolgende aan de orde komen. Zij heeft daarnaast een vordering in reconventie ingesteld. Zij vordert, samengevat, de termijn zoals die in de vaststellingsovereenkomst is bepaald te schrappen, op te rekken, op te schorten dan wel buiten werking te stellen totdat de vermogensrechtelijke afwikkeling van het huwelijk definitief is geregeld, dan wel een andere in goede justitie te bepalen ordemaatregel te treffen.
3.5.
De
voorzieningenrechterheeft de primaire vordering in conventie afgewezen. De subsidiaire vordering heeft hij gedeeltelijk toegewezen (met uitzondering van het gevorderde onder 2 sub f en onder 3) omdat kort gezegd, geen sprake is van onvoorziene omstandigheden en dwaling voorshands niet aannemelijk is. De voorzieningenrechter achtte het van belang dat beide partijen bij de totstandkoming van de vaststellingsovereenkomst werden bijgestaan door een (eigen) advocaat en de vrouw zich ook bewust is geweest van de mogelijkheid dat de man in het kader van de vermogensrechtelijke afwikkeling van het huwelijk, nog zou stellen een vordering jegens de vrouw te hebben. Aan de veroordeling heeft hij een dwangsom verbonden. De vordering in reconventie is geheel afgewezen. De voorzieningenrechter heeft de proceskosten gecompenseerd.
3.6.
De
vrouwvordert in hoger beroep om bij arrest, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de man alsnog niet-ontvankelijk te verklaren in al zijn vorderingen, althans hem deze vordering alsnog te ontzeggen als zijnde ongegrond en onbewezen, met veroordeling van de man in de proceskosten op basis van het naast hogere tarief in beide instanties.
3.7.
De
manvordert in incidenteel hoger beroep om bij arrest, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de man alsnog machtiging te verlenen tot het te gelde maken van de woning aan de [adres 1] te [plaats 1] zoals bij de inleidende dagvaarding onder I is gevorderd. Met veroordeling van de vrouw in de proceskosten in beide instanties.
3.8.
De
vrouwvordert in het incident om bij arrest, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad: de uitvoerbaarheid bij voorraad van het bestreden vonnis te schorsen totdat het hof in de hoofdzaak heeft beslist, onder veroordeling van de man in de proceskosten.
De vrouw verwijst naar hetgeen zij in de hoofdzaak heeft gesteld. De man heeft op dit moment geen daadwerkelijk belang bij de gedwongen verkoop van de woning te [plaats 1] aan een derde. Bij schorsing van de uitvoerbaarheid bij voorraad loopt de man, vanwege een aanzienlijke overwaarde, geen financieel risico. De man kan bovendien – ondanks dat hij uit de hoofdelijke aansprakelijkheid voor de hypothecaire geldlening van deze woning – geen nieuwe hypothecaire geldlening afsluiten zolang er niet definitief is beslist over de volledige financiële afwikkeling van het ontbonden huwelijk van partijen. Bij voortzetting van de executie wordt voor de vrouw een onomkeerbare situatie gecreëerd die uiterst nadelig voor haar is en waarmee de man misbruik maakt van zijn bevoegdheid/recht.
Er is daarnaast sprake van een kennelijke juridische misslag omdat de rechtbank verzuimd heeft in te gaan op een aantal stellingen en verweren die de vrouw heeft aangevoerd. Zo heeft de vrouw gesteld dat de man in het kader van de beslaglegging en in de bodemprocedure de artikelen 21 en 111 RV heeft geschonden, de man nooit de huwelijkse voorwaarden heeft overgelegd, niet heeft aangegeven dat sprake is van een niet uitgevoerd periodiek verrekenbeding en hij misbruik maakt van zijn recht om nakoming van de vaststellingsovereenkomst te vorderen (art. 3:13 BW). Er is sprake van schending van art. 23 en 24 Rv, inhoudende het fundamentele beginsel dat de rechter beslist over al hetgeen partijen hebben gevorderd en verzocht en de rechter de zaak onderzoekt en beslist op de grondslag van hetgeen partijen aan hun vordering/verzoek/verweer ten gronde hebben gelegd. Dit klemt te meer dat de stellingen/verweren van de vrouw door de man onbesproken zijn gebleven en daarom geacht moeten worden in rechte vast te staan.
In het kader van de in kort geding en dit incident vereiste belangenafweging dient het belang van de vrouw bij behoud van haar mogelijkheid om de woning alsnog aan haar toebedeeld te krijgen en met haar partner te kunnen blijven wonen, zwaarder te wegen dan het belang van de man bij instandhouding van de uitvoerbaarheid bij voorraad en dus de mogelijkheid om een voor de vrouw onomkeerbare uiterst nadelige situatie te bewerkstelligen.
3.9.
De
manvoert verweer. Door de vrouw zijn geen feiten of omstandigheden gesteld waarmee de voorzieningenrechter geen rekening heeft kunnen houden bij de uitvoerbaar bij voorraadverklaring en die rechtvaardigen dat van de beslissing van de voorzieningenrechter wordt afgeweken. Er is geen sprake van misbruik van recht in die zin dat het vonnis op een juridische of feitelijk misslag zou berusten. Evenmin is gesteld of gebleken van feiten of omstandigheden die tot de conclusie kunnen leiden dat de tenuitvoerlegging van de uitspraak van de voorzieningenrechter zou leiden tot een noodsituatie. Partijen hebben afspraken gemaakt in een vaststellingsovereenkomst die is opgenomen in een proces-verbaal van 19 december 2019, met de bedoeling om de afspraken ten uitvoer te kunnen leggen. Van de man kan niet worden verwacht dat hij jaren gaat wachten totdat alle procedures zijn afgewikkeld om te bezien of het voor de vrouw dan wel mogelijk zal zijn om de woning over te nemen. De man heeft er dan ook belang bij dat de gemaakte afspraken worden nagekomen. De markt voor verkoop van een woning is op dit moment zeer gunstig, terwijl in het verleden de woning bijna twaalf jaren te koop heeft gestaan. Er is geen sprake van nieuwe omstandigheden die een schorsing van de uitvoerbaar bij voorraadverklaring rechtvaardigen. De door de vrouw gevoerde bodemprocedure heeft geen betrekking op de afspraken die in de vaststellingsovereenkomst zijn opgenomen, maar ziet op een geldvordering van de man op de vrouw. De man heeft de stellingen van de vrouw in eerste aanleg betwist. De stellingen van de vrouw kunnen geen invloed hebben op de beslissing van de rechtbank omtrent de verkoop van de woning in [plaats 1] nu de door de vrouw ingenomen stellingen niets van doen hebben met de procedure omtrent de verkoop van de woning in [plaats 1] . Die stellingen van de vrouw kunnen in deze procedure in hoger beroep niet tot een ander oordeel van het hof leiden. De rechtbank heeft onder 5 van het kort gedingvonnis rekening gehouden met de stellingen van de vrouw. Er is geen sprake van een kennelijke misslag.
3.10.
Het
hofoverweegt als volgt. Bij de beoordeling van een incidentele vordering tot schorsing van de tenuitvoerlegging (art. 351 Rv) zal moeten worden onderzocht of:
“sprake is van omstandigheden die meebrengen dat het belang van de veroordeelde [hier: de vrouw] bij behoud van de bestaande toestand zolang niet op het door hem ingestelde rechtsmiddel is beslist (…) zwaarder weegt dan het belang van (…) degene die de veroordeling heeft verkregen [hier: de vrouw] bij de uitvoerbaarheid bij voorraad daarvan.
Indien de uitvoerbaarverklaring bij voorraad door de vorige rechter is gemotiveerd (…) zal de incidenteel eiser of verzoeker die wijziging van deze beslissing wenst [hier: de vrouw], afgezien van het geval dat deze beslissing berust op een kennelijke misslag, dus aan zijn vordering of verzoek feiten en omstandigheden ten grondslag moeten leggen die bij de door de vorige rechter gegeven beslissing niet in aanmerking konden worden genomen doordat zij zich eerst na de uitspraak van de vorige rechter hebben voorgedaan, en die kunnen rechtvaardigen dat van die eerdere beslissing wordt afgeweken.
Indien de uitvoerbaarverklaring bij voorraad door de vorige rechter niet is gemotiveerd, hoeft de incidenteel eiser of verzoeker geen nieuwe feiten en omstandigheden aan zijn schorsingsvordering of -verzoek ten grondslag te leggen.”
Dit aldus het arrest van de HR 20 december 2019, ECLI:NL:HR:2019:2026.
3.11.
De rechtbank heeft de beslissing om het vonnis uitvoerbaar bij voorraad te verklaren niet gemotiveerd. Het hof doet dit alsnog en is van oordeel dat het belang van de vrouw zwaarder weegt dan dat van de man en overweegt daartoe als volgt. Het hof beslist per heden over (een incident in) de bodemzaak (met zaaknummer, met zaaknummer 200.298.473/01). De vrouw heeft in die bodemzaak een beroep gedaan op art. 1:141 lid 1 BW en gesteld dat sprake is van een niet uitgevoerd periodiek verrekenbeding. Partijen hebben in de onderhavige procedure voorts ook beiden naar de bodemzaak verwezen voor de afwikkeling van de huwelijkse voorwaarden. In de bodemzaak heeft de vrouw hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, zittingsplaats ’s-Hertogenbosch, van 4 augustus 2021 waarin zij (ook) art. 1:141 lid 1 BW en een niet uitgevoerd periodiek verrekenbeding aan de orde stelt. Het hof heeft in die procedure de tenuitvoerlegging van het bestreden vonnis geschorst. Het hof heeft daartoe overwogen dat, hoewel in het kader van het incident niet kan worden beoordeeld of het beroep van de vrouw op art. 1:141 lid 1 BW slaagt, in dit verweer – dat in eerste aanleg onbesproken is gebleven – naar het oordeel van het hof voldoende aanleiding bestaat om de uitvoerbaar bij voorraadverklaring van het bestreden vonnis te schorsen. In de hoofdzaak zal dit verweer van de vrouw en wat partijen verder aanvoeren aan bod komen en beoordeeld worden. Mede indachtig de procedure onder zaaknummer 200.298.473/01 en de vordering die in dat verband speelt, ziet het hof aanleiding om in het kader van de belangenafweging het belang van de vrouw bij behoud van haar mogelijkheid om de woning alsnog aan haar toegedeeld te krijgen zwaarder te laten wegen dan het belang van de man bij instandhouding van de uitvoerbaarheid bij voorraad.
In de hoofdzaak
3.12.
Het hof ziet aanleiding om een mondelinge behandeling te gelasten. Het doel is het beproeven van een minnelijke regeling of de doorwijzing naar mediation. Ook kan de mondelinge behandeling worden benut om informatie uit te wisselen en om eventuele instructies met betrekking tot de zaak te geven. Het hof verwijst voor nadere algemene informatie over deze zitting naar
www.rechtspraak.nl(deelsite Gerechtshof 's-Hertogenbosch, onder “Meer regels en procedures”).
3.13.
De geplande duur van de mondelinge behandeling is twee uur. Bij de mondelinge behandeling zal niet de gelegenheid worden geboden om te pleiten. Hieronder wordt verstaan het juridisch beargumenteren van de zaak al dan niet aan de hand van een voorbereide, uitgeschreven pleitnotitie.
3.14.
Het hof ziet daarnaast – gezien de samenhang – aanleiding om deze zaak en de zaak met zaaknummer 200.298.473/01 tijdens die mondelinge behandeling gezamenlijk te behandelen.
3.15.
Iedere verdere beslissing wordt aangehouden.

4.De beslissing

Het hof:
in het incident:
schorst de tenuitvoerlegging van het vonnis van de voorzieningenrechter van de rechtbank Oost-Brabant, zittingsplaats ’sHertogenbosch van 27 juli 2021 totdat in de hoofdzaak zal zijn beslist;
houdt de beslissing over de proceskosten aan tot de einduitspraak in de hoofdzaak;
in de hoofdzaak:
bepaalt dat partijen in persoon op
5 januari 2022 om 09.30 uurzullen verschijnen voor het hof dat daartoe zitting zal houden in het Paleis van Justitie aan de Leeghwaterlaan 8 te 's-Hertogenbosch, met de hiervoor onder 3.10 vermelde doeleinden;
bepaalt dat deze zaak met de zaak met zaaknummer 200.298.473/01 tijdens de mondelinge behandeling gezamenlijk wordt behandeld;
bepaalt dat de advocaat van appellante
binnen twee wekenna de datum van dit arrest een kopie van het volledige procesdossier
in viervoudzal indienen bij het hof;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. P.P.M. van Reijsen, M.J. van Laarhoven en G.J. Vossestein en is in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 23 november 2021.
griffier rolraadsheer