ECLI:NL:GHSHE:2021:3510

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
23 november 2021
Publicatiedatum
23 november 2021
Zaaknummer
200.271.943_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid waterschap voor schade door wateroverlast na regenval met deskundigenonderzoek

In deze zaak heeft een groente- en fruitteler het Waterschap Limburg aansprakelijk gesteld voor schade die is ontstaan door wateroverlast na hevige regenval. Het Gerechtshof 's-Hertogenbosch heeft op 23 november 2021 geoordeeld dat er behoefte is aan deskundigenonderzoek om de gestelde zorgplichtschendingen en het causaal verband met de schade te onderzoeken. Het hof heeft partijen verzocht om concrete voorstellen te doen voor een deskundige die kan worden benoemd. Dit volgt op een eerder tussenarrest van 13 juli 2021, waarin het hof al had aangegeven dat deskundige voorlichting noodzakelijk is. De procedure heeft zich verder ontwikkeld met akten van beide partijen, waarin zij hun standpunten en voorstellen voor deskundigen hebben uiteengezet. Het hof heeft vragen geformuleerd die aan de deskundige zullen worden gesteld, waaronder de vraag of de duiker in de watergang voldeed aan de geldende voorschriften en of het beheer en onderhoud van de watergang adequaat was. Het hof heeft de zaak naar de rol verwezen voor akte aan beide partijen om concrete voorstellen voor de deskundige te doen, en houdt verdere beslissingen aan tot na het deskundigenonderzoek.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Team Handelsrecht
zaaknummer 200.271.943/01
arrest van 23 november 2021
in de zaak van
Waterschap Limburg,
gevestigd te [vestigingsplaats 1] ,
appellant in principaal hoger beroep,
geïntimeerde in voorwaardelijk incidenteel hoger beroep,
advocaat: mr. J.J. Jacobse te Middelburg,
tegen
[de Maatschap] ,
gevestigd te [vestigingsplaats 1] ,
geïntimeerde in principaal hoger beroep,
appellante in voorwaardelijk incidenteel hoger beroep,
advocaat: mr. R. Teerink te Tilburg,
als vervolg op het door het hof gewezen tussenarrest van 13 juli 2021 in het hoger beroep van het door de rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond, onder zaaknummer C/03/241737 / HA ZA 17-563 gewezen vonnis van 15 mei 2019.

5.Het verloop van de procedure

Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenarrest van 13 juli 2021;
  • de akte na tussenarrest van [de Maatschap] , met een productie;
  • de antwoordakte na tussenarrest van het Waterschap.
Het hof heeft daarna een datum voor arrest bepaald.

6.De verdere beoordeling

in principaal en voorwaardelijk incidenteel hoger beroep
6.1.
Bij genoemd tussenarrest heeft het hof de zaak naar de rol verwezen voor akte aan de zijde van [de Maatschap] als bedoeld in rov. 3.5, 3.9, 3.11, 3.14 en 3.16 van dit tussenarrest en bepaald dat het Waterschap daarna bij antwoordakte zal kunnen reageren. Zoals het uit het hiervoor weergegeven procesverloop blijkt heeft vervolgens [de Maatschap] een akte en het Waterschap een antwoordakte genomen.
6.2.
In rov. 3.5 van het tussenarrest heeft het hof overwogen dat het Waterschap kan verlangen dat [de Maatschap] de namen en woonplaatsen van de maten meedeelt. In haar akte heeft [de Maatschap] dit gedaan. Zij heeft meegedeeld dat de maten van [de Maatschap] vanaf de oprichting van de maatschap steeds de volgende personen zijn geweest (en nog steeds zijn): [lid 1 van de maatschap ] , wonende te [woonplaats] , en [lid 2 van de maatschap ] , wonende te [woonplaats] . Als bewijs heeft [de Maatschap] een kopie van het uittreksel uit het handelsregister overgelegd. In reactie hierop heeft het Waterschap verwezen naar punt 10 van zijn memorie van grieven. Het hof overweegt dienaangaande dat een maatschap als procespartij in rechte kan optreden. Er is geen grond om te oordelen dat [de Maatschap] niet bevoegd is in hoger beroep verweer te voeren of in haar verweer niet kan worden ontvangen.
6.3.
In het tussenarrest heeft het hof overwogen behoefte te hebben aan deskundige voorlichting en partijen in de gelegenheid gesteld om – bij voorkeur eensluidend – een persoon voor te dragen die door het hof als deskundige kan worden benoemd. Partijen hebben het hof laten weten dat zij geen overeenstemming hebben bereikt over de persoon van de deskundige. [de Maatschap] heeft in haar akte een deskundige voorgesteld. Gelet op de bezwaren van het Waterschap daartegen lijkt deze persoon echter niet in aanmerking te komen. Het Waterschap heeft in zijn antwoordakte slechts vermeld dat zijn voorkeur uitgaat naar benoeming van een deskundige die werkzaam is bij ‘één van de grote bureaus’, maar geen concreet voorstel gedaan.
6.4.
Het hof verzoekt partijen alsnog – bij voorkeur eensluidend – concrete voorstellen te doen voor één of meer deskundigen die het hof kan benaderen voor het verrichten van het deskundigenonderzoek. Daarbij is het niet zonder meer een gegeven dat een deskundige werkzaam bij een kleiner bureau niet in aanmerking komt mits deze persoon over de benodigde expertise beschikt. [de Maatschap] heeft naar voren gebracht het van belang te vinden dat de te benoemen deskundige niet in opdracht van het Waterschap of andere waterschappen werkzaamheden verricht. Het hof gaat er evenwel niet bij voorbaat vanuit dat een dergelijke deskundige, bijvoorbeeld een hydroloog van [hydroloog] , zijn opdracht niet onpartijdig kan volbrengen (artikel 198 lid 1 Rv).
6.5.
In het tussenarrest heeft het hof partijen ook in de gelegenheid gesteld om suggesties te doen voor vragen die aan de te benoemen deskundige zullen worden gesteld. Beide partijen hebben in hun aktes van deze gelegenheid gebruik gemaakt. Rekening houdend met deze suggesties, zal het hof hierna vragen voor het deskundigenonderzoek formuleren.
1. Voldeed de duiker in de watergang [watergang 1] aan de voorschriften die daarvoor golden, dat wil zeggen uitgaande van een plaatsing door het Waterschap? Is de duiker volgens die voorschriften op of in de bodem geplaatst, indien geplaatst vóór 2009? Is de duiker volgens die voorschriften op of in de bodem geplaatst, indien geplaatst medio 2012/2013? Voldeed de duiker in de periode van 30 mei 2016 tot en met juni 2016 aan de (instandhouding/onderhouds)voorschriften?
2. Werd het beheer en onderhoud van de watergang [watergang 1] , waaronder de maai- en schoningswerkzaamheden, in mei en juni 2016 overeenkomstig de destijds geldende wet- en regelgeving uitgevoerd?3. Voldeed de afvoercapaciteit van het watersysteem voor de percelen van [de Maatschap] (kadastraal bekend gemeente Nederweert, sectie [sectieletter] , nrs. [sectienummer 1] , [sectienummer 2] [sectienummer 3] , [sectienummer 4] en [sectienummer 5] ) in mei en juni 2016 aan het minimumbeschermingsniveau van de destijds geldende NBW-norm? Kunt u bij de beantwoording van deze vraag betrekken:- de afvoercapaciteit van de duiker in de watergang [watergang 1] ;- het beheer en onderhoud van de watergang [watergang 1] ;- het knelpunt WPM-45 in watergang de [watergang 2]
4. Wat was de oorzaak, of waren de oorzaken van de wateroverlast op een deel van de percelen van [de Maatschap] in de periode van 30 mei 2016 tot en met juni 2016?Kunt u bij beantwoording van deze vraag betrekken:- de afvoercapaciteit van het watersysteem voor de percelen van [de Maatschap] en de NBW-norm;- de hoeveelheid van de neerslag, in het bijzonder in de periode van 30 mei tot en met juni 2016;- de duiker in de watergang [watergang 1] ;- het beheer en onderhoud van de watergang [watergang 1] ;- de kavelsloten en de verzadiging van de percelen van [de Maatschap] ;- de (stand van) stuw 97525 (Bie_0001).
5. Hadden het Waterschap en/of [de Maatschap] voorafgaand aan 30 mei 2016 maatregelen ter voorkoming van de wateroverlast kunnen treffen? Zo ja, welke maatregelen zouden dat zijn geweest en wat zouden de gevolgen daarvan zijn geweest voor de waterstand op de percelen van [de Maatschap] in de periode van 30 mei 2016 tot en met juni 2016? Wat zouden de kosten van voorgaande maatregelen zijn geweest en in hoeverre zouden deze maatregelen van invloed zijn geweest op de (omvang van de) schade?
6. In hoeverre kunt u zich vinden in de standpunten, onderliggende gegevens, gehanteerde (reken)methodes, alsook de toegepaste normen/regelgeving van de door partijen ingeschakelde deskundigen?
7. Wat zijn uw conclusies ten aanzien van de vraag of (op het moment van de wateroverlast in de periode van 30 mei 2016 tot en met juni 2016) ter plaatse aan de geldende NBW-norm werd voldaan, of de percelen van [de Maatschap] toen (deels) als wateropvangbuffers zijn gebruikt, of de duiker een voor de percelen van [de Maatschap] relevant knelpunt vormde en of de neerslag in de maand juni 2016 als extreem kan worden gekwalificeerd? Wat acht u verder van belang om op te merken?
6.6.
Het hof zal de zaak naar de rol verwijzen voor akte aan de zijde van beide partijen gelijktijdig om, met inachtneming van hetgeen hiervoor is overwogen in rov. 6.4, concrete voorstellen te doen voor de persoon van de deskundige. Voor een ander doel zijn deze aktes niet bestemd.
6.7.
Het hof zal [de Maatschap] na het te houden deskundigenonderzoek in de gelegenheid stellen bij akte een schaderapport ter begroting en concretisering van haar schade in het geding te brengen. Iedere verdere beslissing zal worden aangehouden.

7.De uitspraak

Het hof:
op het principaal en voorwaardelijk incidenteel hoger beroep
verwijst de zaak naar de rol van 4 januari 2022 voor akte aan de zijde van beide partijen gelijktijdig als bedoeld in rov. 6.6;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. J.P. de Haan, M.E. Smorenburg en Z.D. van Heesen-Laclé en in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 23 november 2021.
griffier rolraadsheer