ECLI:NL:GHSHE:2021:3497

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
16 juni 2021
Publicatiedatum
23 november 2021
Zaaknummer
20-002513-18
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis van de rechtbank Limburg inzake opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet en de Geneesmiddelenwet

In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 16 juni 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, van 24 juli 2018. De verdachte, geboren in 1974, was aangeklaagd voor meerdere feiten die in strijd zijn met de Opiumwet en de Geneesmiddelenwet. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte opzettelijk heeft gehandeld in strijd met de Opiumwet door meermalen verdovende middelen te verkopen en in bezit te hebben, en dat hij ook geneesmiddelen zonder handelsvergunning heeft verhandeld. De advocaat-generaal had gevorderd dat het hof het eerdere vonnis zou vernietigen en de verdachte zou veroordelen tot een gevangenisstraf van drie jaar en een geldboete van € 15.000,00. De verdediging pleitte voor een kortere pleegperiode voor bepaalde feiten en richtte zich tegen de strafmaat. Het hof heeft de bewezenverklaring van de feiten 1 en 5 herzien, maar de verdachte is schuldig bevonden aan de tenlastegelegde feiten. Het hof heeft de strafmaat vastgesteld op drie jaar gevangenisstraf, met aftrek van voorarrest, en heeft geen geldboete opgelegd, omdat de vrijheidsstraf al voldoende was. Het hof heeft ook rekening gehouden met de overschrijding van de redelijke termijn in de procedure en de positieve ontwikkeling in het leven van de verdachte, maar heeft geconcludeerd dat een onvoorwaardelijke gevangenisstraf noodzakelijk was gezien de ernst van de feiten.

Uitspraak

Parketnummer : 20-002513-18
Uitspraak : 16 juni 2021
TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, van 24 juli 2018, in de strafzaak met parketnummer 03-700518-16 tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1974,
wonende te [adres 1] .
Hoger beroep
Bij vonnis waarvan beroep is:
- de verdachte veroordeeld ter zake van:
o het opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2, onder B, van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd (feit 1);
o het opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2, onder C, van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd (feit 2);
o om een feit bedoeld in het vierde lid van artikel 10 van de Opiumwet voor te bereiden of te bevorderen, voorwerpen voorhanden te hebben, waarvan hij weet of ernstige reden heeft om te vermoeden dat zij bestemd zijn tot het plegen van dat feit (feit 3);
o het opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3, onder C, van de Opiumwet gegeven verbod (feit 4);
o overtreding van het voorschrift, gesteld bij of krachtens artikel 40 tweede lid van de Geneesmiddelenwet, meermalen gepleegd (feit 5);
o het medeplegen van overtreding van het voorschrift, gesteld bij of krachtens artikel 40 tweede lid van de Geneesmiddelenwet (feit 6);
o het medeplegen van handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III en medeplegen van handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie (feit 7);
  • aan de verdachte een gevangenisstraf voor de duur van 3 jaren met aftrek van voorarrest opgelegd en een geldboete ter hoogte van € 25.000,00, indien noch volledige betaling noch volledig verhaal volgt, te vervangen door 160 dagen hechtenis;
  • een aantal inbeslaggenomen goederen verbeurd verklaard, een groot aantal inbeslaggenomen goederen onttrokken aan het verkeer en een aantal inbeslaggenomen goederen teruggegeven aan de verdachte.
Van de zijde van de verdachte is tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep en in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het beroepen vonnis zal vernietigen en, opnieuw rechtdoende, het tenlastegelegde bewezen zal verklaren en de verdachte zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 3 jaar met aftrek van voorarrest en een geldboete ter hoogte van € 15.000,00, indien noch volledige betaling noch volledig verhaal volgt te vervangen door 110 dagen hechtenis.
Door de verdediging is bepleit dat het tenlastegelegde bewezen kan worden verklaard, maar dat de pleegperiode ten aanzien van de feiten 1 en 5 in de bewezenverklaring dient te worden ingekort. Voor het overige is het hoger beroep gericht tegen de strafmaat.
Vonnis waarvan beroep
Het hof verenigt zich met het beroepen vonnis en met de gronden waarop dit berust, met uitzondering van de feiten 1 en 5 voor zover het de bewezenverklaarde periode betreft en met uitzondering van de strafoplegging. Gelet hierop zal het hof de bewezenverklaring ten aanzien van de feiten 1 en 5, de kwalificatie en strafbaarheid van deze feiten, de strafbaarheid van verdachte ter zake die feiten, de straf en de strafmotivering en de toepasselijke wetsartikelen opnieuw opnemen en de bewijsoverwegingen aanvullen.
Bewezenverklaring ten aanzien van de feiten 1 en 5
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 en 5 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
t.a.v. feit 1
hij in de periode van 1 oktober 2016 tot en met 2 november 2016 in de gemeente Sittard-Geleen, meermalen opzettelijk heeft verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd een hoeveelheid van een materiaal bevattende MDMA en/of een hoeveelheid van een materiaal bevattende amfetamine en/of een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde MDMA en/of amfetamine en/of cocaïne (telkens) een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I;
t.a.v. feit 5
hij in de periode van 1 oktober 2016 tot en met 2 november 2016 in de gemeente Sittard-Geleen, meermalen, telkens een geneesmiddel waarvoor geen handelsvergunning geldt, te weten een hoeveelheid pillen bevattende een farmacologische actieve stof (pillen bevattende de stoffen Sildefanil, te weten zogenaamde Kamagra en/of Lovegra pillen) heeft verkocht en/of afgeleverd en/of ter hand gesteld.
Het hof acht niet bewezen hetgeen de verdachte onder 1 en 5 meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
Aanvullende bewijsoverweging ten aanzien van de feiten 1 en 5
Het hof neemt de bewijsvoering van de rechtbank ten aanzien van de feiten 1 en 5 over, maar zal de bewezenverklaarde periode – gelet op het verweer van de verdediging dat een periode van 10 maanden wel erg ruim bemeten is en gelet op het standpunt van de advocaat-generaal op dit punt – inkorten naar de periode van 1 oktober 2016 tot en met 2 november 2016. Het hof baseert zich daarbij op de camerabeelden die de periode vanaf 10 oktober 2016 tot en met 2 november 2016 bestrijken, en waaruit blijkt dat verdachte in die periode veelvuldig heeft gehandeld. Gelet hierop en op de aangetroffen notitieblokjes gaat het hof ervan uit dat de handel in drugs en erectiepillen al langer gaande was, zij het dat het hof niet exact kan vaststellen hoe lang. Het hof neemt, in het voordeel van verdachte, 1 oktober 2016 als startdatum. In ieder geval vond de handel plaats in de bewezenverklaarde periode van 1 oktober 2016 tot en met 2 november 2016.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde onder 1 en 5
Het onder feit 1 bewezenverklaarde wordt als volgt gekwalificeerd:
opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2, onder B, van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd
Het onder feit 5 bewezenverklaarde wordt als volgt gekwalificeerd:
overtreding van het voorschrift, gesteld bij of krachtens artikel 40, tweede lid, van de Geneesmiddelenwet, meermalen gepleegd
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluiten. Het feit is derhalve strafbaar.
Strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het bewezenverklaarde onder 1 en 5
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten.
De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezenverklaarde.
Op te leggen sanctie
Het hof heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarnaast is gelet op de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komende in het hierop gestelde wettelijke strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
De verdachte heeft op grote schaal in allerlei verdovende middelen gehandeld, voornamelijk in synthetische drugs. Zowel in de woning van de verdachte aan de [adres 2] als in de woning van zijn vriendin aan de [adres 3] , waar de verdachte dagelijks verbleef, zijn aanzienlijke hoeveelheden bij de Opiumwet verboden stoffen aangetroffen. De verdachte beperkte zich echter niet tot de handel in hard en soft drugs. Hij had ook een handelsvoorraad van bijna 130.000 erectiepillen.
Uit de notities die bij de verdachte zijn aangetroffen kan worden afgeleid dat de verdachte een levendige handel bedreef en dat er tienduizenden euro’s in die handel omging. Daarnaast was de verdachte ook betrokken bij de productie van synthetische drugs. Hij had diverse goederen en stoffen voorhanden die gebruikt (kunnen) worden bij de productie van synthetische drugs. Kortom, de verdachte was, zoals de rechtbank terecht in haar vonnis overweegt (p. 19), van alle markten thuis.
De straffen voor handel in verdovende middelen en het bezit van handelshoeveelheden verdovende middelen zijn fors. Dit heeft alles te maken met de enorme impact op de maatschappij door de handel en consumptie van harddrugs. Zo vormt het gebruik van harddrugs een ernstige bedreiging voor de gezondheid, terwijl de gebruiker zijn verslaving vaak door diefstal of ander crimineel handelen probeert te bekostigen. Drugslaboratoria vormen verder een groot gevaar voor het milieu – afval wordt gedumpt of in het riool geloosd – en voor omwonenden vanwege het gevaar van chemische dampen, brand en ontploffing. Ook gaat de handel in harddrugs vaak gepaard met ernstige vormen van criminaliteit, mede vanwege de grote financiële belangen die hiermee gepaard gaan. Daarnaast wordt de samenleving door de grote criminele winsten ondermijnd en heeft zij veelvuldig te kampen met (wapen)geweld om rekeningen te vereffenen, waarvan ook willekeurige onschuldige burgers het slachtoffer kunnen worden. Daarnaast kan ook het illegaal verstrekken van erectiepillen een ernstige bedreiging zijn voor de gezondheid van de gebruikers.
Voorts heeft de verdachte zich samen met zijn partner schuldig gemaakt aan het voorhanden hebben van een doorgeladen vuurwapen en munitie. Het doorgeladen vuurwapen lag in hun bed, terwijl in de woning ook een aantal minderjarige kinderen woonden. Het voorhanden hebben van een vuurwapen brengt een onaanvaardbaar risico voor de veiligheid van personen – en in het bijzonder de minderjarige kinderen die in de woning woonden – met zich en maakt een ernstige inbreuk op de rechtsorde. Het is een feit van algemene bekendheid dat het bezit van een vuurwapen regelmatig tot het gebruik daarvan leidt, met alle risico’s van dien.
Het hof heeft bij de bepaling van de strafmaat aansluiting gezocht bij de oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS). Volgens die oriëntatiepunten waarbij als algemeen uitgangspunt geldt dat het gaat om een verdachte zonder documentatie die alleen opereert, wordt het aanwezig hebben van harddrugs tussen de 3000 en 4000 gram bestraft met twaalf maanden gevangenisstraf onvoorwaardelijk. De verdachte had een dergelijke hoeveelheid aanwezig, te weten: in totaal ongeveer 249 gram amfetamine, cocaïne en MDMA, 11 pillen MDMA (omgerekend volgens de oriëntatiepunten is dat 5,5 gram) en 30 liter GHB (omgerekend volgens de oriëntatiepunten is dat 3000 gram). Voor het aanwezig hebben van een pistool wordt doorgaans drie maanden onvoorwaardelijke gevangenisstraf opgelegd. Het aanwezig hebben van 133,8 gram hennep wordt doorgaans bestraft met een geldboete van
€ 400,00. Voor het in voorraad hebben van erectiepillen of het handelen daarin zonder handelsvergunning en voor de voorbereidingshandelingen voor de productie van en handel in harddrugs zijn geen oriëntatiepunten. Ook dient de handel in harddrugs bij de strafoplegging te worden meegewogen.
Genoemde oriëntatiepunten gelden zoals gezegd als uitgangspunt voor de strafoplegging door het hof. Het hof betrekt bij de strafoplegging vervolgens nog de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Dan weegt in het nadeel van verdachte mee dat hij blijkens een hem betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie d.d. 25 maart 2021 reeds meermalen onherroepelijk is veroordeeld wegens overtredingen van de Opiumwet en de Wet wapens en munitie. De verdachte is dus, anders dan waar de oriëntatiepunten op zijn gebaseerd, geen first offender. Het hof acht alles afwegende, net als de advocaat-generaal, de eis van de officier van justitie in eerste aanleg, te weten 4,5 jaar onvoorwaardelijke gevangenisstraf met aftrek van voorarrest een redelijk uitgangspunt. Ter voorkoming van misverstanden: het hof heeft in deze afweging betrokken dat in hoger beroep ten aanzien van de feiten 1 en 5 een kortere periode bewezen is verklaard.
Anderzijds houdt het hof, net als de advocaat-generaal, rekening met het tijdsverloop. Het hof stelt vast dat er sprake is van overschrijding van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 lid 1 EVRM. Immers is het hoger beroep ingesteld op 30 juli 2018 en is dit arrest dus niet binnen twee jaar nadien gewezen. De overschrijding van de redelijke termijn in hoger beroep bedraagt bijna 1 jaar. In het voordeel van de verdachte weegt het hof verder mee dat uit het onderzoek ter terechtzitting en de overgelegde stukken is gebleken dat de verdachte inmiddels werk heeft en op een legale wijze in zijn inkomen kan voorzien. Ook heeft de verdachte een drie jaar durend traject bij de reclassering positief afgerond, waarbij hij zich aan de afspraken met de reclassering heeft gehouden.
Het hof houdt dus rekening met deze positieve ontwikkeling in het leven van verdachte, maar naar het oordeel van het hof kan, gelet op de ernst van het bewezenverklaarde in de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komend in het hierop gestelde wettelijke strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd, niet worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf die onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming voor de duur van 3 jaren met aftrek van voorarrest met zich brengt. Het hof heeft bij deze straf nadrukkelijk ook de overschrijding van de redelijke termijn betrokken.
Anders dan de rechtbank zal het hof daarnaast geen geldboete opleggen, aangezien de ernst van het feit naar het oordeel van het hof al voldoende tot uitdrukking komt in de opgelegde vrijheidsstraf en de financiële situatie van de verdachte geen aanleiding geeft tot het opleggen van een geldboete.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 33, 33a, 47 en 57 van het Wetboek van Strafrecht, de artikelen 2, 3, 10, 10a en 11 van de Opiumwet, de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie, de artikelen 1, 2 en 6 van de Wet op de economische delicten en artikel 40 van de Geneesmiddelenwet, zoals deze ten tijde van het bewezenverklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van het wijzen van dit arrest rechtens gelden.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep ten aanzien van de bewezenverklaring van de feiten 1 en 5 en de strafoplegging en doet in zoverre opnieuw recht.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 en 5 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte onder 1 en 5 meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde onder 1 en 5 strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar ten aanzien van het onder 1 en 5 bewezenverklaarde.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
3 (drie) jaren.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Bevestigt het vonnis waarvan beroep voor het overige met inachtneming van het hiervoor overwogene.
Aldus gewezen door:
mr. D.A.E.M. Hulskes, voorzitter,
mr. K.J. van Dijk en mr. E.E. van der Bijl, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. R.R.A.C. Dinnissen, griffier,
en op 16 juni 2021 ter openbare terechtzitting uitgesproken.