[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] [in het jaar] 1983,
wonende te [adres] .
Van de zijde van de verdachte is tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep en in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het beroepen vonnis zal bevestigen, met uitzondering van de onvoorwaardelijk opgelegde maatregel tot plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders (hierna: ISD-maatregel) en, te dien aanzien opnieuw rechtdoende, aan de verdachte de ISD-maatregel voor de duur van 2 jaren voorwaardelijk zal opleggen, met daaraan verbonden de in het reclasseringsrapport d.d. 15 september 2021 geadviseerde bijzondere voorwaarden.
‒ zich gerefereerd aan het oordeel van het hof met betrekking tot een bewezenverklaring van het onder 1 tenlastegelegde feit;
‒ vrijspraak van het onder 2 tenlastegelegde feit bepleit;
‒ het hof verzocht om aan de verdachte geen ISD-maatregel (onvoorwaardelijk noch voorwaardelijk) op te leggen en de zaak af te doen met oplegging van een deels voorwaardelijke gevangenisstraf, waarvan het onvoorwaardelijke deel gelijk is aan de duur van het voorarrest en aan het voorwaardelijke deel de door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden te verbinden;
‒ verzocht de vordering tot tenuitvoerlegging van een eerder aan de verdachte voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf voor de duur van 2 maanden af te wijzen.
Het hof kan zich op onderdelen niet met het beroepen vonnis verenigen. Om redenen van efficiëntie zal het hof evenwel het gehele vonnis vernietigen.
Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 18 maart 2018 te Vlissingen opzettelijk en wederrechtelijk een personenauto (Ford Focus), in elk geval enig goed, die/dat geheel of ten dele aan een ander, te weten aan [betrokkene 1] , toebehoorde, heeft vernield, beschadigd, onbruikbaar gemaakt en/of weggemaakt;
2.
hij op of omstreeks 18 maart 2018 te Vlissingen, [slachtoffer] heeft mishandeld door die [slachtoffer] met een mes, in elk geval een scherp voorwerp, te steken en/of te snijden.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten of omissies zijn verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:
1.
hij op 18 maart 2018 te Vlissingen opzettelijk en wederrechtelijk een personenauto (Ford Focus), die aan [betrokkene 1] toebehoorde, heeft beschadigd;
2.
hij op 18 maart 2018 te Vlissingen, [slachtoffer] heeft mishandeld door die [slachtoffer] met een mes te steken of te snijden.
Het hof acht niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
Ten aanzien van feit 1
Het hof zal, nu de verdachte het onder 1 tenlastegelegde en bewezenverklaarde feit heeft bekend, overeenkomstig het bepaalde in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering, volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen. Het hof acht dit feit wettig en overtuigend bewezen gelet op:
‒ de bekennende verklaring van de verdachte, zoals afgelegd ter terechtzitting in hoger beroep d.d. 8 november 2021;
‒ de bekennende verklaring van de verdachte, zoals afgelegd ter terechtzitting in eerste aanleg d.d. 16 april 2021;
‒ het proces-verbaal van bevindingen, doorgenummerde dossierpagina 9;
‒ het proces-verbaal van bevindingen, doorgenummerde dossierpagina 21.
1.
Het proces-verbaal van bevindingen, doorgenummerde dossierpagina’s 9-10, voor zover inhoudende als bevindingen en verklaringen van de verbalisanten [verbalisanten] :
(pagina 9)
Op 18 maart 2018, omstreeks 23.37 uur, bevonden wij ons in de [adres] te Vlissingen. Op voornoemde datum en tijd kregen wij de opdracht te gaan naar de [adres] te Vlissingen. Aldaar zou iemand zijn neergestoken. Aanrijdend kregen wij te horen dat het slachtoffer in zijn been zou zijn gestoken.
Omstreeks 23.40 uur waren wij ter plaatse in de [adres] en zagen wij midden op de straat een personenauto staan van het merk Ford, type Focus, voorzien van het kenteken [kenteken] . Wij zagen dat het portier aan de bestuurderszijde helemaal open stond. Wij zagen dat de ruit van dit portier stuk was en er glas op straat lag naast de auto en onder dit portier. Wij zagen dat direct naast de auto, aan de bestuurderszijde, een hoeveelheid vloeistof, waarschijnlijk bloed, op straat lag. Wij zagen dat er tevens een spoor, waarschijnlijk bloed, naar de woning nummer 24 liep. Wij zagen dat de voordeur van deze woning open stond. Wij zagen in de hal van deze woning 3 personen. Eén persoon zat op een stoel. De tweede persoon hield een handdoek om het linker onderbeen van de eerste persoon. De derde person, een wat oudere vrouw, stond erbij. Op de grond in de hal, onder het lichaam van de eerste persoon, lag een plas bloed.
Deze personen bleken later te zijn:
[slachtoffer] . Deze bleek het slachtoffer te zijn.
[melder] . Deze bleek de melder en vriend van het slachtoffer te zijn.
[betrokkene 2] . Deze bleek de bewoner van nummer 24 en moeder van [melder] .
Samengevat verklaarden [slachtoffer] en [melder] het volgende. Zij reden samen in de Ford Focus met kenteken [kenteken] met [slachtoffer] als bestuurder. Zij reden naar de [adres] . [melder] is hier uitgestapt en de woning van zijn moeder binnen gegaan. Na ongeveer 3 minuten stond [slachtoffer] bij de voordeur van huisnummer 24 en bleek hij te zijn neergestoken. [slachtoffer] verklaarde dat hij in zijn auto zat en, nadat [melder] de woning binnen was gegaan, hij werd aangevallen door een onbekend persoon. Deze sloeg met een voorwerp de ruit van het bestuurdersportier in. Vervolgens werd hij aangevallen met wat hij dacht dat een mes was.
(pagina 9-10)
[slachtoffer] heeft zich verdedigd door te trappen naar de man die hem aanviel.
(pagina 10)
Hierbij werd hij gestoken in zijn been. Vervolgens is deze persoon er lopend vandoor gegaan en de brandgang richting de [adres] in gerend.
Ik, [verbalisant] , sprak met de verpleegkundige van de ambulance toen deze ter plaatse het slachtoffer behandelde. Ik vroeg hem wat hij kon vertellen over de verwondingen van het slachtoffer. De verpleegkundige vertelde mij dat het slachtoffer verschillende wonden op zijn linker onderbeen had. Gezien de aard van de verwondingen was het volgens de verpleegkundige het meest waarschijnlijk dat deze toegebracht waren door eens mes.
2.
Het proces-verbaal van bevindingen, doorgenummerde dossierpagina 18, voor zover inhoudende als bevindingen en verklaringen van de verbalisanten [verbalisanten] :
Op 19 maart 2018 waren wij in de woning van het slachtoffer [slachtoffer] . Hij vertelde dat hij (
het hof begrijpt: op 18 maart 2018, omstreeks 23.30 uur) in zijn (
het hof begrijpt: in de door hem gebruikte auto) zat en op zijn telefoon aan het kijken was. Hij had een capuchon op. Hij zag toen iemand bij zijn auto met een mes. Hij dacht eerst dat het een grap was, totdat de ruit van zijn auto eruit werd geslagen. Hij is toen gaan trappen en heeft in ieder geval de hamer afgepakt of uit de handen van de verdachte getrapt. Hij bemerkte even later pas dat hij in zijn been was gestoken. Hij had de verdachte herkend als [verdachte] .
3.
Het proces-verbaal van bevindingen, doorgenummerde dossierpagina’s 19-20, voor zover inhoudende als bevindingen en verklaringen van de verbalisanten [verbalisanten] :
(pagina 19)
[slachtoffer] verklaarde dat hij 4 oppervlakkige steekwonden had opgelopen. Wij zagen dat het linker onderbeen in het verband zat, waarbij het verband ter hoogte van zijn kuit rood gekleurd was
4.
De verklaring van de verdachte [verdachte] , zoals afgelegd ter terechtzitting in hoger beroep d.d. 8 november 2021, voor zover inhoudende:
Ik wilde [betrokkene 1] (
het hof begrijpt: de eigenaar van de Ford Focus met kenteken [kenteken]) een lesje leren omdat hij mij had bedreigd. Ik dacht dat hij in de auto zat, maar blijkbaar was het iemand anders. Hij had een capuchon op en daarom had ik hem niet herkend. Later bleek dat [slachtoffer] in de auto zat. Ik sloeg de autoruit in met een hamer. Die hamer had ik bij mij, omdat ik [betrokkene 1] een lesje wilde leren. Toen ik die autoruit ingeslagen had, deed [slachtoffer] gelijk de autodeur open en kwam hij uit de auto.
Ik pakte het mes om hem bang te maken. Ik had het mes in mijn handen. Op dat moment gaf hij trappen. Hij is tegen het mes aangekomen.
5.
De verklaring van de getuige, [melder] , doorgenummerde dossierpagina’s 22 en 23, afgelegd op 19 maart 2018 op de locatie [adres] , voor zover inhoudende:
Hij (het hof begrijpt: het slachtoffer [slachtoffer] ) heeft mij afgezet, dit was rond 23.30 uur. Ik ben naar de voordeur gegaan. Ik zag hem toen ineens met bloed op zijn been. Ik hoorde hem zeggen dat de verdachte was weggerend richting de brandgang recht tegenover de woning.
De beslissing dat het bewezenverklaarde door de verdachte is begaan, berust op de feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven bedoelde bewijsmiddelen in onderlinge samenhang beschouwd.
Elk bewijsmiddel wordt – ook in zijn onderdelen – slechts gebruikt tot bewijs van dat bewezenverklaarde feit, of die bewezenverklaarde feiten, waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft.
De verdediging heeft ter terechtzitting in hoger beroep vrijspraak van feit 2 bepleit. Daartoe is, kort gezegd, aangevoerd dat zich in het dossier geen bewijs bevindt voor opzet, ook niet in voorwaardelijke zin, van de verdachte op het toebrengen van pijn en/of letsel aan het slachtoffer. De verdachte heeft het slachtoffer slechts op afstand willen houden door een mesje te tonen. Hij heeft daarmee geen stekende of zwaaiende bewegingen gemaakt. Hij heeft het mesje gepakt toen op hem de aanval werd ingezet en hij geen mogelijkheid had om weg te lopen, nu hij tussen twee auto’s, een geopend portier voor hem en een derde persoon achter hem (te weten [melder] ) was ingesloten. De wondjes op het been van het slachtoffer passen bovendien niet bij het moedwillig steken met een mesje. De verdachte heeft dan ook niet willens en wetens bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat hij het slachtoffer zou verwonden door het mesje voor zijn eigen lichaam te houden. Slechts omdat het slachtoffer naar het mesje heeft getrapt, is hij gewond geraakt.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
Uit de door het hof gebezigde bewijsmiddelen volgt dat de verdachte op 18 maart 2018 met een hamer en mes in zijn handen naar de Ford Focus met kenteken [kenteken] is gelopen. Deze auto stond geparkeerd op de [adres] te Vlissingen en op de bestuurdersstoel zat slachtoffer [slachtoffer] . Het slachtoffer keek op van zijn telefoon en zag iemand naast de auto staan met een mes. Hij dacht eerst nog dat er sprake was van een grap. Dat bleek echter niet het geval. Uit het niets werd met een hamer de ruit van de autodeur aan de bestuurderszijde ingeslagen. Hierop is het slachtoffer uit de auto gestapt. Hij heeft vervolgens trappende bewegingen gemaakt naar de verdachte die nog altijd de hamer en een mes in zijn handen had. Doordat het slachtoffer in aanraking is gekomen met het mes heeft hij meerdere verwondingen op het linker onderbeen opgelopen met aanzienlijk bloedverlies tot gevolg.
Gelet op het vorenstaande, is het hof van oordeel dat sprake was van een aanvallende actie door de verdachte jegens het slachtoffer. Het verweer dat de verdachte zelf ter terechtzitting heeft gevoerd, kort gezegd inhoudende dat hij zichzelf moest verdedigen omdat hij niet uit de situatie weg kon lopen, wordt weersproken door de gebezigde bewijsmiddelen en behoeft derhalve geen nadere bespreking.
Opzet op het toebrengen van letsel?
Vastgesteld hebbende dat de verdachte het slachtoffer heeft aangevallen en dat het slachtoffer als gevolg van aanrakingen met het door de verdachte gehanteerde mes aan het onderbeengewond is geraakt , ziet het hof zich gesteld voor de vraag of de verdachte ook opzet heeft gehad op het toebrengen van dat letsel.
Met de rechtbank, is het hof van oordeel dat zich in het dossier onvoldoende bewijs bevindt waaruit volgt dat de verdachte het slachtoffer willens en wetens (in de zin van bloot opzet) heeft verwond.
Voorwaardelijk opzet is aanwezig indien de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijk kans dat een bepaald gevolg zal intreden. De beantwoording van de vraag of de gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval, waarbij betekenis toekomt aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht. Er is geen grond de inhoud van het begrip “aanmerkelijke kans” afhankelijk te stellen van de aard van het gevolg. Het zal in alle gevallen moeten gaan om een kans die naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk is te achten. Voor de vaststelling dat de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan zulk een kans is niet alleen vereist dat de verdachte wetenschap heeft van de aanmerkelijke kans dat het gevolg zal intreden, maar ook dat hij die kans ten tijde van de gedraging bewust heeft aanvaard. Daarbij geldt dat bepaalde gedragingen naar hun uiterlijke verschijningsvorm kunnen worden aangemerkt als zo zeer gericht op een bepaald gevolg dat het, behoudens contra-indicaties, niet anders kan zijn dan dat de verdachte de aanmerkelijke kans op het desbetreffende gevolg heeft aanvaard.
Uit de door het hof gebezigde bewijsmiddelen volgt dat de verdachte zelf de confrontatie heeft opgezocht door (uit het niets) met een hamer een ruit aan de zijde van de bestuurdersplaats van een personenauto in te slaan. Op die bestuurdersplaats zat het slachtoffer. De verdachte had, zichtbaar voor het slachtoffer, naast de hamer ook een mes in zijn handen. Door aldus te handelen heeft de verdachte zichzelf in een situatie gebracht waarin een tegenreactie, zoals het uit de auto stappen en het vervolgens naar de verdachte trappen (zich verweren) door slachtoffer [slachtoffer] , voor de verdachte te verwachten was. Daarbij is nog van belang dat de verdachte er niet reeds op dat moment vandoor is gegaan. Hij heeft simpelweg gewacht totdat het slachtoffer is uitgestapt.
Naar algemene ervaringsregels brengt het door de verdachte op een korte afstand van het slachtoffer vasthouden van een mes, de aanmerkelijke kans met zich dat het slachtoffer tijdens het te verwachten verweer van dat slachtoffer (te weten, het trappen naar de verdachte die een hamer en een mes in zijn handen heeft, om aldus aan verdere aanvallen door de verdachte te ontkomen) door het mes van de verdachte geraakt zou worden. De gedragingen van de verdachte zijn naar hun uiterlijke verschijningsvorm in onderhavige situatie dan ook aan te merken als zozeer gericht op een bepaald gevolg, namelijk het toebrengen van letsel, dat het – nu van contra-indicaties niet is gebleken – niet anders kan zijn dan dat de verdachte de aanmerkelijke kans op dat gevolg bewust heeft aanvaard.
Het hof verwerpt het verweer van de verdediging in al zijn onderdelen en acht, gelet op het vorenstaande, wettig en overtuigend bewezen dat sprake is van voorwaardelijk opzet bij de verdachte op het mishandelen van het slachtoffer.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het onder 1 bewezenverklaarde levert op:
opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, beschadigen.
Het onder 2 bewezenverklaarde levert op: