ECLI:NL:GHSHE:2021:3467

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
18 november 2021
Publicatiedatum
18 november 2021
Zaaknummer
200.277.169_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vervangende toestemming voor verhuizing van een minderjarige en inschrijving op basisschool

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 18 november 2021, gaat het om de verzoeken van de moeder om vervangende toestemming te verkrijgen voor verhuizing met haar minderjarige dochter naar [plaats 1] en om haar in te schrijven op basisschool [basisschool] in die plaats. De ouders zijn gescheiden en hebben gezamenlijk gezag over hun dochter, die sinds haar geboorte bij de moeder woont. De vader is tegen de verhuizing en vreest dat dit zijn contact met zijn dochter zal bemoeilijken. Het hof heeft de belangen van zowel de moeder als de vader, alsook die van de minderjarige, zorgvuldig afgewogen. De moeder heeft aangegeven dat zij met haar partner en hun kinderen in gezinsverband wil samenwonen in [plaats 1], terwijl de vader zijn betrokkenheid bij de opvoeding van zijn dochter wil behouden. Het hof concludeert dat de noodzaak voor de moeder om te verhuizen voldoende is aangetoond en dat de verhuizing in het belang van de minderjarige is. Het hof verleent de moeder vervangende toestemming voor de verhuizing en de inschrijving van de minderjarige op de basisschool in [plaats 1]. Tevens wordt een zorgregeling vastgesteld die de betrokkenheid van de vader waarborgt, met afspraken over de verdeling van zorg- en opvoedingstaken. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, zodat de moeder en de minderjarige de verhuizing kunnen voorbereiden.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH
Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak: 18 november 2021
Zaaknummer: 200.277.169/01
Zaaknummer eerste aanleg: C/02/351858 / FA RK 18-6105
in de zaak in hoger beroep van:
[de moeder],
wonende te [woonplaats] ,
verzoekster in principaal hoger beroep,
verweerster in incidenteel hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. Ç. Bayrak,
tegen
[de vader],
wonende te [woonplaats] ,
verweerder in principaal hoger beroep,
verzoeker in incidenteel hoger beroep,
hierna te noemen: de vader,
advocaat: mr. M. Czarnota.
Deze zaak gaat over de minderjarige
[minderjarige](hierna: [minderjarige] ), geboren op [geboortedatum] 2013 te [geboorteplaats] .
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
Raad voor de Kinderbescherming,
regio Zuidwest Nederland, locatie [locatie] ,
hierna te noemen: de raad.

5.De beschikking d.d. 16 juli 2020

Bij die beschikking heeft het hof, op het principaal en incidenteel hoger beroep:
- de ouders verwezen voor hulpverlening ten behoeve van het in de overwegingen van die beschikking genoemde resultaat naar het loket van de samenwerkende gemeenten in de regio West-Brabant-West;
- het loket van de samenwerkende gemeenten in de regio West-Brabant-West verzocht om uiterlijk op 20 oktober 2020 pro forma een eindrapportage van de in te zetten zorgaanbieder over het verloop en de resultaten van het zorgtraject in te dienen, zulks met inachtneming van hetgeen in rechtsoverweging 3.11.6 van die beschikking is overwogen. Binnen twee weken na ontvangst zal de eindrapportage naar de advocaten van de ouders worden gestuurd en krijgen zij vervolgens twee weken de tijd om daar schriftelijk op te reageren;
- de raad verzocht, indien de eindrapportage van de zorgaanbieder daartoe aanleiding geeft, de rechter (nader) te adviseren, zulks onder gelijktijdige verstrekking van een afschrift van zijn rapport en advies aan de advocaten van de ouders;
- iedere verdere beslissing aangehouden.

6.Het verdere verloop van het geding in hoger beroep

6.1.
De voortzetting van de mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 13 september 2021. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- de moeder, bijgestaan door mr. Bayrak;
- de vader, bijgestaan door mr. Czarnota;
-de raad, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de raad] .
6.2.
Het hof heeft kennisgenomen van de inhoud van:
- een V-formulier met productie van de advocaat van de moeder d.d. 30 april 2021;
- de eindrapportage van de ingezette zorgaanbieder, ingekomen d.d. 20 mei 2021;
- een V-formulier met een brief en producties van de advocaat van de vader d.d. 28 mei 2021;
- een V-formulier met een brief en producties van de advocaat van de moeder d.d. 2 juni 2021;
- een brief van de raad van 15 juni 2021;
- een V-formulier met een brief en producties van de advocaat van de moeder d.d. 30 augustus 2021;
- een V-formulier met een brief en producties van de advocaat van de vader d.d. 3 september 2021.

7.De verdere beoordeling

Stand van zaken
7.1.
De ouders hebben tijdens de mondelinge behandeling op 26 juni 2020 ingestemd met een doorverwijzing naar het uniform hulpaanbod, hulptraject Ouderschap Blijft, met als doel dat zij gezamenlijk afspraken kunnen maken en beslissingen kunnen nemen die in het belang zijn van [minderjarige] , onder meer over het hoofdverblijf en de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken.
7.2.
Uit de eindrapportage van de zorgaanbieder, Inzet voor Zorg, is gebleken dat het beoogde resultaat niet is behaald. Er hebben twee individuele gesprekken met de ouders plaatsgevonden en één gezamenlijk gesprek. De ouders zijn het niet eens geworden over de voorgenomen verhuizing van de moeder en zijn ook niet tot een compromis gekomen.
De zorgaanbieder adviseert het hof duidelijkheid te creëren en een beslissing te nemen over het verzoek met betrekking tot de verhuizing, alsmede duidelijkheid te geven over de vraag of de zorgregeling al dan niet aangepast dient te worden. Indien de knoop met betrekking tot de verhuizing doorgehakt is, kan opnieuw overwogen worden de ouders te verwijzen voor een traject ouderschapsbemiddeling.
Nadere standpunten
7.3.
De moeder voert, samengevat, het volgende aan.
De moeder betreurt dat het hulpverleningstraject kort na de start is stopgezet door de vader en dat het de ouders niet is gelukt om samen tot een oplossing te komen. Zij wil nog steeds met [minderjarige] naar [plaats 1] verhuizen. De situatie dat de moeder met [minderjarige] in [plaats 1] verblijft gedurende alle weekenden dat [minderjarige] bij haar is, is onveranderd. Ook nagenoeg op alle woensdagen en soms ook op andere doordeweekse dagen verblijven zij bij de partner van de moeder in [plaats 1] . Sinds de geboorte van het kind van de moeder en haar partner gaan zij nog vaker naar [plaats 1] . Die nieuwe situatie versterkt de noodzaak om te verhuizen. De moeder wil met name voor de kinderen dat zij in gezinsverband opgroeien. [minderjarige] benoemt zelf ook dat zij dat fijn vindt. [minderjarige] toont de laatste tijd steeds meer weerstand als de moeder terug naar Nederland wil gaan; zij gaat zich meer bemoeien met de discussie over de verhuizing en reageert boos en/of verdrietig richting de moeder.
De moeder is richting de vader altijd flexibel met betrekking tot de zorgregeling geweest en zij staat dagelijks app-contact tussen de vader en [minderjarige] toe. De moeder ervaart dat de vader sinds de procedure over de verhuizing de communicatie met haar zo minimaal mogelijk houdt. Over de verdeling van de zomervakantie had de vader een e-mail gestuurd, die zij door omstandigheden niet had gelezen. De vader heeft toen niet op andere wijze contact met haar opgenomen, maar is een procedure gestart.
Ter compensatie van de consequenties van een verhuizing naar [plaats 1] stelt de moeder aan de vader een ruimere zorgregeling voor.
7.4.
De vader voert, samengevat, het volgende aan.
Er dient een beslissing genomen te worden op de gedane verzoeken omdat de ouders daar met elkaar in onderling overleg niet uitkomen.
De gronden die hij tegen de verzoeken van de moeder heeft aangevoerd, zijn nog steeds actueel. Het is onjuist dat de moeder nagenoeg alle woensdagen in [plaats 1] zit met [minderjarige] . [minderjarige] turnt op woensdag in [woonplaats] . De vader is de afgelopen maanden met [minderjarige] daar geweest en heeft haar dan meestal na het eten teruggebracht naar de moeder. Ook heeft de vader in de weekenden dat er geen omgang was volgens het ouderschapsplan toch contact gehad met [minderjarige] of haar naar familie in Oudenbosch gebracht. De moeder en [minderjarige] waren dan niet in [plaats 1] . Verder heeft de vader [minderjarige] maandenlang naar school gebracht en na school tot en met het avondeten dagelijks tijd met haar doorgebracht.
De vader en [minderjarige] zijn gewend elkaar dagelijks of nagenoeg dagelijks te zien. Een verhuizing naar [plaats 1] heeft het onvermijdelijke gevolg dat dit niet meer kan. Daarbij komt dat de moeder zeer regelmatig ervoor kiest om niet op de vader te reageren. Als voorbeeld noemt de vader dat de moeder niet heeft willen communiceren over de verdeling van de zomervakantie, om welke reden hij een kort geding procedure heeft moeten aanspannen.
7.5.
De raad handhaaft het eerder uitgebrachte advies, namelijk dat het van belang is dat er een knoop wordt doorgehakt en de ouders en [minderjarige] zich gaan verhouden tot de nieuwe situatie. De raad acht de mogelijkheden van de hulpverlening uitgeput nu het nemen van een gezamenlijk besluit maar ook het uitwerken van de drie hypothetische scenario’s (zoals tijdens de zitting van het hof door de raad was geadviseerd) voor de ouders niet mogelijk is gebleken. Het is in het belang van [minderjarige] dat het hof de verantwoordelijkheid van de ouders op dit punt overneemt en de beslissing neemt. Hoe langer de situatie voortduurt, hoe meer risico’s ontstaan voor een toenemende belasting voor [minderjarige] .
Vervangende toestemming verhuizing
7.6.
Op grond van het bepaalde in artikel 1:253a van het Burgerlijk Wetboek (BW) dient het hof in een geschil als het onderhavige, waarbij de ouders met het gezamenlijk gezag over [minderjarige] belast zijn en er een verschil van mening bestaat over het wijzigen van de woonplaats van [minderjarige] en – daarmee samenhangend – over haar schoolkeuze, een zodanige beslissing te nemen als het hof in het belang van [minderjarige] wenselijk voorkomt.
Het hof dient bij zijn beslissing alle omstandigheden van het geval in aanmerking te nemen en alle betrokken belangen af te wegen. Het belang van [minderjarige] is daarbij een overweging van de eerste orde, maar andere belangen kunnen zwaarder wegen.
7.7.
Vaststaat dat de ouders in 2016 zijn gescheiden en dat [minderjarige] sinds het uiteengaan van de ouders haar hoofdverblijf bij de moeder heeft. De moeder dient als hoofdverzorger in beginsel de gelegenheid te krijgen om met [minderjarige] elders een gezinsleven en een toekomst op te bouwen, indien de omstandigheden van het geval na een belangenafweging, zoals hiervoor genoemd, dat ook rechtvaardigen.
Voor zover de moeder stelt dat op basis van de instemming van de vader met een verhuizing naar [plaats 2] , zoals in het ouderschapsplan is overeengekomen, de vader indirect heeft ingestemd met een verhuizing naar een plaats die dichterbij ligt dan [plaats 2] , volgt het hof die stelling niet. De afspraak tussen partijen in het ouderschapsplan ziet niet op een verhuizing naar [plaats 1] en de vader heeft tegen een verhuizing naar [plaats 1] uitdrukkelijk bezwaar.
7.8.
Op grond van de processtukken en het verhandelde ter zitting is het hof ten aanzien van de belangen van de moeder het volgende gebleken.
De moeder woont sinds 2012 in [woonplaats] , waar zij ten tijde van haar huwelijk voor de vader vanuit [plaats 2] naar toe is verhuisd. Zij wil niet in [woonplaats] blijven wonen, omdat zij daar geen familie en vrienden heeft; zij ervaart in haar buurt een onveilige sfeer en zij wordt in [woonplaats] nog steeds geconfronteerd met negatieve gevolgen van de echtscheiding tussen de ouders. De vader erkent dit belang. Hij heeft tijdens de laatste mondelinge behandeling in hoger beroep verklaard dat hij zich kan voorstellen dat de moeder niet in [woonplaats] wil blijven wonen.
De moeder heeft met haar huidige partner een bestendige relatie. De partner van de moeder woont in [plaats 1] en heeft uit een eerdere relatie een dochter genaamd [dochter 1] . [dochter 1] is thans tien jaar oud en gaat in [plaats 1] naar school. [dochter 1] verblijft afwisselend één week bij de partner van de moeder en één week bij haar moeder. Uit de relatie van de moeder en haar partner is op [geboortedatum] 2020 te [geboorteplaats] dochter [dochter 2] geboren. De moeder wil met haar partner, [minderjarige] en voornoemde kinderen in gezinsverband kunnen gaan samenwonen. Vanwege de co-ouderschapsregeling die de partner van de moeder voor [dochter 1] heeft is dit volgens haar niet mogelijk in [woonplaats] .
De vader betwist dat sprake is van een co-ouderschapsregeling voor [dochter 1] en dat noodzaak voor de moeder bestaat om te verhuizen naar [plaats 1] .
7.9.
Het hof acht – gelet op de overgelegde stukken en de verklaring van de moeder –
voldoende aannemelijk gemaakt dat de partner van de moeder een co-ouderschapsregeling heeft met zijn ex-partner, op grond waarvan [dochter 1] om de week bij hem verblijft, en dat de partner van de moeder om die reden gebonden is aan [plaats 1] . De partner van de moeder heeft getracht om vanuit [woonplaats] te gaan werken en uitvoering te geven aan zijn co-ouderschapsregeling, zo heeft de moeder verklaard, maar dit is niet haalbaar gebleken.
Gelet hierop, alsmede op het belang van de moeder om in gezinsverband te kunnen samenwonen én haar belang om uit [woonplaats] weg te gaan, is het hof van oordeel dat de noodzaak voor de moeder om te verhuizen voldoende is komen vast te staan.
7.10.
Wat betreft de belangen van [minderjarige] is het hof het volgende gebleken.
[minderjarige] woont sinds haar geboorte in [woonplaats] . In [woonplaats] woont haar vader en de familie van vaderszijde, met wie zij een goede band heeft. De vader is opnieuw gehuwd en heeft samen met zijn echtgenote een dochter van thans één jaar oud. [minderjarige] gaat in [woonplaats] naar school en heeft daar contact met klasgenoten.
De moeder woont ook in [woonplaats] , maar zij verblijft zo veel als mogelijk is met [minderjarige] en [dochter 2] in [plaats 1] bij haar partner en zijn dochter [dochter 1] . [minderjarige] komt inmiddels meerdere jaren in [plaats 1] en heeft ook daar familie en vrienden, met wie zij een goede band heeft.
Naar het oordeel van het hof is [minderjarige] weliswaar geworteld in [woonplaats] , maar dit vormt geen contra-indicatie voor verhuizing omdat [plaats 1] ook een vertrouwde omgeving voor haar is. Daarbij acht het hof het in het belang van [minderjarige] dat zij met de moeder, die haar hoofdverzorger is, op één plaats in gezinsverband kan verblijven. Er zal dan meer rust en structuur voor [minderjarige] ontstaan ten opzichte van de huidige situatie waarin zij in drie verschillende huizen (bij de moeder, de vader en de partner van de moeder) verblijft. Een verhuizing naar België brengt weliswaar een verandering van cultuur, schoolsysteem en regelgeving mee, zoals de vader terecht stelt, maar niet is onderbouwd waarom dit niet verenigbaar is met de belangen van [minderjarige] . Uit het raadsrapport uit 2019 volgt dat [minderjarige] een veerkrachtig meisje is dat de overstap naar [plaats 1] zal aankunnen. Gesteld noch gebleken is dat dit is veranderd. Wat betreft het contact van [minderjarige] met de vader, haar halfzus en andere familieleden van vaderszijde toont de moeder zich bewust van haar verantwoordelijkheid om ervoor te zorgen dat dit contact ook in de toekomst gewaarborgd blijft. Het recht van de vader en [minderjarige] op onverminderd contact met elkaar zal hierna nader in de beoordeling worden betrokken.
7.11.
Ten aanzien van de belangen van de vader is het hof het volgende gebleken.
De vader is een betrokken vader die naast de zorgregeling die partijen in het ouderschapsplan zijn overeengekomen (kort gezegd één weekend per veertien dagen) en de tussen hen geldende vakantieregeling, extra contactmomenten met [minderjarige] heeft. Als voorbeelden heeft de vader genoemd: zijn aanwezigheid tijdens de momenten waarop [minderjarige] doordeweeks bij oma (vaderszijde) at (dit was tot maart 2020), het begeleiden van [minderjarige] op woensdag naar sportactiviteiten én het brengen en halen van [minderjarige] bij school wanneer de moeder daarom vraagt. De vader stelt zich op het standpunt dat gezien de frequentie van zijn contact met [minderjarige] in de afgelopen jaren, de door de moeder voorgestelde zorgregeling in de situatie dat zij en [minderjarige] naar [plaats 1] verhuizen onvoldoende compensatie biedt. Daarbij geldt dat de vader zijn ouderrol wil vergroten. Hij verwacht dat een verhuizing van [minderjarige] zijn ouderrol juist zal verkleinen. Ook vreest hij dat door de opstelling van de moeder en door andere wetgeving in België (de nakoming van) de zorgregeling tussen hem en [minderjarige] wordt bemoeilijkt.
7.12.
Het hof is van oordeel dat de verdeling van de zorgtaken en de continuïteit van de zorg na de beoogde verhuizing grotendeels ongewijzigd zullen zijn. De dagelijkse verzorging en opvoeding van [minderjarige] door de moeder zal worden gecontinueerd en de betrokkenheid van de vader zowel in de weekenden als doordeweeks zal mogelijk blijven. De vader beoogt een co-ouderschapsregeling, maar die is niet in lijn met de wijze waarop de ouders sinds hun uiteengaan de zorgtaken feitelijk hebben verdeeld.
De zorgregeling die de ouders tijdens de mondelinge behandeling zijn overeengekomen voor de situatie dat aan de moeder vervangende toestemming voor verhuizing wordt verleend, biedt naar het oordeel van het hof voldoende compensatie aan de vader om zijn rol in het leven van [minderjarige] op een vergelijkbare wijze te kunnen behouden. Naast een ruimere weekendregeling van drie weekenden per vier weken zal de vader op grond van de overeengekomen regeling wekelijks contact houden met [minderjarige] op woensdag. Hierdoor kan de vader betrokken blijven bij de activiteiten van [minderjarige] die op woensdag plaatsvinden. Niet gebleken is dat de afstand tussen [woonplaats] en [plaats 1] daarbij een probleem zal vormen. De vader zal [minderjarige] , indien dit mogelijk is, op donderdagochtend terug brengen waardoor hij ook een contactmoment met de school van [minderjarige] houdt. Verder biedt de overeengekomen vakantieregeling compensatie aan de vader. De moeder zal ten aanzien van de omgangsweekenden steeds zorgdragen voor het halen en brengen van [minderjarige] , waardoor de vader ook in financiële zin wordt gecompenseerd.
Het hof gaat niet mee met de vrees van de vader dat de moeder de toekomstige zorgregeling zal bemoeilijken. De vader heeft daartoe onvoldoende gesteld. Dat de moeder in de nakoming van de huidige zorgregeling tekort is geschoten, is niet gebleken. Naar voren is gekomen dat de moeder afgelopen jaren veelvuldig heeft ingestemd met extra contactmomenten tussen de vader en [minderjarige] en dat de moeder de vader als eerste persoon heeft benaderd wanneer zij hulp bij de invulling van de zorgregeling nodig had. De moeder erkent de goede band tussen de vader en [minderjarige] . Tijdens de laatste mondelinge behandeling in hoger beroep heeft de moeder verklaard dat ook na een verhuizing de vader een belangrijke rol in het leven van [minderjarige] blijft spelen en dat de vader haar eerste aanspreekpunt blijft ten aanzien van de zorgtaken voor [minderjarige] . De buitenschoolse activiteiten van [minderjarige] wil zij in overleg met de vader plannen, zodat rekening kan worden gehouden met ieders belangen.
7.13.
De vader voert aan dat de moeder de verhuizing in onvoldoende mate heeft doordacht en voorbereid. Met name over de door de moeder te betrekken woonruimte in [plaats 1] bestaat volgens hem onduidelijkheid. De moeder voert gemotiveerd verweer.
Het hof overweegt als volgt. De moeder wenst met [minderjarige] bij haar partner in [plaats 1] te gaan wonen. Zij heeft tijdens de mondelinge behandeling verklaard dat de moeder van haar partner in september 2020 is overleden en dat haar partner daarna in de woning van zijn moeder (zijn ouderlijk huis) is gaan wonen. De moeder staat er voor open dat de vader in die woning komt kijken. De onduidelijkheid die bij de vader over de toekomstige woning van de moeder en [minderjarige] in [plaats 1] bestaat kan op die manier worden weggenomen.
In aanmerking nemende dat de moeder met [minderjarige] bij haar partner in [plaats 1] zal gaan wonen en aldus zicht heeft op woonruimte en bekend is met die omgeving én de moeder zich heeft georiënteerd op een andere passende school, huisarts en sportvereniging voor [minderjarige] in die omgeving, acht het hof de verhuizing voldoende doordacht en voorbereid.
7.14.
Ten aanzien van de onderlinge communicatie tussen de ouders is het hof gebleken dat de ouders in staat zijn om samen afspraken te maken over de zorgregeling voor [minderjarige] . Wel hebben in het afgelopen jaar tussen de ouders communicatieproblemen gespeeld, onder andere met betrekking tot de invulling van de zorgregeling voor de zomervakantie. De lopende gerechtelijke procedures zijn van invloed op de onderlinge communicatie. De raad heeft de ouders tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep geadviseerd om na afloop van onderhavige procedure een traject gericht op ouderschap na scheiding te gaan volgen, zodat zij onderscheid leren maken tussen ouderschap en ex-partnerschap en zij met hun communicatie aan de slag gaan. De ouders erkennen dat de communicatie tussen hen anders moet.
De communicatieproblemen tussen de ouders zijn naar het oordeel van het hof niet dusdanig gebleken dat deze een verhuizing van de moeder met [minderjarige] naar [plaats 1] in de weg staan. De moeder heeft steeds medewerking verleend aan de zorgregeling en zij staat open voor communicatie met de vader.
7.15.
Alle voornoemde belangen en omstandigheden tegen elkaar afwegende, waarbij de belangen van [minderjarige] centraal staan maar niet doorslaggevend zijn, komt het hof tot de conclusie dat het belang van de moeder om met [minderjarige] naar [plaats 1] te verhuizen, zwaarder weegt dan het belang van de vader bij een afwijzing van het verzoek van de moeder.
Het hof zal daarom de bestreden beschikking vernietigen en het verzoek van de moeder om aan haar vervangende toestemming te verlenen om met [minderjarige] naar [plaats 1] te verhuizen in hoger beroep toewijzen.
Vervangende toestemming inschrijving basisschool
7.16.
De moeder verzoekt vervangende toestemming te verlenen om [minderjarige] in te schrijven op basisschool [basisschool] in [plaats 1] .
Bij beroepschrift stelt de moeder dat zij onderzoek heeft gedaan naar scholen in de buurt van de woning van haar partner en op basisschool [basisschool] is uitgekomen. Vanwege de voorbereidingen voor de verhuizing heeft de moeder [minderjarige] op de wachtlijst van die school laten zetten, maar zij staat open voor overleg met de vader over de schoolkeuze. Mocht de vader evenwel niet meewerken aan het kiezen van een school, dan zal de moeder [minderjarige] alsnog inschrijven op basisschool [basisschool] , mits aan haar vervangende toestemming daarvoor is verleend.
De vader verzoekt het hof de bestreden beschikking, voor wat betreft de afwijzing van het verzoek van de moeder om vervangende toestemming voor inschrijving van [minderjarige] op basisschool [basisschool] , te bekrachtigen.
7.17.
Op grond van het bepaalde in artikel 1:253a BW dient het hof in een geschil als het onderhavige, waarbij partijen met het gezamenlijk gezag over [minderjarige] belast zijn en tussen hen verschil van mening bestaat over de schoolkeuze voor [minderjarige] , een zodanige beslissing te nemen als het hof in het belang van [minderjarige] wenselijk voorkomt.
Het hof acht het in het belang van [minderjarige] dat er duidelijkheid komt over de school waar zij naar toe zal gaan wanneer zij naar [plaats 1] verhuist. De moeder heeft onweersproken gesteld dat de beoogde school in de buurt van de toekomstige woning van de moeder en [minderjarige] is en dat bekenden van [minderjarige] naar die school gaan. De vader is het niet eens met een verhuizing van [minderjarige] , maar hij heeft verder geen inhoudelijke bezwaren geuit tegen de schoolkeuze van de moeder.
Het hof zal daarom het verzoek van de moeder toewijzen. Dit laat onverlet dat de ouders in onderling overleg kunnen treden over de schoolkeuze, zoals de moeder heeft voorgesteld, en zij samen tot een andere schoolkeuze kunnen komen.
Zorgregeling
7.18.
De vader heeft incidenteel hoger beroep ingesteld tegen de bestreden beschikking voor wat betreft de afwijzing van zijn zelfstandige verzoeken in eerste aanleg.
In grief I in incidenteel hoger beroep heeft de vader verduidelijkt dat zijn incidenteel hoger beroep meer specifiek betreft de afwijzing van zijn verzoek te bepalen dat, indien de moeder in [woonplaats] blijft wonen met [minderjarige] , een zorgregeling zal gelden waarbij [minderjarige] afwisselend de ene week bij de vader is en de andere week bij de moeder, althans een evenredige verdeling als de rechtbank in goede justitie juist acht.
7.19.
Nu het hof aan de moeder vervangende toestemming zal verlenen om met [minderjarige] te verhuizen naar [plaats 1] zal het hof het verzoek van de vader in incidenteel hoger beroep, voor zover dat ziet op de situatie dat de moeder met [minderjarige] in [woonplaats] blijft wonen, afwijzen.
7.20.
De ouders hebben tijdens de mondelinge behandeling bij het hof gedeeltelijk overeenstemming bereikt over de invulling van de zorgregeling, in het geval dat aan de moeder vervangende toestemming voor verhuizing met [minderjarige] naar [plaats 1] wordt verleend.
De ouders zijn overeengekomen dat in die situatie [minderjarige] bij de vader verblijft:
- per vier weken: drie weekenden van vrijdagmiddag tot zondagavond 19.00 uur, waarbij de moeder [minderjarige] brengt en ophaalt bij de vader;
- wekelijks van woensdagmiddag tot woensdagavond of donderdagochtend indien dat mogelijk is, waarbij de moeder [minderjarige] brengt en de vader [minderjarige] terugbrengt;
- jaarlijks tijdens de (volledige) voorjaarsvakantie en herfstvakantie;
- Offerfeest: in de even jaren bij de vader en in de oneven jaren bij de moeder;
- Suikerfeest: in de oneven jaren bij de vader en in de even jaren bij de moeder.
7.21.
De ouders verschillen van mening over de verdeling van de overige vakanties, in het geval de verzochte vervangende toestemming wordt verleend.
De vader wenst dat [minderjarige] naast de voorjaarsvakantie en de herfstvakantie, ook tijdens de overige vakanties volledig bij hem verblijft. De moeder wenst dat de overige vakanties bij helfte worden verdeeld.
Het hof acht het in het belang van [minderjarige] dat zij de ene helft van de meivakantie, de kerstvakantie en zomervakantie met (het gezin van) de moeder kan doorbrengen en de andere helft van die vakanties met (het gezin van) de vader. Het hof is daarom van oordeel dat die vakanties bij helfte, in onderling overleg tussen de ouders, dienen te worden verdeeld.
7.22.
Op grond van het vorenstaande zal het hof de tussen de ouders overeengekomen zorgregeling vaststellen en daarnaast bepalen dat [minderjarige] ook bij de vader zal verblijven gedurende de helft van de meivakantie, van de kerstvakantie en van de zomervakantie, tussen de ouders in onderling overleg te verdelen.
Uitvoerbaarheid bij voorraad
7.23.
Het hof zal deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad verklaren. De moeder en [minderjarige] zijn erbij gebaat dat zij de verhuizing daadwerkelijk in gang kunnen zetten. Bovendien acht het hof het in het belang van alle betrokkenen dat nu duidelijkheid en rust ontstaan over deze kwestie.
De moeder mag worden gehouden aan haar verklaring tijdens de mondelinge behandeling dat zij na de beschikking bereid is te wachten met verhuizen tot de kerstvakantie 2021, zodat [minderjarige] voldoende gelegenheid krijgt op gepaste wijze afscheid te nemen van haar huidige school.
De proceskosten
7.24.
Gezien de familierechtelijke aard van de zaak zal het hof de proceskosten compenseren.

8.De beslissing

Het hof:
op het principaal en incidenteel appel:
vernietigt de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Middelburg, van 10 maart 2020, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, en opnieuw beschikkende:
verleent aan de moeder vervangende toestemming om met [minderjarige] te verhuizen naar [plaats 1] en haar in te schrijven op basisschool [basisschool] in [plaats 1] ;
bepaalt – voor de situatie dat de moeder met [minderjarige] naar [plaats 1] is verhuisd – als regeling ter verdeling van de zorg- en opvoedingstaken tussen de ouders dat [minderjarige] bij de vader verblijft:
- per vier weken: drie weekenden van vrijdagmiddag tot zondagavond 19.00 uur, waarbij de moeder [minderjarige] brengt en ophaalt bij de vader;
- wekelijks van woensdagmiddag tot woensdagavond of donderdagochtend indien dat mogelijk is, waarbij de moeder [minderjarige] brengt en de vader [minderjarige] terugbrengt;
- jaarlijks tijdens de (volledige) voorjaarsvakantie en herfstvakantie;
- de helft van de meivakantie, van de kerstvakantie en van de zomervakantie, in onderling overleg tussen partijen te verdelen;
- Offerfeest: in de even jaren bij de vader en in de oneven jaren bij de moeder;
- Suikerfeest: in de oneven jaren bij de vader en in de even jaren bij de moeder;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
compenseert de proceskosten in hoger beroep aldus, dat iedere partij de eigen kosten van deze procedure draagt;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. J.F.A.M. Graafland-Verhaegen, E.M.C. Dumoulin en P.M.M. Mostermans en is in het openbaar uitgesproken op 18 november 2021 door mr. E.M.C. Dumoulin in tegenwoordigheid van de griffier.