In deze zaak, die voorligt bij het Gerechtshof 's-Hertogenbosch, betreft het een hoger beroep in kort geding over de omgangsregeling tussen de moeder en de vader van de minderjarige [minderjarige]. De moeder, hierna aangeduid als appellante, heeft hoger beroep ingesteld tegen een vonnis van de voorzieningenrechter van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond, dat op 27 januari 2021 is gewezen. In dat vonnis werd de moeder veroordeeld tot nakoming van een door de rechtbank vastgestelde zorgregeling, waarbij de vader, hierna aangeduid als geïntimeerde, recht had op begeleide contactmomenten met de minderjarige. De moeder heeft bezwaar gemaakt tegen de uitvoering van deze regeling, met argumenten over de veiligheid van de minderjarige en de wijze van begeleiding tijdens de contactmomenten.
Het hof heeft de procedure in hoger beroep beoordeeld en geconcludeerd dat de moeder niet terecht dwangsommen heeft verbeurd, omdat zij haar medewerking aan de zorgregeling heeft geweigerd op basis van zwaarwegende omstandigheden. Het hof heeft vastgesteld dat de veiligheid van de minderjarige voldoende gewaarborgd is door de begeleiding van AnaCare. De moeder heeft geen verweer gevoerd tegen de vorderingen van de vader, en het hof heeft geoordeeld dat de door de rechtbank vastgestelde zorgregeling nageleefd dient te worden, tenzij er sprake is van zodanige omstandigheden dat dit in redelijkheid niet kan worden gevergd.
Uiteindelijk heeft het hof het vonnis van de voorzieningenrechter bekrachtigd en de proceskosten in hoger beroep gecompenseerd, waarbij iedere partij zijn eigen kosten draagt. De uitspraak is gedaan op 23 november 2021 door de rechters A.M. Bossink, C.D.M. Lamers en P.M.M. Mostermans.