ECLI:NL:GHSHE:2021:3491

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
22 november 2021
Publicatiedatum
22 november 2021
Zaaknummer
20-001442-19
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis van de rechtbank Zeeland-West-Brabant inzake voorwaardelijke ISD-maatregel en mishandeling

Op 22 november 2021 heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch uitspraak gedaan in een hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Zeeland-West-Brabant. De zaak betreft een verdachte die in 2018 betrokken was bij een mishandeling en vernieling. De verdachte heeft op 18 maart 2018 een auto beschadigd door de ruit in te slaan met een hamer en heeft het slachtoffer, dat zich in de auto bevond, met een mes verwond. De rechtbank had eerder een voorwaardelijke ISD-maatregel opgelegd, maar het hof heeft deze maatregel opnieuw beoordeeld. De advocaat-generaal vorderde bevestiging van het vonnis, met uitzondering van de onvoorwaardelijke ISD-maatregel. De verdediging pleitte voor vrijspraak van het tweede tenlastegelegde feit en vroeg om een deels voorwaardelijke gevangenisstraf. Het hof oordeelde dat de verdachte opzettelijk en wederrechtelijk heeft gehandeld en dat er sprake was van voorwaardelijk opzet bij de mishandeling. Het hof legde een voorwaardelijke ISD-maatregel op voor de duur van twee jaar, met bijzondere voorwaarden, en wees de vordering tot tenuitvoerlegging van een eerdere voorwaardelijke gevangenisstraf af. De beslissing is gebaseerd op de ernst van de feiten en de recidivegevoeligheid van de verdachte.

Uitspraak

Parketnummer : 20-001442-19
Uitspraak : 22 november 2021
TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Middelburg, van 30 april 2019 in de zaak met parketnummer 02-700053-18 en de van dat vonnis deel uitmakende beslissing op de vordering tot tenuitvoerlegging van een eerder opgelegde voorwaardelijke straf in de zaak met parketnummer 02-700091-17, in de strafzaak tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] [in het jaar] 1983,
wonende te [adres] .
Hoger beroep
Van de zijde van de verdachte is tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep en in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het beroepen vonnis zal bevestigen, met uitzondering van de onvoorwaardelijk opgelegde maatregel tot plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders (hierna: ISD-maatregel) en, te dien aanzien opnieuw rechtdoende, aan de verdachte de ISD-maatregel voor de duur van 2 jaren voorwaardelijk zal opleggen, met daaraan verbonden de in het reclasseringsrapport d.d. 15 september 2021 geadviseerde bijzondere voorwaarden.
De verdediging heeft:
‒ zich gerefereerd aan het oordeel van het hof met betrekking tot een bewezenverklaring van het onder 1 tenlastegelegde feit;
‒ vrijspraak van het onder 2 tenlastegelegde feit bepleit;
‒ het hof verzocht om aan de verdachte geen ISD-maatregel (onvoorwaardelijk noch voorwaardelijk) op te leggen en de zaak af te doen met oplegging van een deels voorwaardelijke gevangenisstraf, waarvan het onvoorwaardelijke deel gelijk is aan de duur van het voorarrest en aan het voorwaardelijke deel de door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden te verbinden;
‒ verzocht de vordering tot tenuitvoerlegging van een eerder aan de verdachte voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf voor de duur van 2 maanden af te wijzen.
Vonnis waarvan beroep
Het hof kan zich op onderdelen niet met het beroepen vonnis verenigen. Om redenen van efficiëntie zal het hof evenwel het gehele vonnis vernietigen.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 18 maart 2018 te Vlissingen opzettelijk en wederrechtelijk een personenauto (Ford Focus), in elk geval enig goed, die/dat geheel of ten dele aan een ander, te weten aan [betrokkene 1] , toebehoorde, heeft vernield, beschadigd, onbruikbaar gemaakt en/of weggemaakt;
2.
hij op of omstreeks 18 maart 2018 te Vlissingen, [slachtoffer] heeft mishandeld door die [slachtoffer] met een mes, in elk geval een scherp voorwerp, te steken en/of te snijden.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten of omissies zijn verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:
1.
hij op 18 maart 2018 te Vlissingen opzettelijk en wederrechtelijk een personenauto (Ford Focus), die aan [betrokkene 1] toebehoorde, heeft beschadigd;
2.
hij op 18 maart 2018 te Vlissingen, [slachtoffer] heeft mishandeld door die [slachtoffer] met een mes te steken of te snijden.
Het hof acht niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
Bewijsmiddelen [1]
Ten aanzien van feit 1
Het hof zal, nu de verdachte het onder 1 tenlastegelegde en bewezenverklaarde feit heeft bekend, overeenkomstig het bepaalde in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering, volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen. Het hof acht dit feit wettig en overtuigend bewezen gelet op:
‒ de bekennende verklaring van de verdachte, zoals afgelegd ter terechtzitting in hoger beroep d.d. 8 november 2021;
‒ de bekennende verklaring van de verdachte, zoals afgelegd ter terechtzitting in eerste aanleg d.d. 16 april 2021;
‒ het proces-verbaal van bevindingen, doorgenummerde dossierpagina 9;
‒ het proces-verbaal van bevindingen, doorgenummerde dossierpagina 21.
Ten aanzien van feit 2:
1.
Het proces-verbaal van bevindingen, doorgenummerde dossierpagina’s 9-10, voor zover inhoudende als bevindingen en verklaringen van de verbalisanten [verbalisanten] :
(pagina 9)
Op 18 maart 2018, omstreeks 23.37 uur, bevonden wij ons in de [adres] te Vlissingen. Op voornoemde datum en tijd kregen wij de opdracht te gaan naar de [adres] te Vlissingen. Aldaar zou iemand zijn neergestoken. Aanrijdend kregen wij te horen dat het slachtoffer in zijn been zou zijn gestoken.
Omstreeks 23.40 uur waren wij ter plaatse in de [adres] en zagen wij midden op de straat een personenauto staan van het merk Ford, type Focus, voorzien van het kenteken [kenteken] . Wij zagen dat het portier aan de bestuurderszijde helemaal open stond. Wij zagen dat de ruit van dit portier stuk was en er glas op straat lag naast de auto en onder dit portier. Wij zagen dat direct naast de auto, aan de bestuurderszijde, een hoeveelheid vloeistof, waarschijnlijk bloed, op straat lag. Wij zagen dat er tevens een spoor, waarschijnlijk bloed, naar de woning nummer 24 liep. Wij zagen dat de voordeur van deze woning open stond. Wij zagen in de hal van deze woning 3 personen. Eén persoon zat op een stoel. De tweede persoon hield een handdoek om het linker onderbeen van de eerste persoon. De derde person, een wat oudere vrouw, stond erbij. Op de grond in de hal, onder het lichaam van de eerste persoon, lag een plas bloed.
Deze personen bleken later te zijn:
[slachtoffer] . Deze bleek het slachtoffer te zijn.
[melder] . Deze bleek de melder en vriend van het slachtoffer te zijn.
[betrokkene 2] . Deze bleek de bewoner van nummer 24 en moeder van [melder] .
Samengevat verklaarden [slachtoffer] en [melder] het volgende. Zij reden samen in de Ford Focus met kenteken [kenteken] met [slachtoffer] als bestuurder. Zij reden naar de [adres] . [melder] is hier uitgestapt en de woning van zijn moeder binnen gegaan. Na ongeveer 3 minuten stond [slachtoffer] bij de voordeur van huisnummer 24 en bleek hij te zijn neergestoken. [slachtoffer] verklaarde dat hij in zijn auto zat en, nadat [melder] de woning binnen was gegaan, hij werd aangevallen door een onbekend persoon. Deze sloeg met een voorwerp de ruit van het bestuurdersportier in. Vervolgens werd hij aangevallen met wat hij dacht dat een mes was.
(pagina 9-10)
[slachtoffer] heeft zich verdedigd door te trappen naar de man die hem aanviel.
(pagina 10)
Hierbij werd hij gestoken in zijn been. Vervolgens is deze persoon er lopend vandoor gegaan en de brandgang richting de [adres] in gerend.
Ik, [verbalisant] , sprak met de verpleegkundige van de ambulance toen deze ter plaatse het slachtoffer behandelde. Ik vroeg hem wat hij kon vertellen over de verwondingen van het slachtoffer. De verpleegkundige vertelde mij dat het slachtoffer verschillende wonden op zijn linker onderbeen had. Gezien de aard van de verwondingen was het volgens de verpleegkundige het meest waarschijnlijk dat deze toegebracht waren door eens mes.
2.
Het proces-verbaal van bevindingen, doorgenummerde dossierpagina 18, voor zover inhoudende als bevindingen en verklaringen van de verbalisanten [verbalisanten] :
Op 19 maart 2018 waren wij in de woning van het slachtoffer [slachtoffer] . Hij vertelde dat hij (
het hof begrijpt: op 18 maart 2018, omstreeks 23.30 uur) in zijn (
het hof begrijpt: in de door hem gebruikte auto) zat en op zijn telefoon aan het kijken was. Hij had een capuchon op. Hij zag toen iemand bij zijn auto met een mes. Hij dacht eerst dat het een grap was, totdat de ruit van zijn auto eruit werd geslagen. Hij is toen gaan trappen en heeft in ieder geval de hamer afgepakt of uit de handen van de verdachte getrapt. Hij bemerkte even later pas dat hij in zijn been was gestoken. Hij had de verdachte herkend als [verdachte] .
3.
Het proces-verbaal van bevindingen, doorgenummerde dossierpagina’s 19-20, voor zover inhoudende als bevindingen en verklaringen van de verbalisanten [verbalisanten] :
(pagina 19)
[slachtoffer] verklaarde dat hij 4 oppervlakkige steekwonden had opgelopen. Wij zagen dat het linker onderbeen in het verband zat, waarbij het verband ter hoogte van zijn kuit rood gekleurd was
4.
De verklaring van de verdachte [verdachte] , zoals afgelegd ter terechtzitting in hoger beroep d.d. 8 november 2021, voor zover inhoudende:
Ik wilde [betrokkene 1] (
het hof begrijpt: de eigenaar van de Ford Focus met kenteken [kenteken]) een lesje leren omdat hij mij had bedreigd. Ik dacht dat hij in de auto zat, maar blijkbaar was het iemand anders. Hij had een capuchon op en daarom had ik hem niet herkend. Later bleek dat [slachtoffer] in de auto zat. Ik sloeg de autoruit in met een hamer. Die hamer had ik bij mij, omdat ik [betrokkene 1] een lesje wilde leren. Toen ik die autoruit ingeslagen had, deed [slachtoffer] gelijk de autodeur open en kwam hij uit de auto.
Ik pakte het mes om hem bang te maken. Ik had het mes in mijn handen. Op dat moment gaf hij trappen. Hij is tegen het mes aangekomen.
5.
De verklaring van de getuige, [melder] , doorgenummerde dossierpagina’s 22 en 23, afgelegd op 19 maart 2018 op de locatie [adres] , voor zover inhoudende:
Hij (het hof begrijpt: het slachtoffer [slachtoffer] ) heeft mij afgezet, dit was rond 23.30 uur. Ik ben naar de voordeur gegaan. Ik zag hem toen ineens met bloed op zijn been. Ik hoorde hem zeggen dat de verdachte was weggerend richting de brandgang recht tegenover de woning.
Bewijsoverwegingen
De beslissing dat het bewezenverklaarde door de verdachte is begaan, berust op de feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven bedoelde bewijsmiddelen in onderlinge samenhang beschouwd.
Elk bewijsmiddel wordt – ook in zijn onderdelen – slechts gebruikt tot bewijs van dat bewezenverklaarde feit, of die bewezenverklaarde feiten, waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft.
De verdediging heeft ter terechtzitting in hoger beroep vrijspraak van feit 2 bepleit. Daartoe is, kort gezegd, aangevoerd dat zich in het dossier geen bewijs bevindt voor opzet, ook niet in voorwaardelijke zin, van de verdachte op het toebrengen van pijn en/of letsel aan het slachtoffer. De verdachte heeft het slachtoffer slechts op afstand willen houden door een mesje te tonen. Hij heeft daarmee geen stekende of zwaaiende bewegingen gemaakt. Hij heeft het mesje gepakt toen op hem de aanval werd ingezet en hij geen mogelijkheid had om weg te lopen, nu hij tussen twee auto’s, een geopend portier voor hem en een derde persoon achter hem (te weten [melder] ) was ingesloten. De wondjes op het been van het slachtoffer passen bovendien niet bij het moedwillig steken met een mesje. De verdachte heeft dan ook niet willens en wetens bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat hij het slachtoffer zou verwonden door het mesje voor zijn eigen lichaam te houden. Slechts omdat het slachtoffer naar het mesje heeft getrapt, is hij gewond geraakt.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
Uit de door het hof gebezigde bewijsmiddelen volgt dat de verdachte op 18 maart 2018 met een hamer en mes in zijn handen naar de Ford Focus met kenteken [kenteken] is gelopen. Deze auto stond geparkeerd op de [adres] te Vlissingen en op de bestuurdersstoel zat slachtoffer [slachtoffer] . Het slachtoffer keek op van zijn telefoon en zag iemand naast de auto staan met een mes. Hij dacht eerst nog dat er sprake was van een grap. Dat bleek echter niet het geval. Uit het niets werd met een hamer de ruit van de autodeur aan de bestuurderszijde ingeslagen. Hierop is het slachtoffer uit de auto gestapt. Hij heeft vervolgens trappende bewegingen gemaakt naar de verdachte die nog altijd de hamer en een mes in zijn handen had. Doordat het slachtoffer in aanraking is gekomen met het mes heeft hij meerdere verwondingen op het linker onderbeen opgelopen met aanzienlijk bloedverlies tot gevolg.
Gelet op het vorenstaande, is het hof van oordeel dat sprake was van een aanvallende actie door de verdachte jegens het slachtoffer. Het verweer dat de verdachte zelf ter terechtzitting heeft gevoerd, kort gezegd inhoudende dat hij zichzelf moest verdedigen omdat hij niet uit de situatie weg kon lopen, wordt weersproken door de gebezigde bewijsmiddelen en behoeft derhalve geen nadere bespreking.
Opzet op het toebrengen van letsel?
Vastgesteld hebbende dat de verdachte het slachtoffer heeft aangevallen en dat het slachtoffer als gevolg van aanrakingen met het door de verdachte gehanteerde mes aan het onderbeengewond is geraakt , ziet het hof zich gesteld voor de vraag of de verdachte ook opzet heeft gehad op het toebrengen van dat letsel.
Met de rechtbank, is het hof van oordeel dat zich in het dossier onvoldoende bewijs bevindt waaruit volgt dat de verdachte het slachtoffer willens en wetens (in de zin van bloot opzet) heeft verwond.
Voorwaardelijk opzet is aanwezig indien de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijk kans dat een bepaald gevolg zal intreden. De beantwoording van de vraag of de gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval, waarbij betekenis toekomt aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht. Er is geen grond de inhoud van het begrip “aanmerkelijke kans” afhankelijk te stellen van de aard van het gevolg. Het zal in alle gevallen moeten gaan om een kans die naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk is te achten. Voor de vaststelling dat de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan zulk een kans is niet alleen vereist dat de verdachte wetenschap heeft van de aanmerkelijke kans dat het gevolg zal intreden, maar ook dat hij die kans ten tijde van de gedraging bewust heeft aanvaard. Daarbij geldt dat bepaalde gedragingen naar hun uiterlijke verschijningsvorm kunnen worden aangemerkt als zo zeer gericht op een bepaald gevolg dat het, behoudens contra-indicaties, niet anders kan zijn dan dat de verdachte de aanmerkelijke kans op het desbetreffende gevolg heeft aanvaard.
Uit de door het hof gebezigde bewijsmiddelen volgt dat de verdachte zelf de confrontatie heeft opgezocht door (uit het niets) met een hamer een ruit aan de zijde van de bestuurdersplaats van een personenauto in te slaan. Op die bestuurdersplaats zat het slachtoffer. De verdachte had, zichtbaar voor het slachtoffer, naast de hamer ook een mes in zijn handen. Door aldus te handelen heeft de verdachte zichzelf in een situatie gebracht waarin een tegenreactie, zoals het uit de auto stappen en het vervolgens naar de verdachte trappen (zich verweren) door slachtoffer [slachtoffer] , voor de verdachte te verwachten was. Daarbij is nog van belang dat de verdachte er niet reeds op dat moment vandoor is gegaan. Hij heeft simpelweg gewacht totdat het slachtoffer is uitgestapt.
Naar algemene ervaringsregels brengt het door de verdachte op een korte afstand van het slachtoffer vasthouden van een mes, de aanmerkelijke kans met zich dat het slachtoffer tijdens het te verwachten verweer van dat slachtoffer (te weten, het trappen naar de verdachte die een hamer en een mes in zijn handen heeft, om aldus aan verdere aanvallen door de verdachte te ontkomen) door het mes van de verdachte geraakt zou worden. De gedragingen van de verdachte zijn naar hun uiterlijke verschijningsvorm in onderhavige situatie dan ook aan te merken als zozeer gericht op een bepaald gevolg, namelijk het toebrengen van letsel, dat het – nu van contra-indicaties niet is gebleken – niet anders kan zijn dan dat de verdachte de aanmerkelijke kans op dat gevolg bewust heeft aanvaard.
Het hof verwerpt het verweer van de verdediging in al zijn onderdelen en acht, gelet op het vorenstaande, wettig en overtuigend bewezen dat sprake is van voorwaardelijk opzet bij de verdachte op het mishandelen van het slachtoffer.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het onder 1 bewezenverklaarde levert op:
opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, beschadigen.
Het onder 2 bewezenverklaarde levert op:

mishandeling.

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluiten. De feiten zijn strafbaar.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezenverklaarde.
Op te leggen sanctie
Het hof heeft bij de bepaling van de op te leggen sanctie gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals één en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarnaast is gelet op de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komende in het hierop gestelde wettelijk strafmaximum en in de sancties die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan beschadiging van een auto door een ruit van die auto in te slaan met een hamer en aan mishandeling door de zich in die auto bevindende bestuurder vervolgens te verwonden met een mes. De verdachte heeft daarmee niet alleen laten zien geen enkel respect te hebben voor de eigendommen van anderen, maar tevens met zijn daaropvolgende handelen inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer. Dergelijke feiten kunnen in de maatschappij gevoelens van onrust en onveiligheid teweeg brengen en het hof rekent dit de verdachte zwaar aan.
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft het hof gelet op de omstandigheid dat de verdachte, blijkens een hem betreffend Uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 10 augustus 2021, al eerder meermalen onherroepelijk is veroordeeld ter zake van soortgelijke strafbare feiten.
Voorts heeft het hof de inhoud van de verschillende omtrent de verdachte opgemaakte reclasseringsrapportages (d.d. 21 maart 2018, 7 maart 2019 en 15 september 2021) en het veelplegersrapport d.d. 20 maart 2018 van de politie in de beoordeling meegewogen. Hieruit komt onder meer naar voren dat de verdachte aangemerkt staat als zeer actieve veelpleger, dat er problemen op het gebied van dagbesteding, sociaal netwerk en delictsgeschiedenis worden gezien en dat neuropsychologisch onderzoek door het NIFP van essentieel belang wordt geacht om duidelijkheid te krijgen over de eventuele aanwezigheid van niet aangeboren hersenletsel dan wel om zicht te krijgen op de coping mechanismen, de leerbaarheid en behandel(on)mogelijkheden die passen bij de problematiek van de verdachte in combinatie met zijn verstandelijke beperking.
In het meeste recente reclasseringsrapport van 15 september 2021 heeft de reclassering vermeld dat de verdachte sinds 2019 ambulante zorg van het Leger des Heils krijgt, dat hij deze hulp accepteert en dat hij daar positief over is. Ook over de contacten met andere betrokken instanties, zoals de bewindvoering en de jobcoach, is de verdachte nu positief. De reclassering meldt dat er een broze basis van hulpverlening gelegd lijkt te zijn en dat deze dient te worden versterkt en gecontinueerd om het hoge risico op recidive zoveel mogelijk te beperken. Onderbreking van de hulpverlening zou het moeizaam opgebouwde evenwicht kunnen verstoren. De reclassering schrijft in dit rapport voorts dat de verdachte, zoals ook volgt uit voornoemd veelplegersrapport, is geprioriteerd als zeer actieve veelpleger met het strafscenario ‘Inrichting Stelselmatige daders (ISD)’ en dat op 31 augustus 2021 nog werd bepaald dat dit scenario gehandhaafd blijft. Naar het oordeel van de reclassering kan een voorwaardelijke ISD-maatregel met bijzondere voorwaarden uitkomst bieden en recht doen aan de stappen die de verdachte inmiddels heeft gezet, maar ook als stok achter de deur dienen gelet op de noodzaak tot actuele diagnostiek. Door de reclassering wordt derhalve geadviseerd om aan de verdachte een voorwaardelijke ISD-maatregel op te leggen, met als bijzondere voorwaarden – kort gezegd – een meldplicht bij de reclassering, het meewerken aan neuropsychologisch onderzoek door het NIFP en ambulante begeleiding door het Leger des Heils of een soortgelijke instantie.
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de reclasseringsmedewerker die het rapport van 15 september 2021 heeft opgemaakt, mevrouw [reclasseringsmedewerker] , het advies tot oplegging van een voorwaardelijke ISD-maatregel herhaald.
Ten slotte heeft het hof gelet op de overige persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting in hoger beroep is gebleken.
Met de rechtbank heeft het hof geconstateerd dat voldaan is aan de eisen die de wet stelt aan de oplegging van een ISD-maatregel. De plaatsing van de verdachte in een inrichting voor stelselmatige daders is immers door het openbaar ministerie in eerste aanleg gevorderd, de door de verdachte begane feiten betreffen misdrijven waarvoor voorlopige hechtenis is toegelaten, terwijl de verdachte in de vijf jaren voorafgaand aan die feiten ten minste driemaal wegens een misdrijf onherroepelijk is veroordeeld tot een vrijheidsbenemende straf of een taakstraf. De thans onder 1 en 2 bewezenverklaarde feiten zijn bovendien begaan na tenuitvoerlegging van die straffen en er dient ernstig rekening mee te worden gehouden dat de verdachte wederom een misdrijf zal begaan. Daarnaast is ook voldaan aan de voorwaarde dat de veiligheid van personen of goederen het opleggen van de maatregel eist.
Desalniettemin is het hof – in afwijking van de beslissing van de rechtbank, maar met de advocaat-generaal – van oordeel dat oplegging van een onvoorwaardelijke ISD-maatregel nu niet opportuun is. Gelet op de omstandigheid dat de verdachte thans hulpverlening accepteert, acht het hof de veiligheid van personen en goederen, alsmede de beveiliging van de maatschappij daarmee voldoende gewaarborgd.
Alles afwegende, acht het hof de oplegging van een voorwaardelijke ISD-maatregel voor de duur van twee jaar, met een proeftijd van twee jaren en met de bijzondere voorwaarden, zoals hierna nader omschreven, passend en geboden. In het belang van het behoud van de effectiviteit van deze maatregel, zal het hof, gebruikmakend van de mogelijkheid die artikel 38n van het Wetboek van Strafrecht biedt, geen rekening houden met de tijd die de verdachte reeds in voorarrest heeft doorgebracht. Indien de verdachte zich niet houdt aan na te noemen voorwaarden, dan kan de rechter, op vordering van het openbaar ministerie, bevelen dat de ISD-maatregel alsnog zal worden tenuitvoergelegd.
Aldus wordt de oplegging van deze voorwaardelijke maatregel dienstbaar gemaakt aan het voorkomen van nieuwe strafbare feiten en de beveiliging van de samenleving. Bovendien biedt het hof de verdachte hiermee een laatste kans om buiten het dwingende kader van een onvoorwaardelijke ISD-maatregel te breken met zijn gevestigde gedragspatronen als zeer actieve veelpleger en in plaats daarvan te werken aan een positieve toekomst.
Het hof is van oordeel dat de door de verdediging verzochte straf onvoldoende recht doet aan de ernst van het bewezenverklaarde en met name de beveiliging van de maatschappij onvoldoende waarborgt, zodat het hof daaraan voorbij gaat.
Vordering tenuitvoerlegging
Het openbaar ministerie heeft, in het geval aan de verdachte niet de ISD-maatregel zou worden opgelegd, de tenuitvoerlegging gevorderd van de bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 26 juli 2017, onder parketnummer 02-700091-17, voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf voor de duur van 2 maanden. Deze vordering is in hoger beroep opnieuw aan de orde.
Nu het hof het niet wenselijk acht dat het ISD-traject en de daaropvolgende re-integratie van de verdachte worden doorkruist door het ondergaan van een gevangenisstraf voor de duur van 2 maanden, zal de vordering tot tenuitvoerlegging worden afgewezen.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 38p, 57, 300 en 350 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze ten tijde van het bewezenverklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van het wijzen van dit arrest rechtens gelden.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 en 2 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Legt op de maatregel tot plaatsing van de verdachte in een inrichting voor stelselmatige daders voor de duur van
2 (twee) jaren.
Bepaalt dat deze maatregel niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter anders mocht gelasten omdat verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt of de verdachte gedurende de proeftijd van 2 (twee) jaren ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit geen medewerking heeft verleend aan het nemen van één of meer vingerafdrukken of geen identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage heeft aangeboden dan wel de navolgende bijzondere voorwaarde(n) niet heeft nageleefd.
Stelt als bijzondere voorwaarden dat de verdachte:
‒ zich binnen drie dagen na het onherroepelijk worden van dit arrest telefonisch (op het nummer 088 8041505) en/of in persoon meldt bij Reclassering Nederland op het adres Vrijlandstraat 33, 4337 EA Middelburg en zich blijft melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zo lang de reclassering dit nodig vindt;
‒ mee zal werken aan neuropsychologisch onderzoek teneinde zicht te krijgen op de coping mechanismen, de leerbaarheid en behandel(on)mogelijkheden die passen bij de veronderstelde problematiek van de verdachte;
‒ zich laat begeleiden door het Leger des Heils of een soortgelijke instantie, zulks te bepalen door Reclassering Nederland. De huidige begeleiding kan ook in een forensisch kader door het Leger des Heils geleverd worden. De verdachte zal zich houden aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de begeleiding.
Geeft opdracht aan Reclassering Nederland om aan de verdachte hulp en steun te verlenen bij de naleving van de bijzondere voorwaarden.
Wijst af de vordering van de officier van justitie in het arrondissement te Zeeland-West-Brabant van 18 maart 2019, strekkende tot tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 26 juli 2017, in de zaak met parketnummer 02-700091-17, voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf voor de duur van 2 maanden.
Aldus gewezen door:
mr. A.J.A.M. Nieuwenhuizen, voorzitter,
mr. A.J.M. van Gink en mr. S.V. Pelsser, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. N.S. Willems Ettori-Oort, griffier,
en op 22 november 2021 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
mr. Nieuwenhuizen is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Onder dit kopje wordt, tenzij anders vermeld, telkens verwezen naar dossierpagina’s van het eindproces-verbaal van de politie Eenheid Zeeland-West-Brabant, District Zeeland, Districtsrecherche Zeeland, dossiernummer 2018062581, onderzoek ZB1R018022 BREMS, sluitingsdatum 3 maart 2018, doorgenummerde pagina’s 1 tot en met 72. Alle tot het bewijs gebezigde processen-verbaal zijn, voor zover niet anders vermeld, in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde verbalisanten en alle verklaringen zijn, voor zover nodig, zakelijk weergegeven.