ECLI:NL:GHSHE:2021:3471

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
18 november 2021
Publicatiedatum
18 november 2021
Zaaknummer
200.294.535_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake kinderalimentatie en verdeling kosten kinderen

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 18 november 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep over de kinderalimentatie en de verdeling van de kosten voor de kinderen van partijen. De man, verzoeker in hoger beroep, had in eerste aanleg een beschikking van de rechtbank Oost-Brabant aangevochten, waarin de kinderalimentatie voor hun minderjarige kind [minderjarige 1] was vastgesteld op € 350,- per maand. De man verzocht het hof om de alimentatie te verlagen naar € 147,- per maand, met ingang van 18 december 2020, en om de alimentatie voor [minderjarige 1] te herzien op basis van zijn draagkracht en de behoefte van de kinderen.

Het hof heeft vastgesteld dat de man in het verleden bijgedragen heeft aan de kosten van verzorging en opvoeding van [minderjarige 1], maar dat hij na zijn detentie in augustus 2018 is gestopt met betalen. Het hof heeft de ingangsdatum van de kinderalimentatie vastgesteld op 1 januari 2020, omdat de man vanaf die datum weer inkomen genereerde. De behoefte van [minderjarige 1] werd vastgesteld op € 542,- per maand, en de behoefte van [minderjarige 2] op € 789,- per maand. Het hof heeft de draagkracht van de man, de vrouw en de nieuwe partner van de man in overweging genomen en de alimentatie vastgesteld op € 135,50 per maand voor de periode van 1 januari 2020 tot 18 december 2020, € 147,- voor de periode van 18 december 2020 tot 31 december 2020, en € 139,57 per maand met ingang van 1 januari 2021.

De proceskosten werden gecompenseerd, waarbij elke partij zijn eigen kosten draagt. De beschikking van de rechtbank werd vernietigd en de nieuwe beslissing werd uitvoerbaar bij voorraad verklaard. Deze uitspraak benadrukt de verantwoordelijkheden van ouders voor de kosten van hun kinderen en de noodzaak om de alimentatie aan te passen aan de veranderende omstandigheden.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
Team familie en jeugdrecht
zaaknummer : 200.294.535/01
zaaknummer rechtbank : C/01/366138 / FA RK 20-6462
beschikking van de meervoudige kamer van 18 november 2021
inzake
[de man],
wonende te [woonplaats],
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: de man,
advocaat mr. I. Gerrand te Eindhoven,
tegen
[de vrouw],
wonende te [woonplaats],
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat mr. P.P.M. Hendrikx-Heeren te Breda.

1.Het verloop van het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 24 februari 2021, uitgesproken onder het hierboven genoemde zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
De man is op 18 mei 2021 in hoger beroep gekomen van de voormelde beschikking van 24 februari 2021.
2.2.
De vrouw heeft op 24 juni 2021 een verweerschrift ingediend.
2.3.
Bij het hof zijn voorts de volgende stukken ingekomen:
- een journaalbericht van de zijde van de man van 23 september 2021 met bijlagen, ingekomen op 24 september 2021;
- een journaalbericht van de zijde van de vrouw van 24 september 2021 met bijlagen, ingekomen op 24 september 2021.
2.4.
De mondelinge behandeling heeft op 7 oktober 2021 plaatsgevonden. Partijen zijn in persoon verschenen, bijgestaan door hun advocaten.

3.De feiten

3.1.
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten voor zover daartegen in hoger beroep niet is opgekomen. Onder meer staat het volgende vast.
3.2.
Partijen hebben een relatie met elkaar gehad. Zij hebben met elkaar samengewoond tot kort na de geboorte van de hierna te noemen minderjarige [minderjarige 1].
3.3.
Partijen zijn de ouders van:
- [minderjarige 1] ([minderjarige 1]), geboren op [geboortedatum] 2016 te [geboorteplaats].
De man heeft [minderjarige 1] erkend. [minderjarige 1] heeft het hoofdverblijf bij de vrouw.
3.4.
Uit de relatie van de man en zijn partner, mevrouw [betrokkene], is geboren de minderjarige:
- [minderjarige 2] ([minderjarige 2]), op [geboortedatum] 2020 te [geboorteplaats].
De man heeft [minderjarige 2] erkend.
3.5.
Het hof heeft, voor zover hierna bedragen zijn genoemd, deze telkens afgerond, tenzij anders vermeld.

4.De omvang van het geschil

4.1.
Bij de bestreden beschikking is de door de man aan de vrouw te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [minderjarige 1] (hierna ook: kinderalimentatie) met ingang van januari 2020 bepaald op € 350,- per maand.
4.2.1.
De grieven van de man zien op de behoefte van [minderjarige 1], op de draagkracht van de man en de draagkracht van de vrouw, op de behoefte van [minderjarige 2] en op de verdeling van de kosten van [minderjarige 1] en van [minderjarige 2] over de onderhoudsplichtigen.
4.2.2.
De man heeft verzocht de bestreden beschikking te vernietigen en, opnieuw rechtdoende, te bepalen dat de man met ingang van 18 december 2020 € 147,- per maand aan de vrouw dient te voldoen als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [minderjarige 1] en met ingang van 1 januari 2021 € 136,- per maand, dan wel een bijdrage te bepalen en met ingang van een datum, die het hof juist acht.
4.3.
De vrouw heeft verzocht, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de verzoeken van de man in hoger beroep af te wijzen. Kosten rechtens.

5.De motivering van de beslissing

Ingangsdatum
5.1.1.
De man heeft gesteld dat de ingangsdatum van de door hem te betalen kinderalimentatie moet worden bepaald op 18 december 2020, de datum waarop de vrouw haar verzoek tot vaststelling van kinderalimentatie bij de rechtbank heeft ingediend, Dat is de datum vanaf wanneer de man met de betaling van kinderalimentatie rekening heeft kunnen houden.
De vrouw heeft de stellingen van de man gemotiveerd weersproken.
5.1.2.
Het hof overweegt het navolgende.
Uit de stukken en het verhandelde tijdens de mondelinge behandeling is gebleken dat de man vanaf de geboorte van [minderjarige 1] tot augustus 2018 met regelmaat heeft bijgedragen in de kosten van verzorging en opvoeding van [minderjarige 1], met bedragen wisselend van € 200,- tot € 300,- en
€ 400,- per maand. Vanaf augustus 2018 was de man gedetineerd en is hij gestopt met betalen. Na zijn detentie heeft de man in januari 2020 zijn werkzaamheden in zijn eigen onderneming weer opgepakt, maar hij heeft geen kinderalimentatie meer betaald. Nu de man na de geboorte van [minderjarige 1] geruime tijd kinderalimentatie heeft betaald en dus op de hoogte was van zijn financiële verantwoordelijkheid voor [minderjarige 1] en mede gelet op het feit dat de man in januari 2020 weer inkomen is gaan genereren, is het hof van oordeel dat de ingangsdatum moet worden bepaald op 1 januari 2020. Dat de detentie van de man eerst officieel per 1 februari 2020 is geëindigd, zoals de advocaat van de man tijdens de mondelinge behandeling heeft verklaard, doet aan het voorgaande niet af, nu de man al eerder in vrijheid was gesteld. De man heeft tijdens de mondelinge behandeling verder nog aangevoerd dat hij vanaf januari 2020 heeft bijgedragen in de kosten van [minderjarige 1] omdat hij kleding voor haar heeft betaald
- onder meer sportkleding en jassen -, maar het hof gaat aan die stelling van de man voorbij, nu hij die stelling niet met verificatoire gegevens heeft onderbouwd.
Behoefte van [minderjarige 1]
5.2.
De man heeft gesteld dat de behoefte van [minderjarige 1] in 2016 € 500,- per maand bedraagt en met ingang van 1 januari 2020 € 542,- per maand. De vrouw heeft daarmee tijdens de mondelinge behandeling ingestemd. Het hof gaat uit van deze behoefte van [minderjarige 1].
Behoefte van [minderjarige 2]
5.3.
De man heeft gesteld dat de behoefte van [minderjarige 2] € 789,- per maand bedraagt. De man is daarbij uitgegaan van zijn winst uit onderneming in 2020 van € 47.283,- en het op basis daarvan berekende netto besteedbaar inkomen van € 3.122,- per maand (zie productie 9 van de man in hoger beroep), alsmede van een fiscaal loon van mevrouw [betrokkene] van € 36.399,- en haar netto besteedbaar inkomen van € 2.603,- per maand (productie 14 van de man in hoger beroep). Tijdens de mondelinge behandeling heeft de vrouw met die berekeningen en met de behoefte van [minderjarige 2] van € 789,- per maand ingestemd.
Draagkracht van de man, de vrouw en mevrouw [betrokkene]
5.4.
Uit de stukken en het verhandelde tijdens de mondelinge behandeling is gebleken dat de draagkracht van de man, de draagkracht van de vrouw en de draagkracht van mevrouw [betrokkene] in 2020 tussen partijen niet (langer) in geschil is.
De man heeft zijn draagkracht berekend op € 847,- per maand (zie productie 9), de draagkracht van de vrouw op € 352,- per maand (productie 11 van de man in hoger beroep) en de draagkracht van mevrouw [betrokkene] op € 593,- per maand (productie 16 van de man in hoger beroep). De vrouw heeft met deze berekeningen tijdens de mondelinge behandeling ingestemd. Het hof gaat daarvan uit.
Verdeling van de draagkracht
5.5.1.
Tussen partijen is de verdeling van de draagkracht van de onderhoudsverplichting van de man jegens [minderjarige 1] en [minderjarige 2] in geschil.
De vrouw heeft gesteld dat de gehele draagkracht van de man ter beschikking dient te worden gesteld om bij te dragen in de behoefte van [minderjarige 1], waarna de resterende draagkracht beschikbaar is voor [minderjarige 2]; subsidiair betoogt de vrouw tijdens de mondelinge behandeling dat de draagkracht van de man 50/50 over [minderjarige 1] en [minderjarige 2] moet worden verdeeld.
De man heeft dit gemotiveerd weersproken en aangevoerd dat zijn draagkracht over [minderjarige 1] en [minderjarige 2] moet worden verdeeld naar rato van hun behoefte.
5.5.2.
Het hof is van oordeel dat, zoals te doen gebruikelijk, de draagkracht van de man naar rato van de behoefte van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] dient te worden verdeeld en wel als volgt:
Kind Behoefte Verdeling dk man naar rato behoefte Aandeel man
[minderjarige 1] € 542,- € 542,- : € 1.331,- = 0,41 x € 847,- € 347,-
[minderjarige 2] € 789,- € 789,- : € 1.331,- = 0,59 x € 847,- € 500,-
Totaal € 1.331,-
Ten aanzien van [minderjarige 2]
De man en mevrouw [betrokkene] hebben samen een draagkracht voor [minderjarige 2] van € 500,- +
€ 593,- = € 1.093,- per maand. Dat is voldoende om in de behoefte van [minderjarige 2] van € 789,- per maand te voorzien. Na draagkrachtvergelijking bedraagt het aandeel van de man in de kosten van [minderjarige 2]: [€ 500,- : € 1.093,-] x € 789,- = € 789,- = € 361,- per maand.
Ten aanzien van [minderjarige 1]
De man heeft voor [minderjarige 1] een draagkracht beschikbaar van € 347,- per maand. De man en de vrouw hebben samen een draagkracht van € 347,- + € 352,- = € 699,- per maand. Dat is voldoende om in de behoefte van [minderjarige 1] van € 542,- per maand te voorzien.
Na draagkrachtvergelijking bedraagt het aandeel van de vrouw in de kosten van [minderjarige 1]:
[€ 352,- : € 699,-] x € 542,- = € 273,- per maand.
Het aandeel van de man in de kosten van [minderjarige 1] bedraagt:
[€ 347,- : € 699,-] x € 542,- = € 269,- per maand.
Zorgkorting
5.6
Tussen partijen is niet in geschil dat de man omgang heeft met [minderjarige 1] en dat daarmee een zorgkorting is gemoeid van 25% x € 542,- = € 135,50 per maand. Voor de man resteert dan een door hem met ingang van 1 januari 2020 aan de vrouw te betalen kinderalimentatie van
€ 269,- minus € 135,50 = € 133,50 per maand.
Nu de man over de periode van 18 december 2020 tot 1 januari 2021 heeft verzocht een kinderalimentatie te bepalen van € 147,- per maand zal het hof het verzoek van de man in zoverre toewijzen.
5.7.
De man heeft nog aangevoerd dat voor de draagkracht van de vrouw met ingang van
1 januari 2021 uitgegaan moet worden van de – vermoedelijk – hogere winst uit haar onderneming en haar vermoedelijk hogere draagkracht. De vrouw heeft tijdens de mondelinge behandeling hetzelfde aangevoerd ten aanzien van de onderneming van de man. Nu echter geen van partijen verificatoire gegevens heeft overgelegd met betrekking tot het belastingjaar 2021, gaat het hof aan de stellingen van partijen op dit punt voorbij. Analoog aan de wettelijke indexering bedraagt de kinderalimentatie - zoals vastgesteld voor de periode van
1 januari 2020 tot 18 november 2020 - met ingang van 1 januari 2021 € 139,57 per maand.
Proceskosten
5.8.
Het hof zal de proceskosten in beide instanties compenseren, in die zin dat elke partij de eigen kosten draagt, nu partijen een relatie met elkaar hebben gehad en de procedure de bijdrage aan het uit die relatie geboren kind betreft.
5.9.
Het voorgaande leidt tot de navolgende beslissing. Voor de leesbaarheid van het dictum zal het hof de gehele bestreden beschikking vernietigen en opnieuw beslissen zoals in het dictum van deze beslissing is weergegeven.

6.De beslissing

Het hof:
vernietigt de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 24 februari 2021,
en opnieuw beschikkende:
bepaalt dat de man aan de vrouw als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van:
- [minderjarige 1], geboren op [geboortedatum] 2016 te [geboorteplaats],
dient te betalen:
- voor de periode van 1 januari 2020 tot 18 december 2020 een bedrag van € 135,50 per maand,
- voor de periode van 18 december 2020 tot en met 31 december 2020 een bedrag van
€ 147,- per maand, en
- met ingang van 1 januari 2021 een bedrag van € 139,57 per maand,
de toekomstige termijnen telkens bij vooruitbetaling te voldoen;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
compenseert de kosten van het geding in beide instanties in die zin, dat elke partij de eigen kosten draagt;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. J.C.E. Ackermans-Wijn, C.N.M. Antens en
E.M.C. Dumoulin en is door mr. M.J. van Laarhoven op 18 november 2021 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.