9.3.Het hof zal het onder I in het incident gevorderde
toewijzenen overweegt daarover het volgende.
Ingevolge artikel 843a Rv kan hij die daarbij een rechtmatig belang heeft inzage/afschrift vorderen van bepaalde bescheiden aangaande een rechtsbetrekking waarin hij of zijn rechtsvoorgangers partij zijn, van degene die over deze bescheiden beschikt. Aan de vordering tot inzage/afgifte behoeft niet te worden voldaan indien daarvoor gewichtige redenen zijn, alsmede indien redelijkerwijs aangenomen kan worden dat een behoorlijke rechtsbedeling ook zonder verschaffing van de gevraagde gegevens is gewaarborgd.
In de hoofdprocedure draait het, voor zover hier van belang, onder andere om de vraag of er op 20 september 2012 sprake was van een openstaande lening ten bedrage van € 746.000,00. De lening, in de onderhandse akte van 20 september 2012 vermeld als lening 4, zou zijn verstrekt door [de Holding B.V.] aan ASC Cleanrooms B.V. , zo blijkt uit die onderhandse akte. [appellanten] hebben zich in de hoofdzaak zelf beroepen op het bestaan van de lening en het hof kan de stelling van [appellanten] in het incident dat [geïntimeerden] had moeten stellen dat het een geldlening betreft van die Holding dan ook niet volgen en verwerpt die stelling dan ook.
Niet althans onvoldoende gemotiveerd betwist staat naar het oordeel van het hof vast dat, indien en voor zover er inderdaad sprake is van de bewuste lening, die lening in de jaarrekening van [de Holding B.V.] zou moeten zijn opgenomen. De getuige [appellant] heeft ook verklaard dat de lening in de administratie zou (moeten) zijn opgenomen. Daarmee is tegelijk het rechtmatig belang van [geïntimeerden] bij het in afschrift krijgen van de jaarrekeningen gegeven. De inhoud van die stukken kan op het punt van de door [appellanten] gestelde en door [geïntimeerden] betwiste lening direct bruikbaar zijn voor [geïntimeerden] bij zijn bewijsvoering en is in die zin ook van belang voor de rechtspositie van [geïntimeerden] Bovendien betreffen het bescheiden aangaande een rechtsbetrekking waarbij [geïntimeerden] (in elk geval volgens [appellanten] ) partij is, namelijk de overeenkomst van geldlening waarover partijen van mening verschillen.
Anders dan [appellanten] aanvoert is het hof van oordeel dat het in afschrift verstrekken van de jaarstukken door [appellanten] aan [geïntimeerden] niet onnodig is voor een behoorlijke rechtsbedeling. In het algemeen geldt hier niet de eis dat een vordering tot afgifte van bescheiden slechts toewijsbaar is indien andere mogelijkheden om bewijs te vergaren zijn uitgeput of afwezig zijn. Toegesneden op de onderhavige zaak betekent dit dat als [geïntimeerden] uit de tot zijn beschikking staande jaarstukken met betrekking tot [de vennootschap 1] het verloop van de gang van zaken rond [de vennootschap 1] al zal kunnen afleiden, dit er niet aan in de weg staat dat [geïntimeerden] in verband met de aan hem opgedragen bewijslevering de jaarstukken van [appellante] . kan opvragen en die bescheiden nodig heeft. Daarbij is bovendien van belang dat, omdat [geïntimeerden] de gestelde lening gemotiveerd heeft betwist, het niet voor de hand liggend/waarschijnlijk is dat bedoelde lening de boeken van [de vennootschap 1] terug te vinden zal zijn.
Voldaan is ook aan de eis dat het om bepaalde bescheiden moet gaan. [geïntimeerden] heeft concreet omschreven om welke stukken het gaat: de jaarrekeningen met toelichting van [de Holding B.V.] over de jaren 2012 tot en met 2015. Anders dan [appellanten] aanvoert is het hof van oordeel dat die jaarstukken wel relevant kunnen zijn, ook al zou de lening zijn aangegaan in 2011. Immers, in de onderhandse akte van 20 september 2012 wordt het bestaan op dat moment van de lening vermeld. Gelet op het feit dat, zoals [appellanten] zelf stelt, de lening toen en ook in de jaren tot en met 2015 in elk geval niet volledig is afgelost door [geïntimeerden] , is te verwachten en mag worden aangenomen dat de bewuste lening in al die jaren, 2012-2015, in de jaarstukken van [de Holding B.V.] is opgenomen.
Het hof acht het (zeer) onwaarschijnlijk dat [appellanten] niet over de gevorderde bescheiden (jaarrekeningen en toelichtingen daarop) beschikt. Daarbij heeft verder te gelden dat zelfs als dat niet zo zou zijn en, zoals [appellanten] aanvoert, [persoon A] , zijn voormalig boekhouder, de bescheiden onder zich zou hebben gehouden, de omstandigheid dat de [appellanten] de bescheiden niet tot zijn beschikking heeft, niet zonder meer met zich brengt dat hij van deze bescheiden geen afschrift hoeft te verschaffen. Blijkens de Memorie op van Toelichting op het wetsvoorstel herziening inzagerecht (Kamerstukken II 2011/12, 33079, 3, p. 10), die ook door [geïntimeerden] is aangehaald, is denkbaar dat de aangesprokene (i.c. [appellanten] ) de bescheiden niet fysiek onder zich heeft, omdat deze zich bij een derde (in dit geval [persoon A] ) bevinden, maar dat hij daarover wel de beschikking kan krijgen. De zinsnede «tot zijn beschikking hebben» moet zo ruim worden uitgelegd dat de aangesprokene ook in dat geval gehouden is om de bescheiden bij de derde op te vragen. Dat veronderstelt natuurlijk wel dat hij, in dit geval [geïntimeerden] , daarop ook recht heeft en er dus daadwerkelijk aanspraak op kan maken. Dat laatste is hier naar het oordeel van het hof het geval. De rechtbank acht aannemelijk dat [appellanten] , als hij al niet zelf over alle bescheiden beschikt, de beschikking kan krijgen over de jaarrekeningen van [de Holding B.V.] met toelichting, over de jaren 2012 tot en met 2015. Het hof benadrukt in dit verband dat [appellanten] , in het kader van de hierna uit te spreken veroordeling, dan ook gehouden is, als die stukken zich al bij [persoon A] zouden bevinden, ervoor te zorgen dat eventuele ontbrekende bescheiden met betrekking tot vermelde jaarstukken van [persoon A] worden verkregen en binnen de hierna bepaalde termijn aan [geïntimeerden] in afschrift of kopie worden verstrekt. Bij het onder II. gevorderde heeft [geïntimeerden] gelet op het voorgaande dan ook geen belang.
Het hof zal het onder I gevorderde toewijzen op de manier zoals hierna wordt vermeld. Daarbij zal het hof de aan de bevelen tot afgifte verbonden dwangsommen matigen.