ECLI:NL:GHSHE:2021:3518

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
23 november 2021
Publicatiedatum
23 november 2021
Zaaknummer
200.268.138_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep over arbeidsongeschiktheidsverzekering en mate van arbeidsongeschiktheid van zelfstandige zonder personeel

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een zelfstandige zonder personeel, hierna aangeduid als [appellant], tegen Achmea Schadeverzekeringen N.V., hierna aangeduid als Interpolis. De appellant heeft in 1993 een arbeidsongeschiktheidsverzekering afgesloten bij Interpolis, die betrekking heeft op zijn klussenbedrijf. In de loop der jaren heeft hij verschillende keren arbeidsongeschiktheid gemeld, met een uitkering die varieerde van 55% tot 100% afhankelijk van zijn situatie. De appellant stelt dat zijn arbeidsongeschiktheid ten onrechte door Interpolis is vastgesteld op 55% in plaats van 80% in de periode van 16 september 2015 tot en met 20 mei 2017. Hij vordert onder andere betaling van achterstallige uitkeringen en terugbetaling van te veel betaalde premies.

Het hof heeft de feiten vastgesteld zoals deze door de rechtbank zijn vastgesteld en heeft de procedure in eerste aanleg in acht genomen. De appellant heeft in hoger beroep negen grieven aangevoerd en zijn eis vermeerderd. Het hof heeft de grieven gezamenlijk besproken en geconcludeerd dat de mate van arbeidsongeschiktheid door Interpolis terecht is vastgesteld op 55%. Het hof heeft daarbij overwogen dat de werkzaamheden die de appellant verrichtte, ook al waren ze niet direct uitvoerend, wel degelijk bijdroegen aan de exploitatie van zijn klussenbedrijf en dus relevant waren voor de beoordeling van zijn arbeidsongeschiktheid.

Het hof heeft de vorderingen van de appellant afgewezen en het bestreden vonnis bekrachtigd. De proceskosten van het hoger beroep zijn voor rekening van de appellant, omdat hij in het ongelijk is gesteld. De uitspraak is gedaan op 23 november 2021.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Team Handelsrecht
zaaknummer 200.268.138/01
arrest van 23 november 2021
in de zaak van
[appellant],
wonende te [woonplaats] ,
appellant,
hierna aan te duiden als [appellant] ,
advocaat: mr. W.H.A. Bos te Roermond,
tegen
Achmea Schadeverzekeringen N.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
geïntimeerde,
hierna aan te duiden als Interpolis,
advocaat: mr. H.E. Foudraine te Apeldoorn,
als vervolg op het door het hof gewezen tussenarrest van 17 december 2019 in het hoger beroep van het vonnis van 26 juni 2019, door de rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond, gewezen tussen [appellant] als eiser en Interpolis als gedaagde.

5 Het geding in hoger beroep

Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenarrest van 17 december 2019, waarbij een mondelinge behandeling is bepaald
  • de aantekening op de rol dat de mondelinge behandeling niet heeft plaatsgevonden
  • de memorie van grieven
  • de memorie van antwoord met producties 17, 18 en 19
  • de akte van [appellant]
  • de antwoordakte van Interpolis
Het hof heeft daarna een datum voor arrest bepaald. Het hof doet recht op bovenvermelde stukken en de stukken van de eerste aanleg.

6.De feiten

In dit hoger beroep neemt het hof tot uitgangspunt de feiten die de rechtbank heeft vastgesteld in onderdeel 2 van het bestreden vonnis. Voor zover van belang vult het hof de vaststelling aan met enkele andere feiten die tussen partijen vaststaan.
6.1.
[appellant] exploiteert een klussenbedrijf als zelfstandige zonder personeel.
6.2.
[appellant] heeft – zoals blijkt uit hetgeen partijen hebben verklaard bij de mondelinge behandeling door de rechtbank – in 1993 bij Interpolis een arbeidsongeschiktheidsverzekering afgesloten. De verzekering heeft betrekking op het beroep: ‘Exploitatie van een klussenbedrijf’, zoals onder meer is vermeld op een polis van
17 oktober 2004. De werkzaamheden die [appellant] toen ten behoeve van zijn klussenbedrijf verrichtte, waren bouw- en kluswerkzaamheden en werkzaamheden die verband hielden met advies, acquisitie, in- en verkoop van materialen en administratie. Op de polis is verder bij ‘dekking’ een verzekerd inkomen na het eerste jaar vermeld.
6.3.
Op de verzekering zijn van toepassing verklaard de algemene voorwaarden volgens model 30604 en 22021. De algemene voorwaarden volgens model 30604 (hierna: de polisvoorwaarden) luiden onder meer:

Voorwaarden
InkomensZekerPlan
Beroepsarbeidsongeschiktheid
(…)
art 1 | Begrippen
a beroep of bedrijf
het op het verzekeringsbewijs genoemde beroep of bedrijf van de verzekerde;
(…)
art 2 | Strekking van deze verzekering
1. Het doel van deze verzekering is om een uitkering te doen bij arbeidsongeschiktheid van de verzekerde.
2 Deze verzekering heeft ook tot doel om de verzekerde te helpen in het verminderen van zijn
arbeidsongeschiktheid.
art 3 | Verzekerde inkomen
1. Het verzekeringsbewijs vermeldt het verzekerde inkomen per jaar.
(…)
art 6 | Arbeidsongeschiktheid
1. Wij stellen de mate van arbeidsongeschiktheid vast aan de hand van rapportages van door ons aan te wijzen deskundigen.
2 Van arbeidsongeschiktheid is uitsluitend sprake indien er in relatie tot ziekte of ongeval, objectief medisch vast te stellen stoornissen bestaan, waardoor de verzekerde beperkt is in zijn of haar functioneren.
3 Zonder iets af te doen aan het voorgaande is arbeidsongeschiktheid aanwezig als de verzekerde voor ten minste 25% ongeschikt is voor het verrichten van werkzaamheden die verbonden zijn aan het beroep of bedrijf, of die in het beroep of bedrijf in redelijkheid van de verzekerde verlangd kunnen worden. Bij het vaststellen van de werkzaamheden houden we rekening met mogelijke taakaanpassingen, taakverschuivingen, en/of aanpassing van werkomstandigheden.
4 Wij drukken de mate van arbeidsongeschiktheid uit in een percentage. Dit percentage noemen wij het arbeidsongeschiktheidspercentage.
(…)
art 8 | Berekening van de uitkering
1. Na afloop van de eigenrisicoperiode is er recht op uitkering voor elke dag dat de verzekerde arbeidsongeschikt is.
2 Het uitkeringspercentage is gelijk aan het arbeidsongeschiktheidspercentage.
3 In de eerste 52 weken van arbeidsongeschiktheid berekenen wij de uitkering door het verzekerde inkomen per dag te vermenigvuldigen met het uitkeringspercentage.
Voor het bepalen van de periode van 52 weken worden tijdvakken van arbeidsongeschiktheid die elkaar met een onderbreking van minder dan vier weken opvolgen, beschouwd als één tijdvak.
4 Na afloop van de eerste 52 weken van arbeidsongeschiktheid berekenen wij de uitkering door het verzekerde inkomen per dag te vermenigvuldigen met het uitkeringspercentage.
(…)
art 25 | Premiereductie bij arbeidsongeschiktheid
1. Zolang de verzekerde recht heeft op uitkering bij arbeidsongeschiktheid en deze arbeidsongeschiktheid langer dan 52 weken bestaat, verlenen wij korting op de premie.
2 Het kortingspercentage is gelijk aan het uitkeringspercentage.’
6.4.
In september 2005 heeft [appellant] schade aan Interpolis gemeld door uitval in het werk wegens knieklachten. Interpolis heeft [appellant] een uitkering toegekend vanwege arbeidsongeschiktheid en een korting verleend op de premie. Vanaf 1 november 2010 is een uitkering verstrekt en korting op de premie verleend op basis van een arbeidsongeschiktheid van 80%.
6.5.
Op 29 mei 2015 heeft een nieuw arbeidsdeskundig onderzoek plaatsgevonden. Daarvan is op 15 juni 2015 rapport uitgebracht. Dit rapport luidt onder meer:

3. Actuele arbeidsmogelijkheden verzekerde.
(…)
Verzekerde geeft aan in zijn bedrijf momenteel 1225 tot 1500 uur per jaar actief te zijn in uitvoerende en niet uitvoerende werkzaamheden.
Dit betreft 40,83 tot 50% (gemiddeld 45,42%) van zijn oorspronkelijke inzet van 3000 uur op jaarbasis.
Zijn uitval komt daarmee op 50 tot 59,17% (gemiddeld 54,58%).
(…)
Verzekerde is er in de afgelopen periode in geslaagd om zijn inzetbaarheid te vergroten en daarmee zijn mate van arbeidsongeschiktheid te doen afnemen. Hieraan gekoppeld is een aanpassing van zijn uitkering.
(…)
4. Re-integratie mogelijkheden.
(…)
Verzekerde heeft taakverschuiving toegepast door zijn uitvoerende werkzaamheden voor het overgrote deel door derden te laten verrichten en zichzelf vooral te richten op ondernemersactiviteiten.
(…)
Aanvullende vragen:
1/ Hoe houdt verzekerde het bedrijf draaiend?
Verzekerde neemt werken aan, om ze vervolgens door anderen te laten uitvoeren.
Hij gaat zelf mee en probeert het zoveel mogelijk te leiden.
Hij maakt daarbij gebruik van Propixx klussenbedrijf (…).
Deze werkt voor een uurloon van €30,- exclusief BTW. Verzekerde houdt aan zijn inzet €7,50 per uur over.
Voor €32,- tot €35,- exclusief BTW en materiaal huurt hij een schilder en stukadoor in en voor €51,- exclusief BTW een elektricien.
Ook werkte hij eerder samen met zijn broer uit Arnhem (stoeptegels).
Zijn reisafstand bedroeg de afgelopen jaren tot circa 80 km ( [plaats] , [plaats] , [plaats] ).
Activiteiten verzekerde:
• Materialen halen
• Materialen brengen
• Zorgen dat alles aanwezig is
• Houdt een oogje in het zeil
• Werkt ook veel thuis (calculeren, offreren). Hij stelt 100 tot 110 offertes op jaarbasis op.
• Rijdt veel. Zijn vorige bus verving hij in augustus 2011 voor een bus met km stand 74.000.
Inmiddels heeft deze 126.000 km gereden, ofwel circa 13.500 km per jaar.
• Klanten bezoeken
- Opnemen van werk
- Offerte nabespreken
- Het werk nabespreken
• Helpt zoveel mogelijk mee (tilt niet / werkt niet op ladders):
- Steiger mee opbouwen
- Kozijn en deuren stellen en vasthouden tijdens het vastzetten
- En dergelijke"
(…)
7/ Vanaf 2010 wordt er weer zelfstandigenaftrek toegepast. Voldoet verzekerde aan de urennorm hiervoor?
Verzekerde geeft aan dat hij, inclusief de zakelijke uren die hij thuis maakt, 1225 tot 1500 uur per jaar werkzaam is.
(…)
6. Arbeidsdeskundig advies
(…)
Verzekerde heeft zich de afgelopen jaren met name gericht op de ondernemersactiviteiten
binnen zijn onderneming en nog slechts in beperkte mate op de uitvoerende werkzaamheden.
Het betreft een uitbreiding van werkzaamheden, zoals deze ook eerder waren verbonden aan het bedrijf en het beroep en/of zoals deze in het beroep of bedrijf in redelijkheid van de verzekerde verlangd kunnen worden.
Onzeker is of deze uitbreiding van ondernemersgerichte activiteiten een blijvend karakter heeft.
Door gebruik te maken van zelfstandigenaftrek verklaart verzekerde tenminste 1225 uur per jaar werkzaam te zijn. Hij geeft aan naar schatting tussen 1225 en 1500 uur per jaar te werken.
Op basis hiervan bedraagt de mate van arbeidsongeschiktheid 50 tot 59,17% (gemiddeld
54,58%).
6.6.
Naar aanleiding van dit rapport heeft Interpolis bij brief van 16 mei 2015 aan [appellant] onder meer meegedeeld:

Vanaf 16 september 2015 gaan wij uit van 55% arbeidsongeschiktheid
De arbeidsdeskundige heeft met u besproken dat wij rekening mogen houden met taakverschuivingen binnen uw bedrijf. Uw rol in het bedrijf is veranderd. In plaats van uitvoerend werk te doen heeft u nu leidinggevende en ondersteunende taken. Hiermee mogen wij rekening houden bij het vaststellen van de mate van arbeidsongeschiktheid.’
Interpolis heeft vervolgens een uitkering verstrekt en korting op de premie verleend op basis van een arbeidsongeschiktheid van 55%.
6.7.
Vanaf 21 april 2017 heeft Interpolis vanwege een toename van de arbeidsongeschiktheid de uitkering en de premiereductie gebaseerd op een arbeidsongeschiktheid van 100%.
6.8.
In opdracht van de rechtsbijstandsverzekeraar van [appellant] heeft [arbeidsdeskundige] bij MAACwerk op 25 augustus 2017 een rapport uitgebracht, bedoeld als second opinion. [arbeidsdeskundige] vermeldt in het rapport bij ‘Oordeelsvorming en conclusie’ (p. 13):
‘Ik oordeel en concludeer dan ook dat op basis van bovenstaand dat de arbeidsongeschiktheid van verzekeringnemer had moeten plaatsvinden op basis van inhoudelijk werk, zoals dit ook door verzekering gever in de voorafgaande onderzoeken is gebeurd en niet op basis van gedeclareerde uren voor zelfstandigenaftrek, zoals dit is gebeurd bij het onderzoek van 15-06-2015.
Een arbeidsongeschiktheidspercentage van 80% lijkt mij dan ook gerechtvaardigd nu men
ook bij het beoordelen van de arbeidsongeschiktheid d.d. 15-06-2015 had moeten oordelen
op basis van inhoudelijk werk.
Het door mij vastgestelde en beoordeelde beperkingen tijden mijn onderzoek van 25-04-
2017 rechtvaardigen m.i. het percentage 80%, nu gebleken is dat verzekeringnemer het
overgrote deel van zijn werkzaamheden binnen zijn klussenbedrijf niet meer zelfstandig kan
uitvoeren.’
6.9.
Het rapport van [arbeidsdeskundige] is besproken in een rapport van de [registerarbeidsdeskundige] van 5 oktober 2017. Met verwijzing naar dit rapport heeft Interpolis bij brief van 24 oktober 2017 naan [appellant] meegedeeld dat zij geen aanleiding zag om haar standpunt te wijzigen.

7.De procedure in eerste aanleg

7.1.
In de onderhavige procedure vordert [appellant] :
‘I. Te verklaren voor recht dat gedaagde wanprestatie heeft gepleegd en dat [appellant] 80%
arbeidsongeschikt wordt geacht vanaf 16 september 2015 tot en met 20 mei 2017;
II. Gedaagde te veroordelen tot betaling van de achterstallige verzekeringsuitkering ad
€ 26.871,74 te vermeerderen met de wettelijke rente;
III. Gedaagde te veroordeling tot betaling van de te veel betaalde verzekeringspremies ad
€ 6.565,67 te vermeerderen met de wettelijke rente
IV. Gedaagde te veroordelen tot betaling van de buitengerechtelijke incassokosten conform het BIK;
V. Gedaagde te veroordelen in de kosten van deze procedure, waaronder begrepen het salaris van gemachtigde’.
7.2.
Interpolis heeft gemotiveerd verweer gevoerd. De stellingen en verweren van partijen komen hierna aan de orde, voor zover in hoger beroep van belang.
7.3.
In het bestreden vonnis heeft de rechtbank de vorderingen van [appellant] afgewezen.

8.De beoordeling in hoger beroep

8.1.
[appellant] heeft in hoger beroep negen grieven aangevoerd en zijn oorspronkelijke eis vermeerderd. Hij heeft geconcludeerd tot het vernietigen van het bestreden vonnis en om, opnieuw rechtdoende:
‘de vordering(en) van appellant als eiser in eerste aanleg primair toe te wijzen, zulks met inachtneming van de vermeerderding van eis in appel en geïntimeerde te veroordelen tot betaling van de achterstallige verzekeringsuitkering en de te veel betaalde verzekeringspremies ad € 33.909,62, te vermeerderen met de wettelijke rente, dan wel subsidiair, indien Uw Gerechtshof onverhoopt tot een gedeeltelijke toekenning van de vordering(en) en oordeelt tot een door Uw Gerechtshof in goede justitie te bepalen bedrag, te vermeerderen met de wettelijke rente, zulks primair en subsidiair met veroordeling van geïntimeerde in de kosten conform het BIK, alsmede Interpolis te veroordelen in de proceskosten van beide instanties’.
Het geschil in het kort
8.2.
[appellant] meent dat Interpolis ten onrechte heeft aangenomen dat de arbeidsongeschiktheid in de periode vanaf 16 september 2016 tot en met 20 mei 2017 55% was in plaats van nog steeds 80%. Hierdoor is volgens [appellant] te weinig uitkering verstrekt en te weinig premiereductie verleend. Hij wil dat Interpolis de te weinig verstrekte uitkering alsnog betaalt en de te veel betaalde premie terugbetaalt.
8.3.
Interpolis neemt het standpunt in dat gezien de werkzaamheden die [appellant] in de genoemde periode verrichtte, de mate van arbeidsongeschiktheid terecht is bepaald op 55%.
Arbeidsongeschikt volgens de verzekering
8.4.
Uit de stellingen van partijen blijkt dat zij het niet eens zijn hoe volgens de verzekeringsovereenkomst moet worden bepaald in welke mate sprake is van arbeidsongeschiktheid. Volgens [appellant] mag alleen worden gelet op de ‘uitvoerende’ of ‘inhoudelijke’ werkzaamheden die hij nog kon uitvoeren. Het gaat dan in wezen om bouw- en kluswerkzaamheden. Alleen die werkzaamheden genereren volgens [appellant] inkomsten, terwijl de andere werkzaamheden slechts ondersteunend en niet-zelfstandig zijn.
Volgens Interpolis zijn alle werkzaamheden van belang die [appellant] verrichtte, rekening houdend met de taakverschuivingen die [appellant] binnen zijn bedrijf had gerealiseerd.
Het geschil spitst zich toe op de betekenis die art. 6.3 van de polisvoorwaarden heeft.
De grieven 1 tot en met 8 gaan hierover. Het hof bespreekt deze grieven gezamenlijk.
8.5.
Het hof stelt voorop dat art. 6.3 van de polisvoorwaarden onderdeel is van de primaire omschrijving van de dekking. De bepaling omschrijft niet welk risico wel of niet is verzekerd, maar vult wel in wanneer en in welke mate het risico van arbeidsongeschiktheid zich verwezenlijkt.
8.6.
Voor de uitleg van art. 6.3 van de polisvoorwaarden komt het in beginsel aan op de zin die partijen redelijkerwijs aan de betreffende bepalingen mochten toekennen en op hetgeen zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten. In aanmerking genomen dat partijen over de polisvoorwaarden niet hebben onderhandeld, is deze uitleg met name afhankelijk van objectieve factoren zoals de bewoordingen van de bepaling, gelezen in het licht van de polisvoorwaarden als geheel en van de eventueel bij de polisvoorwaarden behorende toelichting. In dat verband kunnen afhankelijk van de omstandigheden van het geval gezichtspunten van belang zijn, zoals de betekenis van een begrip in het algemeen spraakgebruik of in een specifieke context, het samenstel van polisvoorwaarden en de eventuele toelichting en het met een bepaling beoogde doel en de functie van de verzekering. Een ander gezichtspunt is of sprake is van onduidelijkheid in de polisvoorwaarden.
Een dergelijke onduidelijkheid werkt in het nadeel van de verzekeraar die de polisvoorwaarden heeft opgesteld als de verzekerde een consument is. Is de verzekerde geen consument, dan kan de onduidelijkheid een aspect zijn dat meeweegt in het nadeel van de verzekeraar.
8.7.
Ten overvloede merkt het hof op dat de uitleg van art. 6.3 van de polisvoorwaarden een rechtsoordeel is. Anders dan [appellant] lijkt te veronderstellen, komt aan de mening van arbeidsdeskundige [arbeidsdeskundige] in dit verband geen gezaghebbende betekenis toe.
8.8.
De verzekering die [appellant] heeft gesloten, heeft de volgende systematiek, kort weergegeven en voor zover hier van belang. De verzekering dekt het risico van het intreden van arbeidsongeschiktheid. De arbeidsongeschiktheid betreft de werkzaamheden die zijn verbonden aan het beroep dat op de polis is vermeld. Van arbeidsongeschiktheid is sprake als er beperkingen zijn in het functioneren die de verzekerde voor ten minste 25% ongeschikt maken voor het verrichten van deze werkzaamheden. De mate van arbeidsongeschiktheid bepaalt de hoogte van de uitkering. Deze uitkering is een evenredig deel van het verzekerde inkomen.
8.9.
Uit deze systematiek is af te leiden dat de mate van arbeidsongeschiktheid in de zin van de polisvoorwaarden afhangt van de mate waarin de verzekerde ongeschikt is voor het verrichten van de werkzaamheden die zijn verbonden aan het beroep dat op de polis is vermeld. Het gaat dus om de werkzaamheden. De polis en de polisvoorwaarden bevatten geen aanknopingspunten waaruit [appellant] heeft kunnen en mogen afleiden dat het alleen ging om een bepaald soort werkzaamheden, namelijk de bouw- en kluswerkzaamheden die rechtstreeks inkomsten opleveren. Ook andere werkzaamheden, die [appellant] ‘niet-uitvoerend’ noemt, zoals in dit geval advies, acquisitie, in- en verkoop van materialen en administratie, zijn werkzaamheden die zijn verbonden aan de exploitatie van het klussenbedrijf. Bovendien dragen ook deze werkzaamheden bij aan het genereren van de inkomsten van het klussenbedrijf. De werkzaamheden zijn immers noodzakelijk om de werkzaamheden te kunnen verrichten die [appellant] ‘uitvoerend’ of ‘inhoudelijk’ noemt.
8.10.
In de werkzaamheden die [appellant] verrichtte ten behoeve van de exploitatie van het klussenbedrijf hebben wijzigingen plaatsgevonden. Vanwege zijn lichamelijke beperkingen is [appellant] zich meer gaan toeleggen op het verrichten van andere werkzaamheden dan het zelf uitvoeren van bouw- en kluswerkzaamheden. Ook deze andere werkzaamheden waren verbonden aan de exploitatie van het klussenbedrijf en leverden inkomsten op of droegen daaraan bij. Met deze wijzigingen mocht Interpolis op grond van art. 6.3 van de polisvoorwaarden rekening houden bij het vaststellen van de mate van arbeidsongeschiktheid.
8.11.
[appellant] heeft echter nog bepleit dat bij de uitleg van art. 6.3 van de polisvoorwaarden rekening moet worden gehouden met de wijze waarop aan deze bepaling uitvoerig is gegeven. Volgens [appellant] is aanvankelijk, tot in 2016, de mate van arbeidsongeschiktheid alleen gebaseerd op de ongeschiktheid voor het zelf verrichten van de bouw- en kluswerkzaamheden. [appellant] beroept zich in dit verband op het rapport van de arbeidsdeskundige [arbeidsdeskundige] .
8.12.
Waaruit de arbeidsdeskundige [arbeidsdeskundige] afleidt dat Interpolis de mate van arbeidsongeschiktheid enkel en alleen heeft gebaseerd op ongeschiktheid voor het uitvoeren van bouw- en kluswerkzaamheden, wordt uit haar rapport niet of onvoldoende duidelijk.
Ook [appellant] maakt dit niet duidelijk. De beperkingen van [appellant] , die tot arbeidsongeschiktheid leiden, betreffen weliswaar die werkzaamheden, maar niet blijkt dat voor het vaststellen van de mate van arbeidsongeschiktheid alleen die werkzaamheden in aanmerking zijn genomen. Interpolis heeft in de conclusie van antwoord erop gewezen dat in formulieren en arbeidsdeskundige rapportages steeds ook de andere werkzaamheden van [appellant] zijn benoemd. Dit heeft [appellant] niet tegengesproken. Bij brief van 1 februari 2010 (productie 6 bij de conclusie van antwoord) heeft Interpolis bovendien aan (de gemachtigde van) [appellant] onder meer meegedeeld:
‘De vaststelling van het arbeidsongeschiktheidspercentage vindt plaats op een urenvergelijking, waarbij het doel van de verzekering is, om een uitkering te verstrekken bij arbeidsongeschiktheid van de verzekerde. Ik verwijs naar de onderhavige polisvoorwaarden, model 30604, artikel 6, lid 2 en 3 (…). Dit houdt in, dat ook niet-declarabele uren verbonden zijn aan beroep of bedrijf en thuis horen in de beoordeling.’
In het licht hiervan heeft [arbeidsdeskundige] te weinig aangedragen voor het oordeel dat Interpolis bij het uitvoeren van de verzekeringsovereenkomst een andere uitleg aan art. 6.3 van de polisvoorwaarden heeft gegeven, dan hiervoor is vermeld.
8.13.
Daarbij komt, ten overvloede, dat de werkzaamheden die Interpolis bij het vaststellen van de mate van arbeidsongeschiktheid op 55% in aanmerking heeft genomen, worden verricht, omdat deze werkzaamheden in het kader van de exploitatie van het klussenbedrijf inkomsten opleveren. Ongetwijfeld is dat (mede) de reden waarom [appellant] deze werkzaamheden is gaan verrichten. De werkzaamheden zijn als het ware, al dan niet deels, in de plaats gekomen van het zelf uitvoeren van bouw- en kluswerkzaamheden.
8.14.
Het is ook niet zonder meer zo, anders dan [appellant] suggereert, dat de tijd die [appellant] moet besteden aan het inhuren en ondersteunen van ingehuurd personeel, gelijk is aan de tijd die het ingehuurde personeel besteedt aan het uitvoeren van de opgedragen werkzaamheden. De opbrengsten van de werkuren die [appellant] maakt, zijn daarom niet zonder meer gelijk aan de marge op de werkuren van het ingehuurde personeel. Voor zover [appellant] tijdens het uitvoeren de werkzaamheden door het ingehuurde personeel aanwezig is, en hij deze uren als werkuren heeft opgegeven, mag ervan worden uitgegaan dat hij dan ook daadwerkelijk productieve, al dan niet uitvoerende werkzaamheden verricht.
8.15.
Ook hierom valt niet in te zien waarom deze – inkomsten genererende – werkzaamheden niet bij het vaststellen van de mate van arbeidsongeschiktheid mogen worden betrokken, zelfs als voordien alleen rekening zou zijn gehouden met ongeschiktheid voor bouw- en kluswerkzaamheden.
8.16.
Gelet op het voorgaande heeft [appellant] te weinig gesteld om een uitleg van art. 6.3 van de polisvoorwaarden te rechtvaardigen, die inhoudt dat voor het vaststellen van de mate van arbeidsongeschiktheid alleen de bouw- en kluswerkzaamheden in aanmerking mogen worden genomen die hij zelf uitvoert.
8.17.
[appellant] heeft nog aangevoerd dat bij het uitvoeren van de verzekeringsovereenkomst ook moet worden gekeken naar de redelijkheid en billijkheid. [appellant] stelt daarvoor in wezen niet méér dan dat het volgens hem niet redelijk en billijk is om rekening te houden met niet-declarabele uren en dat Interpolis een voor hem nadeliger beleid is gaan voeren door wel met die uren rekening te houden. Het eerste argument komt erop neer dat [appellant] bepleit dat een andere systematiek moet worden gehanteerd dan geldt voor de verzekering die hij heeft afgesloten. Interpolis was echter vrij om een verzekering met deze systematiek aan te bieden, daargelaten dat ook niet-declarabele uren bijdragen aan het genereren van inkomsten. Voor het tweede argument ontbreekt een deugdelijke feitelijke grondslag, zoals hiervóór is gebleken. Deze argumenten zijn daarom niet toereikend voor het oordeel dat het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is dat Interpolis vasthoudt aan de wijze waarop volgens de verzekeringsovereenkomst de mate van arbeidsongeschiktheid moet worden vastgesteld.
Dit geldt te meer, nu het gaat om bepalingen die de dekking omschrijven die Interpolis bij het sluiten van de verzekeringsovereenkomst bereid was te verlenen en waarop, naar mag worden aangenomen, de premie is afgestemd.
8.18.
[appellant] heeft verder niet tegengesproken dat de mate van arbeidsongeschiktheid voor de werkzaamheden in beginsel kan worden bepaald aan de hand van een urenvergelijking. Het staat ook niet ter discussie dat in het verleden de mate van arbeidsongeschiktheid steeds op deze wijze is vastgesteld. Interpolis heeft op basis van de eigen verklaringen van [appellant] , ondersteund door de opgave in zijn belastingaangiften, aangenomen dat [appellant] 1225-1500 uren per jaar ten behoeve van zijn klussenbedrijf werkte. Feiten of omstandigheden waaruit volgt dat dit aantal uren onjuist is, heeft [appellant] niet aangedragen. Bij de mondelinge behandeling heeft [appellant] erkend dat het aantal uren klopt. Er mag daarom van worden uitgegaan dat dit het aantal uren is gedurende welke [appellant] werkzaamheden ten behoeve van zijn klussenbedrijf heeft verricht. Zijn bezwaar is dat hij niet dit volledige aantal uren bij klanten in rekening heeft kunnen brengen. Dit bezwaar is echter niet relevant voor het beoordelen van de mate van arbeidsongeschiktheid, zoals hiervóór is gebleken.
8.19.
Bij grief 7 heeft [appellant] vermeld dat hij een lager werktempo had dan voorheen. Met de beperkingen die [appellant] ondervindt, is echter rekening gehouden bij het vaststellen van de arbeidsongeschiktheid. In welk opzicht en in welke mate een lager werktempo relevant is voor de werkzaamheden die [appellant] op en na 16 september 2016 verrichtte en die aanleiding waren de mate van arbeidsongeschiktheid te herzien, mede in het licht van de aard van deze werkzaamheden, heeft [appellant] niet uitgelegd. Hij heeft niet concreet gemaakt dat voor deze werkzaamheden het opgegeven aantal gewerkte uren hoger is dan het geval zou zijn geweest zonder zijn beperkingen.
8.20.
De conclusie is dat [appellant] vergeefs bezwaar ertegen heeft gemaakt dat de mate van arbeidsongeschiktheid in de periode van 16 september 2015 tot en met 20 mei 2017 is vastgesteld op 55%. De grieven 1 tot en met 8 treffen dus geen doel.
Slot
8.21.
Met grief 9 maakt [appellant] vergeefs bezwaar tegen de proceskostenveroordeling in eerste aanleg. [appellant] is echter vanwege zijn ongelijk terecht met deze kosten belast.
Voor het overige heeft de grief geen zelfstandige betekenis.
8.22.
Hetgeen partijen verder nog hebben aangevoerd, behoeft het hof niet te bespreken. Ook het bewijsaanbod van [appellant] passeert het hof. Er zijn immers geen feiten of omstandigheden naar voren gebracht of te bewijzen aangeboden, die tot een andere beslissing kunnen leiden.
8.23.
De slotsom is dat het bestreden vonnis moet worden bekrachtigd.
Proceskosten
8.24.
De proceskosten van het hoger beroep komen ten laste van [appellant] , omdat hij in het ongelijk is gesteld. Het hof stelt de proceskosten tot heden aan de zijde van Interpolis als volgt vast:
- griffierecht € 2.020,00
- salaris advocaat
€ 1.442,00(tarief III, 1 punt)
totaal € 3.462,00

9.De uitspraak

Het hof:
9.1.
bekrachtigt het bestreden vonnis;
9.2.
veroordeelt [appellant] in de proceskosten van het hoger beroep, aan de zijde van Interpolis vastgesteld op € 3.462,00 tot heden;
9.3.
verklaart dit arrest zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. W.J.J. Los, L.S. Frakes en J.M.W. Werker en is in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 23 november 2021.
griffier rolraadsheer