ECLI:NL:GHSHE:2021:3482

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
2 juni 2021
Publicatiedatum
19 november 2021
Zaaknummer
20-001214-20
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vrijspraak van mishandeling en bedreiging in de huiselijke sfeer

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Limburg, waarbij de verdachte, [verdachte], op 8 juni 2020 was vrijgesproken van mishandeling en bedreiging van zijn echtgenote, [slachtoffer]. De officier van justitie heeft hoger beroep ingesteld, waarna het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 2 juni 2021 uitspraak deed. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte op 17 december 2019 in Venlo zijn echtgenote heeft mishandeld door haar vast te grijpen, te duwen, haar keel dicht te drukken en haar te slaan. Daarnaast heeft hij haar bedreigd met de dood door te zeggen dat hij haar keel zou doorsnijden. Het hof heeft de vrijspraak van de politierechter vernietigd en de verdachte schuldig bevonden aan beide feiten. De verdachte is veroordeeld tot een taakstraf van 30 uur, subsidiair 15 dagen hechtenis, en een voorwaardelijke gevangenisstraf van 2 weken met een proeftijd van 2 jaar. Tevens is er een contactverbod opgelegd met de benadeelde partij, [slachtoffer]. De vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding is gedeeltelijk toegewezen, waarbij de verdachte €350,00 aan immateriële schade moet vergoeden, vermeerderd met wettelijke rente.

Uitspraak

Parketnummer : 20-001214-20
Uitspraak : 2 juni 2021
TEGENSPRAAK
Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof
's-Hertogenbosch
gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond, van 8 juni 2020, in de strafzaak met parketnummer 03-301160-19 tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum verdachte] ,
wonende te [adres] .
Hoger beroep
Bij vonnis waarvan beroep is de verdachte door de politierechter vrijgesproken van het onder feit 1 ten laste gelegde (kort gezegd: mishandeling van zijn echtgenote) alsmede van het onder feit 2 ten laste gelegde (kort gezegd: bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling).
De officier van justitie heeft op 18 juni 2020 tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep en in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis waarvan beroep zal vernietigen en, opnieuw rechtdoende, onder toevoeging aan het dossier van het proces-verbaal d.d. 1 juli 2020 nr. PL2300-2019198498-14, wettig en overtuigend bewezen zal verklaren hetgeen onder 1 en 2 aan de verdachte is tenlastegelegd, en de verdachte zal veroordelen tot een taakstraf voor de duur van 40 uur subsidiair 20 dagen hechtenis en een gevangenisstraf voor de duur van 14 dagen, waarvan 11 dagen voorwaardelijk, met aftrek van de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht en met een proeftijd van 2 jaren en als voorwaarde toezicht van de reclassering. Voorts heeft de advocaat-generaal gevorderd dat het hof een vrijheidsbeperkende maatregel in de zin van artikel 38v van het Wetboek van Strafrecht aan de verdachte zal opleggen voor de duur van 5 jaren, in de vorm van een contactverbod met mevrouw [slachtoffer] en een locatieverbod voor de provincie Zeeland, waarbij 1 week vervangende hechtenis ten uitvoer zal worden gelegd per overtreding van deze maatregel. Hierbij is de dadelijke uitvoerbaarheid gevorderd van de maatregel en het door de reclassering uit te oefenen toezicht. Ten slotte is ten aanzien van de beslissing op de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] gevorderd dat de vordering integraal zal worden toegewezen tot een bedrag van € 750,00 aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De verdediging heeft primair bepleit dat de verdachte, conform de beslissing van de politierechter, moet worden vrijgesproken van hetgeen onder 1 en 2 aan hem tenlastegelegd is. Subsidiair heeft de verdediging een strafmaatverweer gevoerd. Met betrekking tot de vordering van de benadeelde partij heeft de verdediging verzocht de benadeelde partij in de vordering niet-ontvankelijk te verklaren gelet op de bepleite vrijspraak, subsidiair, in geval van bewezenverklaring, heeft de verdediging zich gerefereerd aan het oordeel van het hof.
Vonnis waarvan beroep
Het beroepen vonnis zal worden vernietigd omdat het niet te verenigen is met de hierna te geven beslissingen.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 17 december 2019 in de gemeente Venlo zijn echtgenote, [slachtoffer] , heeft mishandeld door
- voornoemde [slachtoffer] vast te grijpen en/of te duwen (waardoor voornoemde [slachtoffer] is gevallen) en/of
- voornoemde [slachtoffer] (met kracht) bij haar keel te grijpen en/of haar keel dicht te drukken en/of
- voornoemde [slachtoffer] meermalen, althans eenmaal, te slaan.
2.
hij op of omstreeks 17 december 2019 in de gemeente Venlo [slachtoffer] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door dreigend (in het Turks) tegen die [slachtoffer] te zeggen – zakelijk weergegeven – dat de kinderen de reden zijn dat zij nog leeft en/of dat hij haar keel zou doorsnijden, althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten of omissies zijn verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:
1.
hij op 17 december 2019 in Venlo zijn echtgenote, [slachtoffer] , heeft mishandeld door
- voornoemde [slachtoffer] vast te grijpen en te duwen waardoor voornoemde [slachtoffer] is gevallen en
- voornoemde [slachtoffer] bij haar keel te grijpen en haar keel dicht te drukken en
- voornoemde [slachtoffer] te slaan.
2.
hij op 17 december 2019 in Venlo [slachtoffer] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht door dreigend (in het Turks) tegen die [slachtoffer] te zeggen – zakelijk weergegeven – dat de kinderen de reden zijn dat zij nog leeft en dat hij haar keel zou doorsnijden, althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking.
Het hof acht niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
Bewijsmiddelen [1]
Het hof ontleent aan de inhoud van de navolgende bewijsmiddelen het bewijs dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan.

1.

Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 1 juli 2020 met proces-verbaalnummer PL2300-2019198498-14 (10 pagina’s), los toegevoegd aan het dossier ter terechtzitting van het gerechtshof van 19 mei 2021, voor zover inhoudende als relaas van verbalisant [verbalisant 1] :

(pagina 1)
Op verzoek van de officier van justitie mr. A.J. Roeleven heb ik, verbalisant [verbalisant 1] , aanvullende informatie verstrekt met betrekking tot de 112-melding die op 17 december 2019 om 17.44 uur gedaan is bij de regionale meldkamer van politie Limburg.
Aan mij, [verbalisant 1] , werd het tekstbestand uit het Geïntegreerde Meldkamer Systeem (GMS) en de audio-opname van de 112-melding verstrekt. De tekst van de 112-melding is in dit proces-verbaal van bevindingen gekopieerd. De 112-melding werd gedaan door [dochter] . [dochter] is de dochter van verdachte [verdachte] .
Ik, [verbalisant 1] , beluisterde de audio-opname. Ik, [verbalisant 1] hoorde dat het gesprek moeizaam verliep omdat de centralist [dochter] moeilijk kon verstaan. Ik, [verbalisant 1] , hoorde dat de centralist de vragen die ze stelde vaker moest herhalen omdat [dochter] met een zacht angstig klinkende stem antwoordde. Ik, [verbalisant 1] , had het vermoeden dat [dochter] niet vrijuit kon spreken in de nabijheid van verdachte [verdachte] . Ik, [verbalisant 1] , hoorde [dochter] zeggen: “Mijn vader wil moeder neersteken. Ik kan niet aan de telefoon blijven”.
(pagina 4)
Verdachte : [verdachte] , geboren op [geboortedatum verdachte] te [geboorteplaats]
Betrokkene : [dochter] , geboren op [geboortedatum dochter] te [geboorteplaats dochter] .
2.
Het proces-verbaal van aanhouding d.d. 17 december 2019 (pg. 13-14), voor zover inhoudende als relaas van verbalisanten [verbalisant 2] en [verbalisant 3] :
(pagina 13)
Op dinsdag 17 december 2019, omstreeks 17:55 uur, hielden wij op de locatie [locatie] , als verdachte aan:
Achternaam : [verdachte]
Voornaam : [verdachte]
Geboren : [geboortedatum verdachte]
Geboorteplaats : [geboorteplaats]
Adres : [locatie]
Plaats : [locatie]
Bevindingen
Op dinsdag 17 december 2019, omstreeks 17.40 uur (…) kregen wij, verbalisanten, van de dienstdoende centralist het verzoek om te gaan naar de [locatie] alwaar de vrouw des huizes bedreigd zou worden met een mes door haar echtgenoot.
De patrouille 13.02 met collega’s [verbalisant 4] en [verbalisant 5] gingen ook ter plaatse. Genoemde collega’s waren net voor ons, verbalisanten, ter plaatse. Wij, verbalisanten, zagen en hoorden dat de collega's [verbalisant 4] en [verbalisant 5] in gesprek waren met een geëmotioneerde vrouw welke aangaf de bewoonster [
het hof begrijpt: [slachtoffer]] van de woning [locatie] te zijn. De vrouw gaf aan dat ze ruzie had gekregen met haar echtgenoot en dat deze haar bedreigd had, naar de keel had gegrepen, haar de keel door had willen snijden en met een mes had willen steken. Hierop ben ik, verbalisant [verbalisant 2] , de woning ingelopen en sprak daar met [verdachte] . Ik zag en hoorde dat [verdachte] kwaad was en met verheven stem schreeuwde.
Wij, verbalisanten, hebben de verdachte aangehouden.
3.
Het proces-verbaal van aangifte d.d. 17 december 2019 (pg. 3-5), voor zover inhoudende als verklaring van aangeefster [slachtoffer] :
(pagina 3)
Plaats delict : [locatie]
Pleegdatum/tijd : dinsdag 17 december 2019
Op dinsdag 17 december 2019 om 19:00 uur, verscheen voor mij [
hof: verbalisant [verbalisant 5]] op het politiebureau te Venlo, een persoon die opgaf te zijn:
Achternaam : [slachtoffer]
Voornaam : [slachtoffer]
Geboren : [geboortedatum slachtoffer]
Adres : [locatie]
Plaats : [locatie] .
Zij verklaarde het volgende:
Ik doe aangifte van mishandeling. Mijn man kneep mijn keel dicht en sloeg mij. Ik heb niemand toestemming gegeven om mij te mishandelen. Niemand het [
het hof begrijpt: heeft] het recht hiertoe.
Op dinsdag 17 december 2019, omstreeks 17.00 uur, kreeg ik met mijn man, genaamd [verdachte] [
het hof begrijpt hier en hierna telkens: [verdachte] , zijnde de echtgenoot van aangeefster ten tijde van het bewezenverklaarde] een discussie omdat onze zoon, genaamd [zoon] , van school was gestuurd. De kinderen waren op dat moment boven. Tijdens de discussie gaf ik een weerwoord tegen mijn man. Mijn man is een traditionele Turkse man en tolereert dit gedrag niet. (…)
[verdachte] kwam op mij af lopen, pakte mij vast en gooide mij op de grond. Ik voelde dat ik met mijn achterhoofd op de grond terecht kwam. Ik voelde dat dit pijn deed in mijn nek en in mijn hoofd. Ik bleef op de grond liggen en [verdachte] ging op mij zitten. Ik zag dat [verdachte] met zijn rechterhand naar mijn nek ging. Ik voelde dat [verdachte] met zijn hand mijn nek omvatte en ik voelde dat hij mijn luchtpijp dichtkneep. Ik voelde mij duizelig. Ik kon geen adem meer halen en ik dacht: wat gaat er met de kinderen gebeuren. Ik voelde dat ik werd geslagen tegen mijn rechteroor. Ik voelde hevige pijn aan mijn oor en in mijn hoofd.
Ik voelde dat [verdachte] mijn nek losliet en ik zag dat [verdachte] opstond en van mij wegliep. Ik hoorde [verdachte] zeggen dat ik mazzel had dat we kinderen hebben. Ik hoorde [verdachte] zeggen dat de kinderen de reden zijn dat ik nog leeft [
het hof begrijpt: leef]. Ik hoorde [verdachte] zeggen dat ik niet meer had geleefd als we geen kinderen hadden gehad. Ik hoorde dat [verdachte] zei dat hij mijn keel doorsnijden [
het hof begrijpt: zou doorsnijden]. Ik zag dat hij met de besteklade rammelde. Ik was hierdoor echt bang. (…) Ik stond op en wachtte af in de woonkamer, dit duurde ongeveer drie minuten. Ik hoorde dat [verdachte] de kinderen riep om naar beneden te komen om te komen eten. Ik liep naar boven, op ditzelfde moment liepen de kinderen naar beneden om te gaan eten. Mijn dochter fluisterde boven aan de trap tegen mij dat
(pagina 4)
zij de politie had gebeld en dat ik naar de voordeur moest lopen. Ik liep weer naar beneden maar ik zag dat [verdachte] in de keuken stond. Ik was bang dat [verdachte] mij zou zien en wilde weer naar boven gaan. Halverwege de trap zag ik door het keukenraam dat er politie voor het huis stond. Ik ben weer direct naar beneden gelopen om de deur te open [
het hof begrijpt: openen] voor de politie.
(…)
Aan niemand werd het recht of de toestemming gegeven tot het plegen van het feit.
4.
Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 17 december 2019 (pg. 6), voor zover inhoudende als relaas van verbalisant [verbalisant 5] :
(pagina 6)
Op 17-12-2019 deed [slachtoffer] [
het hof begrijpt: [slachtoffer]] bij mij aangifte van mishandeling.
De aangever verklaarde dat ze was geslagen door haar man. Haar man had haar keel dichtgeknepen en tegen het rechteroor geslagen.
Ik zag dat er een aantal striemen en drukpunten stonden in de nek van de aangever. Ik zag dat het rechteroor van de aangever rood was. Aangever verklaarde dat ze pijn had aan het oor, haar nek en aan haar hoofd.
Aangever: [slachtoffer] , geboren op [geboortedatum slachtoffer] te [geboorteplaats slachtoffer] .
5.
Het proces-verbaal van verhoor d.d. 17 december 2019 (pg. 10-12), voor zover inhoudende als verklaring van getuige [dochter] :
(pagina 10)
Ik ben vandaag dinsdag 17 december 2019, omstreeks 17.40 uur, getuige geweest van de mishandeling en bedreiging van mijn moeder, [slachtoffer] door mijn vader [verdachte] . Ik was boven mijn kamer aan het opruimen. (…) Ik hoorde dat er beneden iets gaande was tussen mijn ouders. (…) Ik hoorde dat de discussie over mijn broertje [zoon] ging. [zoon] was op school geschorst. (…) Ik hoorde dat mijn moeder het tegen mijn vader had verteld en dat mijn vader toen boos werd en aan mijn moeder vroeg hoe dat het kwam dat hij geschorst was. (…) Vervolgens werd mijn vader nog kwader en gaf mijn moeder de schuld. Mijn moeder gaf vervolgens weer mijn vader de schuld en er ontstond een ruzie.
(pagina 11)
Vervolgens ben ik naar beneden gegaan. Zoals gezegd hoorde ik dat de discussie reeds was uitgemond in een ruzie. Toen ik vanuit de gang de keuken inliep zag ik dat mijn vader mijn moeder sloeg. Ik zag dat zij vanuit mijn positie rechts naast de eetkamertafel stonden. Ik zag dat mijn vader mijn moeder sloeg, volgens mij met de vlakke hand. (…) Ik hoorde dat mijn vader mijn moeder bedreigde om haar dood te maken. Ik ben vervolgens direct naar boven gegaan om de politie te bellen. Ik ben boven gebleven en ben aan de trap gaan zitten. (…) Ik hoorde dat mijn vader mijn moeder bedreigde door tegen haar te schreeuwen: "ik snij je keel door, ik snij je in stukken, ik ga je dood maken, ik stop je onder de grond". Hij schreeuwde naar haar in het Turks. Hij schreeuwde zo hard toen hij mijn moeder bedreigde. (…) Ik hoorde ook het geluid van spullen die op de grond vielen. Ik heb mijn moeder wel verschillende keren "au" horen schreeuwen.
Op een gegeven moment werd het rustiger. (…) Vervolgens hoorde ik dat de politie bij de voordeur stond. Ik ben toen een klein beetje de trap afgelopen en zag dat mijn moeder in de gang stond. Ik heb toen heel zachtjes contact met haar proberen te krijgen en heb haar duidelijk gemaakt dat de politie voor de deur stond. Zij ging vervolgens naar buiten in gesprek met de politie. Op een gegeven moment werd mijn vader door de politie aangehouden.

6.

Het proces-verbaal van verhoor van verdachte d.d. 18 december 2019 (pg. 23-30), voor zover inhoudende als verklaring van [verdachte] :

(pagina 25)
Vraag: U bent door de politie op heterdaad aangehouden op uw woonadres. Wat is er kort voor uw aanhouding thuis gebeurd tussen u en uw partner?
Antwoord: Ik kwam naar beneden. Mijn vrouw kwam, aan de telefoon, naar beneden. Ze zei me dat de school mijn oudste zoon had geschorst. Ik werd boos, omdat ik daar niks vanaf wist. Er ontstond een discussie. Ik vertelde haar dat ik boos was.
Vraag: Uw partner heeft verklaard in de aangifte dat ze door u op de grond is gegooid. Hoe ging dat?
Antwoord: Ik duwde haar (…).
Bewijsoverwegingen
Algemene overwegingen
De beslissing dat het bewezenverklaarde door de verdachte is begaan, berust op de
feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven bedoelde bewijsmiddelen in onderlinge samenhang beschouwd.
Elk bewijsmiddel wordt – ook in zijn onderdelen – slechts gebruikt tot bewijs van dat bewezenverklaarde feit, of die bewezenverklaarde feiten, waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft.
Bijzondere overwegingen
De verdediging heeft vrijspraak bepleit. Daartoe is, op de gronden zoals nader in de pleitnota vermeld, in de kern aangevoerd dat het bewijs tekortschiet dat de verdachte het onder 1 en 2 aan hem tenlastegelegde heeft begaan. De aan de verdachte tenlastegelegde gedragingen worden door hem ontkend. Daarnaast bevatten de verklaringen van aangeefster [slachtoffer] en getuige [dochter] inconsistenties, niet op details maar op hoofdlijnen, waardoor de verklaringen elkaar onvoldoende ondersteunen en niet kunnen bijdragen aan het bewijs. Ten aanzien van het onder 1 aan de verdachte tenlastegelegde heeft de raadsvrouw naar voren gebracht dat er wellicht voldoende wettig bewijs voorhanden is voor de mishandeling, maar sprake is van een alternatief scenario, inhoudende dat het letsel bij aangeefster is veroorzaakt door het stoeien met de kinderen.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
Het hof merkt op dat aangeefster [slachtoffer] , zeer kort na het ten laste gelegde incident, aangifte heeft gedaan bij de politie en heeft verklaard over vastpakken door de verdachte, op de grond gooien, het omvatten en dichtknijpen van de nek en slaan tegen het rechteroor.
Verbalisant [verbalisant 5] heeft ter gelegenheid van de aangifte (derhalve ook kort na het incident) waargenomen dat sprake was van striemen en drukpunten in de nek van aangeefster en een rood rechteroor. Daarmee ondersteunt het letsel dat door verbalisant is waargenomen bij aangeefster naar het oordeel van het hof de verklaring van de aangeefster met betrekking tot het tegen haar gepleegde geweld.
De dochter [dochter] heeft gezien dat haar vader haar moeder sloeg. Zij hoorde spullen op de grond vallen en hoorde haar moeder verschillende keren “au’’ schreeuwen.
Zowel door aangeefster, de dochter als door verdachte zelf wordt verklaard over de directe aanleiding van het conflict, te weten de discussie over de schorsing van school van zoon [zoon] . De verdachte heeft weliswaar ontkend, doch verklaart wel dat sprake is geweest van duwen en over het feit dat hij boos was.
Op grond van deze feiten en omstandigheden acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de bewezenverklaarde handelingen heeft gepleegd.
Dat er inconsistenties zijn tussen hetgeen de dochter heeft waargenomen en hetgeen door de aangeefster wordt verklaard maakt het oordeel niet anders. De dochter heeft immers maar beperkt waargenomen wat er is voorgevallen tussen haar vader en haar moeder omdat zij weer snel naar boven ging om de politie te bellen.
De enkele naar voren gebrachte stelling, welke niet nader is onderbouwd, dat het letsel van aangeefster zou zijn ontstaan door stoeien met de kinderen acht het hof niet aannemelijk geworden.
Met betrekking tot de in feit 2 ten laste gelegde bedreiging overweegt het hof dat in het proces-verbaal van aanhouding is opgenomen dat aangeefster gelijk tegen de ter plaatse gekomen politie heeft verklaard over bedreiging in die zin dat haar echtgenoot haar keel had willen door snijden en met een mes had willen steken en dat zij aangifte wou doen. In die aangifte verklaart zij over de ten laste gelegde woordelijke bedreiging in de zin van dat de kinderen de reden zijn dat ze nog leeft en dat ze hoorde dat de verdachte zei dat hij haar keel zou doorsnijden. In het proces-verbaal van bevindingen met betrekking tot de inhoud van de 112-melding is opgenomen dat dochter [dochter] angstig is en de politie belt omdat haar vader haar moeder wil neersteken. In haar getuigenverklaring verklaart zij over de door haar vader (in het Turks) gedane bedreigingen welke bewoordingen in ieder geval deels overeen komen met hetgeen door aangeefster is verklaard. Naar het oordeel van het hof wordt de aangifte derhalve in voldoende mate ondersteunt door de getuigenverklaring van de dochter en het naar aanleiding van de 112-melding opgemaakte proces-verbaal.
Met de advocaat-generaal komt het hof derhalve, anders dan de politierechter, tot een bewezenverklaring van beide feiten.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het onder 1 bewezenverklaarde wordt als volgt gekwalificeerd:
mishandeling, begaan tegen zijn echtgenoot.
Het onder 2 bewezenverklaarde wordt als volgt gekwalificeerd:
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluiten. De feiten zijn strafbaar.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezenverklaarde.
Op te leggen straffen
De verdediging heeft verzocht dat het hof – indien het tot een bewezenverklaring komt – aan de verdachte een geheel voorwaardelijke straf zal opleggen en wat betreft de bijzondere voorwaarden aansluiting zal zoeken bij het advies van de reclassering. De verdediging heeft daartoe – kort weergegeven – aangevoerd dat een voorwaardelijke straf voor cliënt een voldoende prikkel is om de bijzondere voorwaarden na te leven. Bovendien is het contactverbod ook een schorsingsvoorwaarde geweest, aldus de verdediging.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
Het hof heeft bij het bepalen van de op te leggen straffen gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarnaast is gelet op de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komt in het hierop gestelde wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
Ten laste van de verdachte is onder 1 bewezenverklaard dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan het mishandelen van zijn (toenmalige) echtgenote mevrouw [slachtoffer] . Door haar te mishandelen heeft de verdachte haar recht op lichamelijke integriteit geschonden. Ook heeft de verdachte dit feit gepleegd jegens zijn echtgenote, terwijl zij, als echtgenote van de verdachte, bij uitstek gevrijwaard zou moeten zijn van dergelijke misdragingen door de verdachte. Bovendien heeft de verdachte mevrouw [slachtoffer] mishandeld in de echtelijke woning. Dat acht het hof in het bijzonder ernstig, nu de eigen woning nu juist een omgeving is die een gevoel van veiligheid en geborgenheid behoort te verschaffen. Daarnaast heeft de verdachte mevrouw [slachtoffer] bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht. Door deze feiten te plegen heeft de verdachte – blijkens de schriftelijke slachtofferverklaring van mevrouw [slachtoffer] – gevoelens van angst veroorzaakt bij mevrouw [slachtoffer] . Bovendien is de dochter van de verdachte en mevrouw [slachtoffer] , getuige geweest van beide feiten. Het hof rekent het de verdachte dan ook aan dat hij heeft gehandeld zoals bewezen is verklaard.
Het hof heeft bij de strafoplegging acht geslagen op de inhoud van het uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 12 maart 2021, betreffende het justitieel verleden van de verdachte. Hieruit blijkt dat hij weliswaar eenmaal eerder onherroepelijk is veroordeeld ter zake van bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht, en eenmaal eerder onherroepelijk is veroordeeld ter zake van een delict waarbij geweld is gebruikt, althans daarmee is gedreigd, te weten diefstal met geweld of bedreiging met geweld tegen personen, doch deze veroordelingen betreffen vonnissen uit 2009 en 1997, zodat het hof daar geen rekening mee zal houden.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van het door Reclassering Nederland opgemaakte reclasseringsadvies van 28 mei 2020. Daaruit komt als conclusie naar voren dat de verdachte (destijds) moeite had om te reflecteren op zijn eigen rol in de ontstane situatie dat hij weinig contact met de kinderen mocht hebben. Daarnaast blijkt uit dit reclasseringsadvies dat een meldplicht, alsmede een contactverbod geïndiceerd worden geacht.
Ten slotte heeft het hof gelet op de overige persoonlijke omstandigheden van de verdachte, voor zover daarvan uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken. Daaruit is het hof gebleken dat de verdachte inmiddels gescheiden is, niet over werk beschikt en schulden heeft. Verder ontvangt de verdachte een uitkering, mede vanwege zijn arbeidsongeschiktheid. Hij heeft verschillende pijnklachten waarvoor hij medicijnen inneemt, en is voor agressieproblemen in behandeling bij een psycholoog.
Alles afwegende zal het hof aan de verdachte een taakstraf opleggen voor de duur van 30 uren subsidiair 15 dagen hechtenis, met aftrek van de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht, naar rato van 2 uren per in voorarrest doorgebrachte dag. Daarnaast zal het hof – mede gelet op de ernst van het bewezenverklaarde en het feit dat dit heeft plaatsgevonden in de huiselijke sfeer – aan de verdachte een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf opleggen voor de duur van 2 weken, met een proeftijd van twee jaren.
In hetgeen bewezen is verklaard ziet het hof, naast oplegging van de algemene voorwaarde dat de verdachte zich niet schuldig maakt aan enig strafbaar feit, aanleiding om een contactverbod met het slachtoffer [slachtoffer] alsmede een meldplicht bij de reclassering in de vorm van bijzondere voorwaarden op te leggen.
Het hof ziet onvoldoende gronden voor het opleggen van een locatieverbod voor de provincie Zeeland, zoals gevorderd door de advocaat-generaal. Voorts ziet het hof geen aanleiding om een contactverbod dan wel een locatieverbod op te leggen in de vorm van vrijheidsbeperkende maatregelen, als door de advocaat-generaal gevorderd.
De voormelde straffen acht het hof passend en geboden. Bovendien wordt met de oplegging van een (gedeeltelijk) voorwaardelijke gevangenisstraf enerzijds de ernst van het bewezenverklaarde tot uitdrukking gebracht en anderzijds de strafoplegging dienstbaar gemaakt aan het voorkomen van nieuwe strafbare feiten.
Voor zover door de advocaat-generaal de dadelijke uitvoerbaarheid is gevorderd van, kort gezegd, het reclasseringstoezicht en het contactverbod, overweegt het hof als volgt. Weliswaar is het onder 1 bewezen verklaarde feit een misdrijf dat gericht is tegen de onaantastbaarheid van het lichaam, maar het hof heeft onvoldoende aanknopingspunten om er van uit te gaan dat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de verdachte wederom een misdrijf zal begaan dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen. Bij die stand van zaken is niet aan de vereisten van artikel 14e, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht voldaan en kan het hof derhalve de dadelijke uitvoerbaarheid niet bevelen.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]
De benadeelde partij [slachtoffer] heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding tot een bedrag van € 750,00 aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente. De politierechter heeft de benadeelde partij in de vordering tot schadevergoeding bij vonnis waarvan beroep niet-ontvankelijk verklaard.
De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van haar oorspronkelijke vordering.
Ten aanzien van de beslissing op de vordering van de benadeelde partij heeft de verdediging zich gerefereerd aan het oordeel van het hof.
Het hof is uit het onderzoek ter terechtzitting gebleken dat de benadeelde partij [slachtoffer] als gevolg van het onder 1 bewezenverklaarde handelen van de verdachte immateriële schade heeft geleden. Daartoe overweegt het hof als volgt.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is naar voren gekomen dat door het bewezenverklaarde handelen van de verdachte de benadeelde partij [slachtoffer] letsel heeft opgelopen. De benadeelde partij heeft gesteld gedurende 1 week bloeduitstortingen op haar nek, keel, wang en bovenarm te hebben gehad, als gevolg van de mishandeling door de verdachte. Verder stelt zij door de mishandeling ongeveer 3 dagen slikproblemen en ongeveer twee weken lang een piepend geluid in haar rechter oor te hebben gehad.
Het hof is van oordeel dat het gestelde lichamelijk letsel dat daardoor is opgetreden, valt onder het bereik van artikel 6:106, eerste lid, onder b, van het Burgerlijk Wetboek. Het hof begroot deze immateriële schade, op grond van het onderzoek in de onderhavige strafrechtelijke procedure, naar billijkheid op een bedrag € 350,00.
Het voorgaande leidt ertoe dat de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] zal worden toegewezen tot een totaalbedrag van € 350,00. Het toe te wijzen bedrag zal, zoals gevorderd, worden vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 17 december 2019, zijnde de pleegdatum van het onder 1 bewezenverklaarde, tot aan de dag der algehele voldoening.
Voor het overige zal het hof de vordering van de benadeelde partij afwijzen.
Het hof zal de verdachte, die als de in het ongelijk gestelde partij kan worden aangemerkt, tevens veroordelen in de proceskosten aan de zijde van de benadeelde partij. Voorts zal de verdachte worden veroordeeld in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging van dit arrest door de benadeelde partij nog te maken kosten.
Schadevergoedingsmaatregel
Op grond van het onderzoek ter terechtzitting heeft het hof in rechte vastgesteld dat door het bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade aan het slachtoffer [slachtoffer] is toegebracht tot een bedrag van € 350,00 aan immateriële schade. De verdachte is daarvoor jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk.
Het hof ziet aanleiding om aan de verdachte de maatregel tot schadevergoeding op
te leggen ter hoogte van voormeld bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 17 december 2019 tot aan de dag der algehele voldoening, nu het hof het wenselijk acht dat de Staat der Nederlanden schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert. Het hof zal daarbij bepalen dat gijzeling voor na te melden duur kan worden toegepast indien verhaal niet mogelijk blijkt, met dien verstande dat de toepassing van die gijzeling de verschuldigdheid niet opheft.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 36f, 57, 285, 300 en 304 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze ten tijde van het bewezenverklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van het wijzen van dit arrest rechtens gelden.
BESLISSING
Het hof:
vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart het onder 1 en 2 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
2 (twee) weken;
bepaalt dat de gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van 2 (twee) jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt of de verdachte gedurende de proeftijd van
2 (twee) jarengeen medewerking heeft verleend aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclasseringsinstelling zo vaak en zolang als de reclasseringsinstelling dit noodzakelijk acht daaronder begrepen, dan wel de hierna te noemen bijzondere voorwaarden niet heeft nageleefd;
stelt als bijzondere voorwaarden dat de veroordeelde:
- gedurende de volledige proeftijd op geen enkele wijze geen contact heeft of zoekt – direct of indirect – met het slachtoffer mevrouw [slachtoffer] , geboren op [geboortedatum slachtoffer] te [geboorteplaats slachtoffer] , zolang de reclassering dit noodzakelijk acht;
- zich zal melden bij Reclassering Nederland op het adres Slachthuisstraat 31 te Roermond (telefoonnummer 088-8041501);
- zich blijft melden op de afspraken met de reclassering, zo vaak en zo lang de reclassering dat nodig vindt, waarbij hij meewerkt aan het toezicht en de begeleiding door de reclassering, zolang de reclassering dat noodzakelijk acht;
geeft opdracht aan de reclassering tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden;
veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
30 (dertig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
15 (vijftien) dagen hechtenis;
beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf in mindering zal worden gebracht, volgens de maatstaf van twee uren taakstraf per in voorarrest doorgebrachte dag, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer] ter zake van het onder 1 bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 350,00 (driehonderdvijftig euro) ter zake van immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 17 december 2019 tot aan de dag der algehele voldoening;
wijst de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding voor het overige af;
veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil;
legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer] , ter zake van het onder 1 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van
€ 350,00 (driehonderdvijftig euro) als vergoeding voor immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 17 december 2019 tot aan de dag der algehele voldoening;
bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 7 (zeven) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op;
bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Aldus gewezen door:
mr. J.J.M. Gielen-Winkster, voorzitter,
mr. J. Platschorre en mr. W.T.H. Peute, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. J.A.A. Vulto, griffier,
en op 2 juni 2021 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
Mr. W.T.H. Peute is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Tenzij anders vermeld wordt hierna verwezen naar pagina’s van het dossier van de politie eenheid Limburg, district Noord- en Midden-Limburg, basisteam Venlo/Beesel, registratienummer PL2300-2019198498, afgesloten d.d. 29 december 2019 door verbalisant [verbalisant 1] , hoofdagent van politie Eenheid Limburg (doorgenummerde pagina’s 1 tot en met 33). Alle tot het bewijs gebezigde processen-verbaal zijn in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde verbalisanten en alle verklaringen zijn, voor zover nodig, zakelijk weergegeven.