In deze zaak, die voor het Gerechtshof 's-Hertogenbosch is behandeld, gaat het om een hoger beroep inzake kinderalimentatie en de zorgregeling na de echtscheiding van partijen. De vrouw, verzoekster in het principaal hoger beroep, heeft op 22 februari 2021 hoger beroep ingesteld tegen een beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 24 november 2020. De man, verweerder in het principaal hoger beroep, heeft op 28 april 2021 een verweerschrift ingediend, waarin hij tevens incidenteel hoger beroep heeft ingesteld. De vrouw heeft in haar hoger beroep drie grieven geformuleerd, die betrekking hebben op de zorgregeling en de kinderalimentatie. De man heeft in zijn incidenteel hoger beroep twee grieven geformuleerd, die zich richten op de kinderalimentatie en de proceskosten.
Tijdens de mondelinge behandeling op 23 september 2021 zijn beide partijen verschenen, bijgestaan door hun advocaten. De raad voor de kinderbescherming en de gecertificeerde instelling zijn niet verschenen. Het hof heeft de grieven van partijen besproken en geconcludeerd dat de bestreden beschikking van de rechtbank in stand blijft. De vrouw heeft haar verzoek om een provisionele voorziening ingetrokken, waardoor zij niet-ontvankelijk is verklaard in dit verzoek. De proceskosten zijn gecompenseerd, wat betekent dat iedere partij zijn eigen kosten draagt.
De beslissing van het hof houdt in dat de alimentatie voor de kinderen wordt vastgesteld op € 59,-- per maand per kind, en dat de zorgregeling voorlopig blijft zoals vastgesteld. De vrouw heeft geen recht op de door haar verzochte provisionele voorziening, en de kosten van het geding worden tussen partijen gecompenseerd.