ECLI:NL:GHSHE:2021:3470

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
5 november 2021
Publicatiedatum
18 november 2021
Zaaknummer
200.299.141_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep moeder inzake omgangsregeling minderjarige onder toezicht

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de moeder tegen een beschikking van de rechtbank Oost-Brabant, waarin haar verzoek om een omgangsregeling met haar minderjarige kind, geboren op [geboortedatum] 2011, werd afgewezen. De moeder heeft verzocht om te bepalen dat haar kind minimaal ieder weekend en een keer doordeweeks bij haar verblijft. De rechtbank heeft dit verzoek afgewezen, en de moeder is hiertegen in hoger beroep gegaan. Tijdens de mondelinge behandeling op 5 november 2021 heeft het hof vastgesteld dat het verzoek van de moeder is gebaseerd op de geschillenregeling van artikel 1:262b van het Burgerlijk Wetboek. Het hof heeft echter geoordeeld dat op grond van artikel 807 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering geen hoger beroep openstaat tegen een beslissing op basis van artikel 1:262b BW. De moeder heeft geen doorbrekingsgrond aangevoerd, waardoor het hof heeft geconcludeerd dat zij niet-ontvankelijk is in haar hoger beroep. De uitspraak van het hof is op 5 november 2021 mondeling gedaan en op 18 november 2021 schriftelijk vastgelegd.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak : 5 november 2021
Zaaknummer : 200.299.141/01
Zaaknummer 1e aanleg : C/01/368892/ JE RK 21-402
in de zaak in hoger beroep van:
[de moeder],
wonende te [woonplaats],
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. R.A. Remport Urban,
tegen
William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering,
gevestigd te [vestigingsplaats],
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: de gecertificeerde instelling (GI).
Deze zaak gaat over
[minderjarige], geboren op [geboortedatum] 2011 te [geboorteplaats],
hierna te noemen: [minderjarige].
Als belanghebbende wordt aangemerkt:
-
[de vader], wonende te [woonplaats], hierna te noemen: de vader.
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
regio: Zuidoost-Nederland, locatie [locatie],
hierna te noemen: de raad.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 28 mei 2021, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen bij het hof op 28 augustus 2021, heeft de moeder verzocht voormelde beschikking te vernietigen en opnieuw rechtdoende het verzoek van de moeder zoals geformuleerd in eerste aanleg toe te wijzen.
2.2.
Er is geen verweerschrift ontvangen.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 5 november 2021. Tijdens deze gelegenheid zijn gehoord:
- de moeder, bijgestaan door mr. Remport Urban;
- de vader;
- mevrouw [vertegenwoordiger van de GI] namens de GI.
2.4.
Het hof heeft verder kennisgenomen van de inhoud van:
- het V6-formulier met bijlagen van de advocaat van de moeder van 4 oktober 2021.
2.5.
Tijdens de mondelinge behandeling heeft het hof mondeling uitspraak gedaan. Deze beschikking is de schriftelijke weergave daarvan.

3.De beoordeling

3.1.
Uit de inmiddels verbroken relatie van de moeder en de vader is de minderjarige [minderjarige] geboren. De vader en de moeder hebben samen het gezag over [minderjarige].
3.2.
[minderjarige] staat sinds 22 augustus 2011 onder toezicht. De ondertoezichtstelling is laatstelijk verlengd tot 22 mei 2022.
3.3.
[minderjarige] is sinds 13 juni 2018 uit huis geplaatst. De machtiging uithuisplaatsing is laatstelijk verlengd tot 22 mei 2022.
3.4.
Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank het verzoek van de moeder om te bepalen dat [minderjarige] minimaal ieder weekend en een keer doordeweeks (bijvoorbeeld woensdagmiddag) bij haar verblijft (eventueel met een opbouwende regeling de eerste drie maanden), althans een andere contactregeling vast te stellen die ruimer is dan nu het geval is, afgewezen.
3.5.
De moeder kan zich met deze beslissing niet verenigen en zij is hiervan in hoger beroep gekomen.
3.6.
Alvorens inhoudelijk op de grieven van de moeder in te gaan, beoordeelt het hof de ontvankelijkheid van de moeder in het door haar ingestelde hoger beroep. Het hof overweegt daarover het volgende.
3.6.1.
Desgevraagd heeft de moeder tijdens de mondelinge behandeling bevestigd dat haar verzoek in eerste aanleg is gebaseerd op de geschillenregeling van artikel 1:262b van het Burgerlijk Wetboek (BW). De rechtbank heeft het verzoek op grond van dit artikel behandeld, getoetst en afgewezen. Niet in geschil is dat uit artikel 807 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) volgt dat tegen een beslissing op grond van artikel 1:262b BW geen hoger beroep openstaat. De moeder heeft noch in het beroepschrift noch ter mondelinge behandeling een doorbrekingsgrond aangevoerd, anders dan dat de moeder het fijn zou vinden als het hof de zaak opnieuw in overweging zou nemen. Het hof is van oordeel dat de moeder gelet op het vorenstaande en gelet op artikel 807 Rv derhalve niet kan worden ontvangen in haar hoger beroep.
3.6.2.
Het voorgaande leidt ertoe dat de moeder niet-ontvankelijk zal worden verklaard in het hoger beroep. Het hof komt niet toe aan een inhoudelijke beoordeling van de zaak.

4.De beslissing

Het hof:
verklaart de moeder niet-ontvankelijk in het hoger beroep.
Deze beschikking is gegeven door mrs. A.M. Bossink, C.N.M. Antens en E.M.C. Dumoulin en is op 5 november 2021 mondeling uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier en op schrift gesteld op 18 november 2021.