Parketnummer : 20-000217-18
Uitspraak : 23 juni 2021
TEGENSPRAAK (ex art. 279 Sv)
Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof
's-Hertogenbosch
gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, van 8 januari 2018, in de strafzaak met parketnummer 02-187114-17 tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1984,
wonende te [adres 1] .
De officier van justitie heeft op 19 januari 2018 tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep en in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis waarvan beroep zal vernietigen, het tenlastegelegde bewezen zal verklaren en de verdachte daarvoor een gevangenisstraf zal opleggen voor de duur van 4 weken en de benadeelde partij niet-ontvankelijk zal verklaren in zijn vordering.
Namens de verdachte is primair vrijspraak bepleit. Subsidiair is een strafmaatverweer gevoerd.
Ontvankelijkheid van het hoger beroep
De raadsvrouw van de verdachte heeft verzocht dat het hof de officier van justitie niet-ontvankelijk zal verklaren in het hoger beroep. Daartoe heeft de raadsvrouw – kort weergegeven – aangevoerd dat de originele appelakte bij de strafgriffie van de rechtbank Zeeland-West-Brabant in het ongerede is geraakt. Voorts blijkt uit de uitspraak van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 1 maart 2021 (ECLI:NL:GHARL:2021:1867), dat een digitale handtekening niet volstaat ter vervanging van een bijzondere schriftelijke volmacht ten behoeve van het instellen van hoger beroep. Weliswaar bevindt zich in het dossier een appelschriftuur d.d. 2 februari 2018 maar deze is buiten de termijn voor het instellen van het hoger beroep ingediend, waardoor deze appelschriftuur de ontbrekende appelakte niet kan herstellen. Derhalve kan niet gecontroleerd worden of het hoger beroep op de juiste wijze is ingesteld. Dit dient te leiden tot niet-ontvankelijkheid van de officier van justitie in het hoger beroep, aldus de verdediging. De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het openbaar ministerie ontvankelijk zal verklaren in het hoger beroep, nu uit het e-mailbericht van de griffie blijkt dat de officier van justitie in kwestie, in persoon hoger beroep heeft ingesteld.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
Het hof stelt vast dat zich in het dossier geen appelakte bevindt. Gelet hierop is ter terechtzitting d.d. 16 december 2020 een onderzoek bevolen naar de appelakte. Navraag van de griffier van het hof heeft uitgewezen dat de originele appelakte in het ongerede is geraakt en de strafgriffie van de rechtbank Zeeland-West-Brabant noch de originele appelakte noch een kopie daarvan heeft weten te bemachtigen. Navraag van de advocaat-generaal heeft uitgewezen dat de officier van justitie L.J. den Braber, die hoger beroep heeft ingesteld, niet (meer) beschikt over een kopie van de appelakte.
Vooropgesteld moet worden dat een appelakte een belangrijk document is voor de behandeling van een strafzaak in hoger beroep. Echter, het feit dat de appelakte in het ongerede is geraakt, noopt niet zonder meer tot het uitspreken van de niet-ontvankelijkheid van de officier van justitie in het hoger beroep.
Hoewel de appelakte niet (meer) beschikbaar is, bevinden zich in het dossier andere stukken aan de hand waarvan het hof zich een oordeel heeft kunnen vormen over de ontvankelijkheid van de officier van justitie in het door hem ingestelde appel.
In de eerste plaats bevinden zich in het dossier twee schermafdrukken van het Geïntegreerd Processysteem Strafrecht (GPS), waarvan de eerste reeds onderdeel uitmaakte van het dossier ten tijde van de behandeling ter terechtzitting op 16 december 2020, en de tweede op 17 mei 2021 aan het hof is toegezonden door de strafgriffie van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, locatie Breda. Hieruit is het hof gebleken dat er in de zaak met het parketnummer 02-187114-17 in persoon hoger beroep is ingesteld op 19 januari 2018 door L.J. den Braber en wel aan de “Sluissingel Breda (Rb)”, aldus deze schermafdrukken. Den Braber was, blijkens het proces-verbaal ter terechtzitting in eerste aanleg, ook de desbetreffende zaaksofficier. Ten tweede bevindt zich in het dossier een aanzegging hoger beroep van de officier van justitie d.d. 19 januari 2018, te weten de datum waarop het hoger beroep is ingesteld. Ten slotte bevindt zich in het dossier een appelschriftuur d.d. 2 februari 2018, welke getekend is door de desbetreffende officier van justitie en waarin bevestigd wordt dat er op 19 januari 2018 hoger beroep is ingesteld.
Gelet op de voornoemde stukken uit het dossier, gaat het hof ervan uit dat de officier van justitie daadwerkelijk hoger beroep heeft ingesteld tegen het vonnis van de politierechter d.d. 8 januari 2018.
De jurisprudentie die de raadsvrouw naar voren heeft gebracht ter onderbouwing van het standpunt van de vereniging, ziet op de situatie waarin het hoger beroep is ingesteld bij bijzondere schriftelijke volmacht. Nu in de onderhavige zaak het hoger beroep in persoon is ingesteld door officier van justitie L.J. den Braber, is het hof van oordeel dat sprake is van een andere situatie.
Ook overigens zijn geen feiten en omstandigheden gebleken op grond waarvan de officier van justitie niet-ontvankelijk verklaard dient te worden in het hoger beroep. Het hof verwerpt derhalve het verweer van de verdediging en verklaart de openbaar ministerie ontvankelijk in het hoger beroep.
Het beroepen vonnis zal worden vernietigd omdat het niet te verenigen is met de hierna te geven beslissing.
Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 21 september 2017 tot en met 22 september 2017 te Loon op Zand met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening (telkens) heeft weggenomen een hoeveelheid lood, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [benadeelde 1] en/of [benadeelde 2] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan de verdachte, waarbij de verdachte zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft en/of die/dat weg te nemen goed(eren) onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak en/of verbreking.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten of omissies zijn verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op tijdstippen in de periode van 21 september 2017 tot en met 22 september 2017 te Loon op Zand met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening telkens heeft weggenomen een hoeveelheid lood, toebehorende aan [benadeelde 1] en/of [benadeelde 2] , waarbij de verdachte die weg te nemen goederen onder zijn bereik heeft gebracht door middel van verbreking.
Het hof acht niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.