In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 14 mei 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Zeeland-West-Brabant, dat op 19 augustus 2019 was gewezen. De zaak betreft een strafzaak met parketnummer 02-244606-17. Het hof heeft het vonnis van de politierechter vernietigd ten aanzien van de opgelegde straf en heeft in zoverre opnieuw recht gedaan. De verdachte is veroordeeld tot een taakstraf van 80 uren en 40 dagen hechtenis, met de bepaling dat de taakstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de verdachte zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit.
Daarnaast is er een vordering van de benadeelde partij, die € 100,00 aan immateriële schade heeft geëist. Het hof heeft deze vordering gedeeltelijk toegewezen en de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk verklaard in de vordering, met de mogelijkheid om deze bij de burgerlijke rechter aan te brengen. De verdachte is ook veroordeeld tot het betalen van € 100,00 aan de Staat ter vergoeding van immateriële schade aan het slachtoffer.
Het hof heeft de duur van de gijzeling vastgesteld op maximaal 2 dagen, en bepaald dat indien de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt. De advocaat-generaal heeft afstand gedaan van het recht om beroep in cassatie in te stellen. Deze uitspraak is mondeling gedaan door mr. O.M.J.J. van de Loo en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het gerechtshof op 14 mei 2021.