ECLI:NL:GHSHE:2021:3468

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
18 november 2021
Publicatiedatum
18 november 2021
Zaaknummer
200.291.490_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Adoptie van meerderjarige door stiefvader met bijzondere omstandigheden

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 18 november 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep over het verzoek van een stiefvader tot adoptie van zijn meerderjarige stiefdochter. De rechtbank Zeeland-West-Brabant had eerder het verzoek afgewezen op basis van de wettelijke vereisten voor adoptie, waaronder de voorwaarde dat het te adopteren kind minderjarig moet zijn en dat de adoptant ten minste achttien jaar ouder moet zijn dan het kind. Het hof oordeelde echter dat er bijzondere omstandigheden waren die het mogelijk maakten om deze voorwaarden terzijde te schuiven. De stiefvader had vanaf 2000 de vaderrol op zich genomen en de stiefdochter had geen band met haar biologische vader, van wie zij altijd in angst had geleefd. Het hof concludeerde dat het leeftijdsverschil van zestien dagen tussen de stiefvader en de stiefdochter verwaarloosbaar was en dat de adoptie in het belang van de stiefdochter was. Het hof vernietigde de eerdere beschikking van de rechtbank en sprak de adoptie uit, waarmee de juridische band met de biologische vader werd verbroken. Deze uitspraak benadrukt het belang van de bescherming van het gezinsleven en de emotionele belangen van de betrokkenen.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak: 18 november 2021
Zaaknummer: 200.291.490/01
Zaaknummer eerste aanleg: C/02/366120 FA RK 19-6254
in de zaak in hoger beroep van:
[de stiefvader],
wonende te [woonplaats] ,
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: de stiefvader,
advocaat: mr. W.H.P. de Jongh.
In deze zaak zijn als belanghebbenden aangemerkt:
  • [de dochter], geboren op [geboortedatum] 1989 in [geboorteplaats] , hierna: [de dochter] ;
  • [de moeder], de moeder van [de dochter] , hierna: de moeder;
  • [de vader], de vader van [de dochter] , hierna: de vader.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, van 11 december 2020, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 11 maart 2021, heeft de stiefvader verzocht voormelde beschikking te vernietigen en opnieuw rechtdoende zijn verzoek tot adoptie van [de dochter] alsnog toe te wijzen.
2.2.
Er is geen verweerschrift ingekomen.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 12 oktober 2021. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- de stiefvader, bijgestaan door mr. De Jongh;
- [de dochter] ;
- de moeder.
2.3.1.
De vader is, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet tijdens de mondelinge behandeling verschenen.
2.4.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
- het V8-formulier met bijlagen van de advocaat van de stiefvader d.d. 9 april 2021;
- de ter mondelinge behandeling van het hof door de advocaat van de stiefvader overgelegde en voorgedragen pleitaantekeningen.

3.De beoordeling

3.1.
Uit de relatie van de moeder en de vader zijn [de dochter] (op [geboortedatum] 1989) en haar jongere broer [de broer] (op [geboortedatum] 1991) geboren.
De vader heeft [de dochter] erkend op 18 december 1989.
De vader en de moeder zijn uiteengegaan in 1991.
De moeder was met het eenhoofdig gezag over [de dochter] belast.
3.2.
In 2000 hebben de moeder en stiefvader een relatie gekregen en zijn zij gaan samenwonen. Op 20 maart 2001 zijn de moeder en stiefvader met elkaar gehuwd.
Bij beschikking van 12 oktober 2001 is de stiefvader op grond van artikel 1:253t van het Burgerlijk Wetboek (BW) gezamenlijk met de moeder belast met het gezag over [de dochter] en [de broer] en is hun geslachtsnaam gewijzigd in [geslachtsnaam stiefvader]
.
3.3.
Op 3 december 2019 heeft de stiefvader bij inleidend verzoekschrift de rechtbank verzocht de adoptie uit te spreken van [de dochter] als zijn dochter.
3.4.
Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, het verzoek van de stiefvader tot adoptie van [de dochter] afgewezen.
De rechtbank heeft daarbij – kort samengevat – geoordeeld dat niet aan de voorwaarden van artikel 1:228 lid 1 sub a (voorwaarde van minderjarigheid) en sub c (voorwaarde dat adoptant ten minste achttien jaar ouder is dan het kind) BW is voldaan en dat voorts geen sprake is van bijzondere feiten of omstandigheden waarmee (met een beroep op artikel 8 EVRM) voorbij kan worden gegaan aan deze twee wettelijke voorwaarden voor adoptie.
3.5.
De stiefvader kan zich met deze beslissing niet verenigen en hij is hiervan in hoger beroep gekomen.
3.6.
De stiefvader voert - kort samengevat - het volgende aan.
[de dochter] heeft last van de formeel juridische band met de vader, aangezien ze slechts negatieve herinneringen aan hem heeft. Bovendien zou zij de band met de stiefvader juist graag bevestigd zien vanwege de vaderrol die hij in haar leven speelt en de band die zij met hem heeft. De vader berust in de adoptie door de stiefvader. Alle belanghebbenden zijn het dus eens, zodat de adoptie kan plaatsvinden.
De stiefvader erkent dat niet aan de wettelijke vereisten voor adoptie is voldaan. Er doen zich echter bijzondere omstandigheden voor. De stiefvader wijst erop dat [de dochter] getuige is geweest van geweld van de vader jegens de moeder en dat de moeder met de kinderen naar een blijf-van-mijn-lijf-huis is gevlucht. De traumatische gebeurtenissen hebben tot psychische en somatische klachten geleid bij [de dochter] . De angst voor de vader is er altijd gebleven, mede vanwege latere gebeurtenissen waarbij de vader zich dreigend uitte richting de moeder.
Sinds 2000 woonde [de dochter] in gezinsverband met de stiefvader en onderhouden zij nauwe banden. Zij zien elkaar als vader en dochter en zij dragen dezelfde achternaam. Er is sprake geweest van langdurige en intensieve zorg voor [de dochter] als kind. De stiefvader heeft [de dochter] opgevoed, verzorgd en gevormd tot de persoon die zij nu is en hij heeft [de dochter] gesteund en begeleid in de verwerking van haar trauma’s. De wet weerhoudt de stiefvader ervan volwaardig vader te zijn van [de dochter] , terwijl hij haar altijd als zijn eigen kind heeft beschouwd.
[de dochter] heeft van de vader tot deze procedure niets meer vernomen. Bij life-events wordt [de dochter] steeds met haar vader geconfronteerd en dat grijpt diep in. Door te oordelen dat afwijzing van het verzoek geen belemmering oplevert voor de stiefvader om feitelijk een gezinsleven met [de dochter] te onderhouden, wordt miskend dat juist bij belangrijke gebeurtenissen in het leven van [de dochter] steeds weer pijnlijk duidelijk wordt dat niet de stiefvader, maar de vader in officiële documenten wordt genoemd. [de dochter] heeft een kinderwens en het zou zeer belastend zijn voor [de dochter] als de vader op de geboorteakte zou worden vermeld.
De stiefvader heeft gewacht met het verzoek tot adoptie omdat hij wilde wachten tot het ook een weloverwogen en bewuste keuze van [de dochter] zou zijn om door de stiefvader te worden geadopteerd. Daarbij komt dat veel energie en aandacht is uitgegaan naar het jarenlange herstel van [de dochter] na een ernstig ongeval van dat zij heeft gehad rond haar achttiende verjaardag. Geen van de betrokkenen was op dat moment opgewassen tegen een confrontatie met de vader in het kader van een adoptieprocedure.
Het leeftijdsverschil tussen de vader en [de dochter] is nét geen 18 jaar; het tekort van zestien dagen is verwaarloosbaar. Daarbij komt dat het leeftijdsverschil tussen [de dochter] en de moeder ook slechts zestien jaar is; het is niet vreemd dat de moeder een partner heeft gevonden die ongeveer zo oud is al zij, met een leeftijdsverschil tussen [de dochter] en stiefvader van iets minder dan achttien jaar tot gevolg. [de dochter] en stiefvader hebben van dat relatief kleine leeftijdsverschil nimmer last ondervonden.
3.7.
[de dochter] heeft ter mondelinge behandeling van het hof – kort samengevat – (op vragen van het hof) het volgende verklaard.
[de dochter] identificeert zich niet met de vader en zij herkent zichzelf niet in het stukje (Turkse) DNA dat zij van de vader heeft gekregen. Zij identificeert zich uitsluitend met het Nederlands-Indonesische DNA dat zij draagt (van de zijde van de moeder) en hetgeen zij in de Nederlandse opvoeding van de stiefvader heeft meegekregen. [de dochter] heeft nooit de behoefte gehad zich te verdiepen in haar Turkse afkomst.
[de dochter] heeft er nog dagelijks last van dat zij officieel en juridisch de dochter van de vader is. Zij heeft nooit een normaal leven gehad; altijd ‘over haar schouder’ moeten kijken vanwege de agressieve en obsessieve neigingen van de vader. Nog steeds leeft [de dochter] in angst dat de vader haar komt opzoeken en dat hij haar meeneemt. [de dochter] gelooft niet in hetgeen de vader in eerste aanleg heeft verklaard, dat hij berust in de adoptie, aangezien hij jarenlang bedreigingen heeft geuit en manieren heeft gezocht [de dochter] te raken.
Het is voor [de dochter] belangrijk dat zij bij een eventuele dreiging vanuit de vader kan zeggen dat hij een vreemde is, die juridisch niet met haar verbonden is. Anderzijds wil zij kunnen aantonen dat zij onderdeel uitmaakt van een systeem waarin de stiefvader haar vader is.
3.7.
Het hof overweegt het volgende.
3.7.1.
Ingevolge artikel 1:227, eerste lid BW geschiedt adoptie door een uitspraak van de rechter op verzoek van twee personen tezamen of op verzoek van één persoon alleen.
3.7.2.
Het hof overweegt verder dat het verzoek ingevolge artikel 1:227, derde lid, BW vervolgens slechts alleen kan worden toegewezen, indien de adoptie in het kennelijk belang is van het kind en op het tijdstip van het verzoek tot adoptie vaststaat en voor de toekomst redelijkerwijs te voorzien is dat het kind niets meer van zijn ouder in de hoedanigheid van ouder te verwachten heeft, en aan de voorwaarden, genoemd in artikel 1:228 BW, wordt voldaan.
In dit geval draait het met name om de voorwaarde van minderjarigheid van het kind (lid 1 aanhef en sub a) op de dag van het eerste verzoek en de voorwaarde dat de adoptant ten minste achttien jaar ouder is dan het kind (lid 1 aanhef en sub c).
Leeftijdsverschil
3.7.3.
Het hof is van oordeel dat het leeftijdsverschil tussen de stiefvader en [de dochter] van achttien jaar minus zestien dagen, een verwaarloosbare afwijking van het minimum leeftijdsverschil oplevert. Het hof acht het evident dat bij een in verwaarloosbare mate van het wettelijk minimum afwijkend leeftijdsverschil tussen verzoeker en het te adopteren kind een redelijke wetstoepassing meebrengt dat de voorwaarde van artikel 1:228, eerste lid, aanhef en onder c. BW wordt geacht te zijn vervuld. Dat geldt temeer in geval als het onderhavige waarin het te adopteren kind al geruime tijd meerderjarig is (en aan het adoptieverzoek dus geen pedagogische motieven ten grondslag liggen) en het leeftijdsverschil tussen de moeder en het te adopteren kind ook slechts zestien jaar is.
Meerderjarigheid te adopteren kind
3.7.4.
[de dochter] was op de dag van het inleidend verzoek van de stiefvader 29 jaar. Aan de voorwaarde van minderjarigheid is derhalve niet voldaan.
3.7.5.
De stiefvader stelt met een beroep op artikel 8 EVRM dat de voorwaarde van artikel 1:228 lid 1 aanhef en sub a ter zijde moet worden geschoven.
Daarover overweegt het hof het volgende.
3.7.6.
Hoewel adoptie door de wetgever primair werd gezien als een maatregel van kinderbescherming, gaat adoptie in haar effecten verder dan voor het doel van kinderbescherming vereist is. Bovendien grijpt zij in in het afstammingsrecht, in het bijzonder waar zij familierechtelijke betrekkingen tot stand brengt tussen de adoptiefouders en hun bloed- en aanverwanten enerzijds, en het adoptiefkind en zijn eventuele toekomstige echtgenoot en nakomelingen anderzijds, welke betrekkingen ook na het meerderjarig worden van het kind blijven bestaan en nog kunnen ontstaan. Daarnaast worden de familierechtelijke banden met de bestaande familieleden beëindigd. Betrokkenen kunnen bij het ontstaan van de hiervoor bedoelde familierechtelijke betrekkingen ook tijdens die meerderjarigheid nog belang hebben, ook al kan de adoptie wegens de bereikte meerderjarigheid niet meer het karakter van een maatregel van kinderbescherming hebben. De wet voorziet niet in een (andere) manier waarop die familiebanden na de bereikte meerderjarigheid nog zouden kunnen ontstaan.
3.7.7.
Het hof stelt voorop dat aan artikel 8 lid 1 EVRM geen ongeclausuleerd recht op adoptie kan worden ontleend. Dat adoptie slechts mogelijk is indien wordt voldaan aan de door de nationale wet daaraan gestelde eisen, levert dus op zichzelf bezien geen ongeoorloofde inbreuk op een door artikel 8 lid 1 EVRM beschermd recht op. Aan artikel 8 lid 1 EVRM kan wel het recht op bescherming van het gezinsleven tussen (pleeg)ouders en een door hen in hun gezin opgenomen kind worden ontleend, doch niet het recht om dat kind te adopteren zonder dat wordt voldaan aan de door de wet in de artikelen 1:227 en 1:228 BW aan adoptie gestelde vereisten en voorwaarden (vgl. HR 30 juni 2000, NJ 2001, 103). Die voorwaarden zijn bovendien van openbare orde. Buiten toepassing laten van zo’n voorwaarde kan daarom slechts plaatsvinden indien bijzondere omstandigheden daartoe nopen.
3.7.8.
In dit geval is sprake van bijzondere omstandigheden. Hierom moet in dit geval de voorwaarde van artikel 1:228, lid 1, onder a, BW terzijde worden geschoven. Het hof onderbouwt dit oordeel als volgt.
3.7.9.
Het hof weegt mee dat in het onderhavige geval [de dochter] op zeer jonge leeftijd met haar moeder en jongere broertje voor de vader is gevlucht en langere tijd ondergedoken heeft gezeten. [de dochter] is opgegroeid in angst voor de vader; angst dat hij weer zou opduiken en haar, haar moeder en broertje iets zou aandoen. [de dochter] heeft geen enkele band met de vader en hij heeft in haar leven geen vaderrol vervuld. Het hof acht op grond van de stukken en het verhandelde ter mondelinge behandeling aannemelijk dat [de dochter] ook in de toekomst niets meer van de vader in de hoedanigheid van ouder te verwachten heeft.
De vader heeft in eerste aanleg berust in het adoptieverzoek en in hoger beroep heeft hij geen verweer gevoerd en is hij niet ter mondelinge behandeling verschenen. Het hof stelt vast dat alle betrokkenen het eens zijn dat adoptie van [de dochter] door de stiefvader in het belang van [de dochter] is.
3.7.10.
De stiefvader heeft vanaf 2000 de vaderrol voor [de dochter] (en haar jongere broer) op zich genomen. Vanaf 2001 is de stiefvader met de moeder belast geweest met het ouderlijk gezag en draagt [de dochter] de achternaam van de stiefvader. De stiefvader heeft [de dochter] bijgestaan in het verwerken van haar trauma’s en het herstel van de daarmee gepaard gaande psychische en somatische klachten. Ook heeft de stiefvader [de dochter] ondersteund bij haar jarenlange herstel van een ernstig auto-ongeluk.
Om voor het hof begrijpelijke redenen is het voor de stiefvader en [de dochter] van groot persoonlijk en emotioneel belang dat de familie- c.q. vaderdochterband die zij ervaren juridisch wordt bevestigd.
3.7.11.
Verder is het hof van oordeel dat inzichtelijk en overtuigend is beargumenteerd dat en waarom het voor de stiefvader en (met name) voor [de dochter] van belang is dat de juridische band met de vader wordt verbroken.
De stiefvader en [de dochter] hebben gemotiveerd aangevoerd dat [de dochter] er veel last van heeft dat zij in officiële documenten en bij belangrijke gebeurtenissen in haar leven, ermee geconfronteerd wordt dat niet de stiefvader, maar een man die zij niet kent en die haar niet kent en waarvoor zij al haar hele leven in angst leeft, als vader staat vermeld. Zo heeft het feit dat de vader vermeld staat op de akte van het huwelijk van [de dochter] en haar echtgenoot, voor veel stress en spanning gezorgd.
Het hof heeft vastgesteld dat er bij [de dochter] nog steeds sprake is van angst voor de vader; de adoptie geeft een gevoel van veiligheid, doordat de vader dan ten opzichte van [de dochter] een derde c.q. buitenstaander wordt, zonder afstammingsrechtelijke rechten of aanspraken.
3.7.12.
Voorts is duidelijk geworden om welke redenen gedurende de minderjarigheid van [de dochter] geen verzoek tot adoptie door de stiefvader gedaan. De stiefvader heeft zijn wens om [de dochter] te adopteren niet aan haar willen opdringen en de keuze om door hem geadopteerd te worden aan haar willen laten. Het is lange tijd ‘slechts’ bij de wijziging van de gezagssituatie en de geslachtsnaamwijziging gebleven. Vanwege het risico op een confrontatie met de vader ging die procedure al gepaard met veel spanning en angst.
Op latere leeftijd – begin meerderjarigheid – deden zich belemmeringen voor die aan een verzoek tot adoptie in de weg stonden: [de dochter] is betrokken geraakt bij een ernstig auto-ongeluk, waarvan zij jarenlang heeft moeten herstellen en revalideren. De jaren die daarop volgden stonden in het teken van het opbouwen van een leven voor zichzelf (studeren, een baan vinden, trouwen). In de jaren na het ongeluk was er aldus geen ruimte voor een adoptieprocedure, mede gezien de stress en spanning die de mogelijke confrontatie met de vader in dat kader met zich zou brengen.
Op het moment van indiening van het eerste verzoek waren voor [de dochter] en de stiefvader de belemmeringen, die tot dan aan een verzoek tot adoptie in de weg hadden gestaan, kennelijk niet langer aan de orde. Bovendien heeft de kinderwens van [de dochter] de urgentie van het verzoek vergroot. Voor [de dochter] is het van groot emotioneel belang dat, zo begrijpt het hof, uit de geboorteakte(s) van haar toekomstige kind(eren) blijkt staat dat zij en haar kind(eren) van de stiefvader afstammen.
3.8.
Gelet op al het voorgaande en nu ook overigens is aan de voorwaarden die de artikelen 1:227 en 1:228 BW aan adoptie stellen is voldaan, zal het hof de bestreden beschikking vernietigen en het verzoek om de adoptie van [de dochter] door de stiefvader uit te spreken toewijzen.
5.9.
Dit leidt tot de volgende beslissing.

4.De beslissing

Het hof:
vernietigt de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, van 11 december 2020;
en opnieuw rechtdoende:
spreekt uit de adoptie door
[de stiefvader]van
[de dochter], geboren op [geboortedatum] 1989 in [geboorteplaats] ;
draagt de griffier op niet eerder dan drie maanden na de dag van de uitspraak van deze beschikking - en indien daartegen geen beroep in cassatie is ingesteld - een afschrift van deze beschikking te zenden aan de ambtenaar van de burgerlijke stand van de gemeente [gemeente] .
Deze beschikking is gegeven door mrs. C.D.M. Lamers, E.M.C. Dumoulin en M.J.C. van Leeuwen en is op 18 november 2021 uitgesproken in het openbaar door mr. E.M.C. Dumoulin in tegenwoordigheid van mr. C.J.M. Brouwer-van de Put, griffier.