De stelling van [geïntimeerde 2] dat in 1994 de erfafscheiding tussen de betreffende percelen geheel werd gevormd door een coniferenhaag en dat de driehoek zowel aan de voorzijde als langs de oprit van de woning van [appellante] volledig was omheind door een coniferenhaag, welke doorliep naar de achterzijde van de percelen, waardoor de driehoek strook grond dus volledig bij het perceel [sectieletter] [sectienummer 4] was betrokken en ook enkel toegankelijk was vanuit perceel [sectieletter] [sectienummer 4] , is door [appellante] gemotiveerd bestreden. Deze stelling kan naar het oordeel van het hof niet als juist worden aanvaard, zodat het hof daaraan voorbij gaat. Daarbij heeft het hof het volgende in aanmerking genomen.
Tijdens de comparitie van partijen in eerste aanleg heeft [appellante] , onder verwijzing naar fotomateriaal, verklaard dat er tot 2013/2014 altijd een opening in de coniferenhaag is geweest op het punt aan de straatzijde nabij de straat vanaf haar oprit. Uit de e-mail van de heer en mevrouw [derden] , die pas sinds 3 juli 2000 zijn komen wonen op de [adres 5] (recht tegenover nummer [adres 1] ) blijkt, zoals [appellante] terecht aanvoert, dat op het laatste stukje van de punt eerst pampasgras stond (prod. 15, antwoordakte na proces-verbaal). Volgens [appellante] was de strook grond bovendien voor haar vanaf de voorzijde (naar het hof begrijpt de straatzijde) gewoon bereikbaar, zodat de driehoek strook grond voor [appellante] al die tijd te betreden was.
Tijdens voormelde comparitie heeft [geïntimeerde 2] verklaard dat op het laatste stukje van de punt pampasgras stond en aan de straatzijde in de hoek een laag betonnen randje waar je overeen kunt stappen. Met deze verklaring, die [geïntimeerde 2] tijdens de comparitie heeft ondertekend, heeft [geïntimeerde 2] (impliciet) erkend dat de bewuste strook grond in 1994, zoals [appellante] aanvoert, niet volledig door een coniferenhaag was omheind, en dat de bewuste strook grond voor [appellante] nog toegankelijk en bereikbaar was. Uit de door [geïntimeerde 2] in de memorie van antwoord onder punt 36 afgebeelde foto uit 2001 is volgens haar nog een klein beetje gras te zien en een opsluitband. Het hof begrijpt dat [geïntimeerde 2] met opsluitband het betonnen randje bedoeld, waar men overheen kan stappen. Dit betekent dat ook uit de stellingname van [geïntimeerde 2] , in onderling verband en samenhang met de verklaring van de heer en mevrouw [derden] , volgt dat de bewuste strook voor [appellante] , zoals zij terecht aanvoert, in ieder geval tot 2001 toegankelijk was.
De omstandigheid dat de strook grond wellicht - door de geplaatste leilindes en buxus (die toen nog klein was) - visueel gezien tot het perceel van [geïntimeerde 2] behoort, maakt dit niet anders. De verklaring van de hovenier, wat daarvan overigens ook moge zijn, kan [geïntimeerde 2] dan ook niet baten. Dat geldt ook voor de verklaringen van de overige buurtbewoners, die overigens te algemeen zijn en onvoldoende feitelijk en concreet.
Tegen deze achtergrond is de omstandigheid dat [geïntimeerde 2] een deel van de door [appellante] geplaatste coniferenhaag heeft vervangen door een schutting van onvoldoende betekenis, nu deze schutting de bewuste strook dus niet volledig heeft omheind.
Het enkel inzaaien van gras, beplanten en betegelen van de bewuste strook grond is naar het oordeel van het hof op zichzelf van onvoldoende gewicht om te komen tot het oordeel dat de rechtsvoorganger van [geïntimeerde 2] de strook grond in bezit heeft genomen en exclusief gebruikt. Daarbij acht het hof van belang dat deze acties de toegankelijkheid van de bewuste strook grond voor [appellante] op zichzelf niet uitsluiten.
[geïntimeerde 2] heeft derhalve onvoldoende feiten en omstandigheden gesteld, die de conclusie rechtvaardigen dat sprake is van bezit van de bewuste strook grond van (meer dan) twintig jaren, welk bezit bij haar rechtsvoorgangers is aangevangen en door haarzelf is voortgezet, althans bij haar vóór 27 maart 1997 is aangevangen en door haarzelf is voortgezet. De machtsuitoefening door [geïntimeerde 2] (en haar rechtsvoorgangers) over de strook grond was niet zodanig dat zij die van Inanova geheel teniet deed.
Dit betekent dat niet is komen vast te staan dat (de rechtsvoorganger van) [geïntimeerde 2] de bewuste strook grond 20 jaar in bezit heeft gehad, voordat [appellante] [geïntimeerde 2] bij brief van 27 maart 2017, heeft verzocht om de rechtmatige situatie conform de kadastrale kaart te (laten) herstellen, zodat zij haar perceel vrij van gebruik door [geïntimeerde 2] kan overdragen. Dit brengt mee dat de rechtsvorderingen van [appellante] , die strekken tot beëindiging van het bezit door [geïntimeerde 2] , niet was verjaard toen zij deze bij inleidende dagvaarding van 14 december 2017 aanhangig had gemaakt. [geïntimeerde 2] heeft de bewuste strook grond dus niet in eigendom verkregen. De daarop gerichte subsidiaire en meer subsidiaire vorderingen worden daarom afgewezen. De in het verlengde daarvan liggende vordering van [geïntimeerde 2] , die ertoe strekt om [appellante] te veroordelen om medewerking te verlenen aan de inschrijving van de eigendomsoverdracht, deelt dit lot.