ECLI:NL:GHSHE:2021:3466

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
18 november 2021
Publicatiedatum
18 november 2021
Zaaknummer
200.298.526_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake uithuisplaatsing van minderjarigen met betrekking tot de vader en Stichting Bureau Jeugdzorg Limburg

In deze zaak, die voorligt bij het Gerechtshof 's-Hertogenbosch, betreft het een hoger beroep van de vader tegen een beschikking van de rechtbank Limburg, waarin de ondertoezichtstelling van zijn kinderen is verlengd en de machtiging tot uithuisplaatsing is gegeven. De vader, vertegenwoordigd door advocaat mr. J.H.M. Verstraten, verzoekt de beschikking te vernietigen en de GI niet-ontvankelijk te verklaren in haar verzoek tot verlenging van de uithuisplaatsing. De GI, Stichting Bureau Jeugdzorg Limburg, verzet zich tegen het hoger beroep en vraagt om bekrachtiging van de beschikking.

De mondelinge behandeling vond plaats op 26 oktober 2021, waarbij de vader, de GI en de pleegouders zijn gehoord. De moeder is niet verschenen, en de Raad voor de Kinderbescherming heeft aangegeven niet ter zitting te verschijnen. De vader stelt dat de kinderen in een neutraal pleeggezin geplaatst moeten worden, omdat de huidige situatie in het pleeggezin van zijn broer spanningen met zich meebrengt. De GI en de pleegouders wijzen erop dat de kinderen zich goed ontwikkelen in het huidige pleeggezin en dat een overplaatsing schadelijk zou zijn voor hun emotionele ontwikkeling.

Het hof oordeelt dat de vader niet-ontvankelijk is in zijn verzoek met betrekking tot de minderjarige voor wie hij geen gezag heeft, maar bekrachtigt de beschikking van de rechtbank voor de andere minderjarige. Het hof benadrukt dat de belangen van de kinderen voorop staan en dat de huidige situatie, ondanks de spanningen, het beste is voor hun ontwikkeling. Het hof roept alle betrokkenen op om samen te werken aan verbetering van de onderlinge verhoudingen en de hulpverlening.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak : 18 november 2021
Zaaknummer : 200.298.526/01
Zaaknummer 1e aanleg : C/03/290616/JE-RK 21-666
in de zaak in hoger beroep van:
[de vader],
wonende te [woonplaats] ,
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: de vader,
advocaat: mr. J.H.M. Verstraten,
tegen
Stichting Bureau Jeugdzorg Limburg,
gevestigd te [vestigingsplaats] en mede kantoorhoudende te [kantoorplaats] ,
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: de GI.
Deze zaak gaat over de minderjarigen:
  • [minderjarige 1] , geboren op [geboortedatum] 2012 te [geboorteplaats] ;
  • [minderjarige 2] , geboren op [geboortedatum] 2014 te [geboorteplaats] .
Als belanghebbenden worden aangemerkt:
  • [de moeder] , wonende te [woonplaats] (hierna te noemen: de moeder);
  • [de pleegouders] , wonende te [woonplaats] (hierna te noemen: de pleegouders).
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
regio Zuidoost-Nederland, locatie [locatie] ,
hierna te noemen: de raad.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond, van 8 juni 2021, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 16 augustus 2021, heeft de vader verzocht voormelde beschikking te vernietigen en opnieuw rechtdoende de GI in haar verzoek tot verlenging van de uithuisplaatsing van de kinderen in het huidige pleeggezin niet-ontvankelijk te verklaren, althans dat verzoek af te wijzen als ongegrond en/of onbewezen.
2.2.
Bij verweerschrift met producties, ingekomen ter griffie op 17 september 2021, heeft de GI verzocht het hoger beroep van de vader af te wijzen als ongegrond en/of onbewezen, en de bestreden beschikking te bekrachtigen, eventueel onder aanvulling en/of verbetering van de gronden.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 26 oktober 2021. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- de vader, bijgestaan door mr. Verstraten;
- de GI, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de GI 1] en [vertegenwoordiger van de GI 2] ;
- de pleegouders.
2.3.1.
De moeder is, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet ter mondelinge behandeling verschenen.
De raad heeft bij brief van 27 augustus 2021 het hof bericht niet ter mondelinge behandeling te zullen verschijnen.
2.4.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg op 8 juni 2021.

3.De beoordeling

3.1.
Uit de inmiddels verbroken relatie van de moeder en de vader zijn - voor zover hier van belang - geboren:
- [minderjarige 1] , geboren op [geboortedatum] 2012 te [geboorteplaats] ;
- [minderjarige 2] , geboren op [geboortedatum] 2014 te [geboorteplaats] .
De moeder is belast met het ouderlijk gezag over [minderjarige 2] .
De ouders zijn gezamenlijk belast met het ouderlijk gezag over [minderjarige 1] .
De vader heeft voorts twee kinderen uit een andere relatie.
3.2.
De kinderen staan sinds 11 juni 2019 onder toezicht van de GI.
3.3.
De kinderen verblijven op grond van een daartoe strekkende machtiging sinds 11 juni 2019 in een voorziening voor pleegzorg.
Zij verblijven feitelijk al sinds december 2018 in het gezin van de broer van de vader. Dit is een perspectief biedend netwerkpleeggezin.
3.4.
Bij de bestreden - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - beschikking heeft de rechtbank de ondertoezichtstelling van de kinderen verlengd tot 11 juni 2022 alsmede de aan de GI verleende machtiging verlengd om de kinderen tot uiterlijk 11 juni 2022 uit huis te plaatsen in een verblijf pleegouder 24-uurs.
3.5.
De vader kan zich met deze beslissing niet verenigen voor zover het de verlenging van de uithuisplaatsing betreft en hij is hiervan in hoger beroep gekomen.
Ontvankelijkheid ten aanzien van [minderjarige 2]
3.6.
De vader heeft geen gezag over [minderjarige 2] . De vader heeft echter ook geappelleerd tegen de bestreden beschikking voor zover het de verlenging van de uithuisplaatsing van [minderjarige 2] betreft.
Het hof dient ambtshalve te beoordelen of de vader in zoverre in zijn verzoek in hoger beroep kan worden ontvangen. Ontvankelijkheid is immers van openbare orde.
Conform vaste jurisprudentie van de Hoge Raad kan de niet met het ouderlijk gezag beklede ouder in het kader van een ondertoezichtstelling niet worden beschouwd als belanghebbende in de zin van artikel 798 lid 1 Rv. Het hof stelt vast dat geen bijzondere feiten of omstandigheden zijn aangevoerd of gebleken die een afwijking van dit uitgangspunt (ook niet ten aanzien van de -verlenging- van de uithuisplaatsing) rechtvaardigen. Het voorgaande leidt tot het oordeel van het hof dat de vader niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in zijn verzoek in hoger beroep, voor zover het [minderjarige 2] betreft.
3.7.
Dit oordeel van het hof laat onverlet dat [minderjarige 1] én [minderjarige 2] de zoons van de vader zijn en dat beide jongens in hetzelfde netwerkpleeggezin verblijven. Het hof spreekt hierna daarom over de situatie van beide kinderen.
Inhoudelijke beoordeling
3.8.
De vader voert – kort samengevat – het volgende aan.
De vader is van mening dat eerst bekeken dient te worden of terugplaatsing bij een van de ouders mogelijk is, alvorens over te gaan tot bepaling van het perspectief van de kinderen in het netwerkpleeggezin. Daar heeft de GI nimmer onderzoek naar gedaan; er heeft zelfs geen uitbreiding van de omgang plaatsgevonden.
Hoewel de vader erkent dat op dit moment een thuisplaatsing van de kinderen bij hem niet aan de orde is, is het volgens hem niet in het belang van de kinderen om in het huidige pleeggezin op te groeien. De vader heeft het gevoel dat de pleegvader, de broer van vader, de kinderen van hem wil afpakken. Sinds de plaatsing van de kinderen zijn de verhoudingen in de familie scheefgegroeid en is de hele familie uit elkaar gevallen. De rol van de vader wordt beperkt door de GI en de pleegouders. Hij wordt nauwelijks op de hoogte gehouden. De vader heeft ook zorgen over de manier waarop met de kinderen wordt omgegaan in het pleeggezin.
Er is slechts eenmaal per drie weken op zaterdag contact tussen de vader en de kinderen, waarbij er nauwelijks ruimte is voor een-op-een contact. De kinderen mogen langer bij de moeder verblijven en daar zelfs overnachten. Dit versterkt het gevoel van vader dat hij aan de zijlijn wordt gezet. De GI plant evaluatiegesprekken in op momenten dat de vader werkt en de GI toont zich daarin ook weinig flexibel. De kinderen, met name de oudste, geven aan meer tijd met de vader te willen doorbrengen.
De vader is van mening dat de kinderen in een neutraal pleeggezin dienen te worden geplaatst, zodat de spanningen tussen de vader en het pleeggezin, die voor onrust bij de kinderen zorgen, niet langer aanwezig zijn. De kinderen zullen moeten wennen in een nieuw pleeggezin, maar dat duurt maar even; de last die de kinderen van een overplaatsing zullen ondervinden weegt niet op tegen het opgroeien in strijd.
3.9.
De GI voert – kort samengevat – het volgende aan.
[minderjarige 1] heeft meer rust in zijn hoofd gekregen sinds duidelijk is dat hij bij zijn pleegouders kan blijven wonen. Beide kinderen geven aan dat zij in het pleeggezin willen blijven wonen. De hulpverlening helpt [minderjarige 1] om emoties en gevoelens te uiten.
Overplaatsing naar een neutraal pleeggezin acht de GI niet in het belang van de kinderen. Binnen het huidige pleeggezin zijn de voorwaarden voor hechting aanwezig en worden al stappen in de goede richting gezet. De kinderen doen een stevig beroep op hun opvoeders, maar binnen het pleeggezin doen zij het naar vermogen goed.
Met name het feit dat de vader niet kan accepteren dat de verzorging en opvoeding van de kinderen niet meer bij hem zullen liggen, zorgt voor de onrust. In het beroepschrift staan vooral de eigen behoeftes van de vader beschreven en niet wat de kinderen nodig hebben.
De GI heeft niet achterover geleund en zich actief ingezet voor een uitbreiding van de omgang tussen de vader en de kinderen. Evaluatiegesprekken (waarin verdere uitbreiding van de omgangsregeling aan de orde zou kunnen komen) komen echter moeizaam tot stand, omdat de vader vaak verhinderd is in verband met zijn werk. De vader houdt zich bovendien niet aan gemaakte afspraken. Het is meest lastige is echter dat het de vader niet lukt vanuit het belang van de kinderen te redeneren.
Met de moeder zijn ruimere bezoekafspraken mogelijk omdat de moeder zich aan de afspraken houdt en berust in de plaatsing van de kinderen bij de pleegouders.
De vader is het niet eens met de plaatsing in dit specifieke pleeggezin. Niet de rechter, maar de GI bepaalt waar de machtiging uithuisplaatsing ten uitvoer wordt gelegd en de GI acht continuering van de huidige plaatsing, alsmede duidelijkheid over het perspectief, in het belang van de kinderen. De GI ziet geen grond aanwezig om de plaatsing van de kinderen ex artikel 1:265i BW te wijzigen.
3.10.
De pleegouders hebben – kort samengevat – het volgende aangevoerd.
De pleegouders stimuleren en investeren in het contact met de vader, de moeder én grootouders. De pleegouders kunnen de omgang tussen de kinderen en de vader goed regelen. Zij hebben zich echter te houden aan de afspraken die gemaakt zijn met de GI en zij kunnen er niets aan doen als de GI ‘aan de rem trekt’ als de vader zich niet aan de afspraken houdt. Dat leidt wel eens tot irritatie en frustratie bij de vader en spanningen tussen de vader en het pleeggezin.
3.11.
Het hof overweegt het volgende.
3.11.1.
Het hoger beroep van de vader is niet gericht tegen de verlenging van de ondertoezichtstelling.
3.11.2.
Ingevolge artikel 1:265b lid 1 BW kan de rechter de gecertificeerde instelling, bedoeld in artikel 1.1 van de Jeugdwet, die belast is met de uitvoering van de ondertoezichtstelling, op haar verzoek machtigen de minderjarige gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen indien dit noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarige of tot onderzoek van diens geestelijke of lichamelijke gesteldheid.
3.11.3.
Op grond van artikel 1:265c lid 2 BW kan de rechter, mits aan de grond, bedoeld in artikel 1:265b lid 1 BW is voldaan, de duur van de machtiging uithuisplaatsing telkens verlengen met ten hoogste een jaar.
Het hof is van oordeel dat voldaan is aan de wettelijke vereisten van artikel 1:265b lid 1 BW.
3.11.4.
Het hof begrijpt dat de vader kan instemmen met de aan de orde zijnde verlenging van de machtiging uithuisplaatsing – de vader erkent thans niet voor de kinderen te kunnen zorgen en hij heeft overigens ter zitting ook duidelijk gemaakt dat het niet gaat om de verlenging van de uithuisplaatsing. Hij is het echter niet eens met de (verlengde) plaatsing van de kinderen in het huidige netwerkpleeggezin, zijnde het gezin van de broer van de vader en diens partner.
3.11.5.
Tijdens de mondelinge behandeling van het hof is gebleken dat de bezwaren van de vader er met name mee te maken hebben dat hij het gevoel heeft uit het leven van de kinderen te worden geweerd, te veel in het contact met de kinderen te worden te beperkt en aan de zijlijn te worden gezet. De vader wijt dit aan de gebrouilleerde verhouding tussen hem en zijn broer en de spanningen in het gehele systeem en de moeizame samenwerking met de GI, die in de ogen van de vader te weinig doet. De vader is van mening dat het in het belang van de kinderen is hen uit deze situatie van stress en spanning te halen en hen in een neutraal pleeggezin te plaatsen.
3.11.6.
Het hof is van oordeel dat, los van de vraag of het aan de rechter is een specifieke plaats te bepalen waar een machtiging uithuisplaatsing ten uitvoer zou moeten worden gelegd, het in dit geval niet in het belang van de kinderen is om hen over te plaatsen naar een ander (neutraal) gezin. De kinderen hebben al veel meegemaakt en zij zijn gezien hun kindeigen problematiek kwetsbaar. De kinderen ontwikkelen zich desondanks (naar vermogen) goed in het pleeggezin, derhalve bij hun ooms die al vanaf de geboorte van de kinderen een significante rol in hun leven spelen. De pleegouders beantwoorden aan hetgeen de kinderen van hun opvoedsituatie vragen. Een overplaatsing zou een grote verandering en een breuk in het voorzichtige hechtingsproces met hun pleegouders betekenen en derhalve zeer schadelijk zijn voor hun toch al kwetsbare sociaal-emotionele ontwikkeling.
Voor de kinderen is verder van belang dat de moeder de plaatsing in het pleeggezin ondersteunt en met de pleegouders een goede samenwerking heeft; in de huidige situatie hebben de kinderen een fijn en onbelast contact met de moeder.
3.11.7.
Het hof acht het zorgelijk dat de contactregeling tussen de vader en de kinderen moeizaam verloopt en dat de vader zich onvoldoende gezien en gehoord voelt in zijn rol als vader. Deze problemen dienen echter niet opgelost te worden met een overplaatsing van de kinderen naar een neutraal pleeggezin, maar dienen te worden aangepakt met de inzet van hulpverlening en begeleiding aan alle betrokkenen, waarbij het hof (mogelijk) MST een geschikte vorm van hulpverlening acht. De belangen van de kinderen zullen het meest gediend zijn als de volwassenen om hen heen de strijd staken en de weg vrij maken voor de kinderen om onbelast en veilig én omringd door familie, verder te kunnen opgroeien naar hun volwassenheid.
Het hof roept daarom alle betrokkenen op om de nog in te zetten hulp te benutten en zich maximaal in te zetten om de onderlinge (familie)verhoudingen en samenwerkingsrelaties te verbeteren.
3.12.
Het voorgaande leidt ertoe dat de bestreden beschikking, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, dient te worden bekrachtigd.

4.De beslissing

Het hof:
ten aanzien van [minderjarige 2]:
verklaart de vader niet-ontvankelijk in zijn verzoek in hoger beroep;
ten aanzien van [minderjarige 1]:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond, van 8 juni 2021, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;
verzoekt de griffier krachtens het bepaalde in het Besluit Gezagsregisters een afschrift van deze uitspraak toe te zenden aan de griffier van de rechtbank Oost-Brabant, afdeling civiel recht, team familie- en jeugdrecht ter attentie van het centraal gezagsregister;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. C.D.M. Lamers, J.F.A.M. Graafland-Verhaegen en H.J. Witkamp en is op 18 november 2021 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van mr. C.J.M. Brouwer-van de Put, griffier.