ECLI:NL:GHSHE:2021:3458

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
20 oktober 2021
Publicatiedatum
18 november 2021
Zaaknummer
20-000105-20
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor diefstal met geweld, gepleegd door meerdere personen, waarbij het slachtoffer is gedrogeerd met GHB

In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 20 oktober 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de verdachte, die werd beschuldigd van diefstal met geweld, gepleegd met het oogmerk om de diefstal te vergemakkelijken. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van 36 maanden, waarvan 12 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren. De zaak betreft een incident dat plaatsvond op 9 januari 2019, waarbij de verdachte samen met twee medeverdachten de woning van het slachtoffer binnenging. Het slachtoffer, die verstandelijk en lichamelijk beperkt is, werd gedrogeerd met GHB, waarna de sleutel van zijn bestelauto werd gestolen en de auto zelf werd weggenomen. Het hof oordeelde dat de verdachte een significante rol had gespeeld in het delict en dat er sprake was van een gezamenlijk plan om het slachtoffer te drogeren en de diefstal te plegen. De vorderingen van de benadeelde partijen werden grotendeels toegewezen, waarbij de verdachte hoofdelijk aansprakelijk werd gesteld voor de schade.

Uitspraak

Parketnummer : 20-000105-20
Uitspraak : 20 oktober 2021
TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Zeeland-West-Brabant, locatie Breda, van 7 januari 2020, in de strafzaak met parketnummer 02-212805-19 tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats 1] op [geboortedatum 1]
wonende te [adres 1]
Hoger beroep
Bij vonnis waarvan beroep is de verdachte ter zake van ‘diefstal voorafgegaan van geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken, terwijl het feit wordt gepleegd gedurende de voor de nachtrust bestemde tijd in een woning en terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen’ veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 1 jaar met aftrek van voorarrest.
Voorts is bij voormeld vonnis beslist op de vorderingen van de benadeelde partijen.
De vordering van de [benadeelde partij 1] is hoofdelijk toegewezen tot het bedrag van € 10.497,32 aan materiële en immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 9 januari 2019 tot aan de dag der algehele voldoening en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De vordering van de [benadeelde partij 2] is hoofdelijk toegewezen tot een bedrag van € 2.2448,48 aan materiële en immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 9 januari 2019 tot aan de dag der algehele voldoening en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De verdachte is telkens hoofdelijk veroordeeld in de kosten van de benadeelde partijen tot op het moment van het wijzen van het vonnis begroot op nihil en in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten.
Namens de verdachte is tegen dit vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis waarvan beroep zal vernietigen en, opnieuw rechtdoende, bewezen zal verklaren hetgeen aan de verdachte ten laste is gelegd en de verdachte zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 36 maanden waarvan 12 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren.
Met betrekking tot de vordering van de [benadeelde partij 1] is geconcludeerd tot integrale toewijzing, te vermeerderen met de wettelijke rente.
Met betrekking tot de vordering van de [benadeelde partij 2] is geconcludeerd tot toewijzing van de materiële schade tot een bedrag van € 1.148,84 en niet-ontvankelijkheidsverklaring van de immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente. Ten slotte is telkens gerekwireerd tot oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De verdediging heeft het hof verzocht de verdachte van het tenlastegelegde vrij te spreken. Subsidiair is een strafmaatverweer gevoerd.
Met betrekking tot de vorderingen van de benadeelde partijen heeft de verdediging geconcludeerd dat de vordering van [benadeelde partij 2] ten aanzien van de gevorderde immateriële schade niet-ontvankelijk is. Voor het overige heeft de verdediging geen opmerkingen gemaakt en naar voren gebracht zich ten aanzien van de beslissing op die vorderingen te refereren aan het oordeel van het hof.
Vonnis waarvan beroep
Het beroepen vonnis zal worden vernietigd reeds omdat het proces-verbaal van de terechtzitting (in verband met de maatregelen ter bestrijding van de coronapandemie) in eerste aanleg niet is ondertekend door de politierechter en de griffier en derhalve niet voldoet aan de eisen die daaraan op grond van artikel 327 juncto artikel 378, tweede lid, Wetboek van Strafvordering (Sv) worden gesteld.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
zij op of omstreeks 9 januari 2019 te [plaats] , tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, een bestelauto, merk/type Ford Transit Custom, [kenteken] , in elk geval enig goed, die/dat geheel of ten dele aan een ander dan aan haar, verdachte en/of haar mededader(s) toebehoorde, te weten aan [benadeelde partij 2] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl deze diefstal werd voorafgegaan, vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen [benadeelde partij 1] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden of gemakkelijk te maken, of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf of een of meer andere deelnemer(s) aan het misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, door genoemde [benadeelde partij 1] te drogeren met GHB, althans in elk geval het brengen van genoemde [benadeelde partij 1] in een staat van bewusteloosheid en/of onmacht.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten of omissies zijn verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
zij op 9 januari 2019 te [plaats] , tezamen en in vereniging met anderen, een bestelauto, merk/type Ford Transit Custom, [kenteken] , die aan een ander dan aan haar, verdachte en haar mededaders toebehoorde, te weten aan [benadeelde partij 2] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl deze diefstal werd vergezeld van geweld tegen [benadeelde partij 1] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken, door genoemde [benadeelde partij 1] te drogeren met GHB.
Het hof acht niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, zodat zij daarvan zal worden vrijgesproken.
Bewijsmiddelen
Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt – tenzij anders vermeld – bedoeld een proces-verbaal opgenomen in het einddossier van de politie-eenheid Zeeland-West-Brabant, district De Baronie, op ambtseed opgemaakt door [verbalisant 1] , brigadier van politie, proces-verbaalnummer PL2000-2019134626 Z, gesloten d.d. 18 juli 2019, bevattende een verzameling op ambtseed dan wel ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal van politie met daarin gerelateerde bijlagen, met doorgenummerde dossierpagina’s 1-150.
Alle te noemen processen-verbaal zijn in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde verbalisanten. Alle verklaringen zijn, voor zover nodig, zakelijk weergegeven.
De beslissing dat het bewezenverklaarde door de verdachte is begaan, berust op de feiten en omstandigheden als vervat in de hieronder weergegeven bewijsmiddelen in onderlinge samenhang beschouwd.
1.
Het proces-verbaal van aangifte d.d. 12 januari 2019 (pg. 64-68), met blijkens het gerelateerde op pg. 67, goederenbijlage (pg. 68-69), voor zover inhoudende als verklaring van aangever [benadeelde partij 2] (mede) namens het slachtoffer [benadeelde partij 1] :
Ik ben namens het slachtoffer gerechtigd tot het doen van aangifte.
Ik wens aangifte te doen van diefstal uit mijn woning in vereniging, diefstal van mijn bestelauto, Ford, voorzien van het [kenteken] , mishandeling van mijn zoon of poging zware mishandeling van mijn zoon.
Ik ben hier in het bijzijn van mijn zoon [benadeelde partij 1] [geboortedatum 2] (
het hof begrijpt: [benadeelde partij 1]). Ik doe de aangifte omdat mijn zoon verstandelijk beperkt is en een IQ van 68 heeft maar ook een lichamelijke beperking. Gelukkig is zijn geheugen heel goed.
Sinds twee maanden heeft mijn zoon contact met een vrouw genaamd [verdachte] (
het hof begrijpt hierna telkens: [verdachte]), die hij heeft ontmoet tijdens het bloemencorso en toen hebben ze telefoonnummers uitgewisseld. Ik zal nu in de ik-vorm doorgaan zoals mijn zoon dat zou verklaren.
Ik toon u nu mijn telefoon met de app-gesprekken die ik sinds 8 december 2018 op mijn telefoon heb staan. Ik zal een uitdraai laten maken van de gesprekken die u bij dit proces-verbaal kunt voegen. Haar nummer is [telefoonnummer] . Ik heb op 8 januari 2019 de gehele dag door al regelmatig app-contact gehad met [verdachte] . Dat was tussen 08.43 uur tot 21.45 uur. Tijdens dat app-contact om 20.39 uur heb ik wel aangegeven dat ik alleen thuis was en dat mijn ouders pas een dag later terug zouden komen. Zoals aangegeven was de laatste app op 8 januari 2019 om 21.45 uur en daarna werd het enige tijd stil. Echter, op 9 januari 2019 om 01.23 uur kreeg ik een app van [verdachte] , gevolgd door meerdere appjes. Ik las dat [verdachte] aangaf dat ze binnen een paar minuutjes in mijn richting kon vertrekken. Ik heb terug geappt dat dit goed was. Vervolgens zijn er vele appjes op en neer gegaan tussen mij en [verdachte] .
Uiteindelijk was [verdachte] op 9 januari 2019 omstreeks 03.36 uur bij mij in [plaats] . Ik zag dat [verdachte] met een auto is aangekomen. De auto bleef staan toen ze bij mij binnen kwam. Toen ze aangekomen was, is [verdachte] binnen gekomen en heb ik haar wat te drinken ingeschonken. Ik heb haar wijn gegeven uit een afgesloten nieuwe fles die in de woning aanwezig was. Wij zaten aan de keukentafel. Ik denk dat wij ongeveer 15 à 20 minuten aan de keukentafel hebben gezeten. Ik moest naar de wc en [verdachte] is aan de keukentafel blijven zitten. Toen ik terugkwam van de wc heb ik nog een slokje wijn genomen. Wat er toen gebeurd is, weet ik niet meer. Ik weet dat ik het slokje wijn nam en werd weer wakker toen ik op de bank lag. Hoe ik op de bank terecht ben gekomen weet ik niet.
(dossierpagina 66)
Toen ik wakker werd, hoorde ik een auto starten. Ik zag dat [verdachte] niet meer in onze woning was. Ik ben opgesprongen en ben naar buiten gelopen. Ik zag de auto van mijn vader wegrijden, dit is een bestelauto. Ik zag dat er nog een tweede auto bij was, volgens mij een personenauto. Ik heb toen de politie gebeld. (…) Ik heb toen nog een keer geprobeerd om [verdachte] te bellen maar kreeg weer geen contact. Op 9 jaunauri 2019, om uur heb ik nog een app gesturd naar [verdachte] , maar geen antwoord op gekregen.
Eenmaal terug in de keuken zag ik dat het glas waaruit [verdachte] gedronken had, was weggenomen. Vervolgens is de politie gekomen en ben ik met een ambulance naar het ziekenhuis gebracht. De reden daarvoor was dat ik het vermoeden had dat er iets in mijn glas is gedaan, omdat ik niet goed weet hoe ik vanuit de keuken op de bank terecht ben gekomen
Vader gaat nu verder. Wij hebben camera's hangen bij ons huis en die hebben wij uitgekeken. Wij stellen de beelden ter beschikking voor het onderzoek. Bij het uitkijken van de beelden is te zien dat er buiten [verdachte] nog twee personen zijn. Duidelijk is te zien dat er buiten twee personen staan te wachten. Te zien is dat [verdachte] regelmatig naar buiten gaat en weer terugkomt. Dat ze buiten ook met de twee jongens spreekt en het lijkt erop dat ze onderling contact hebben. Uiteindelijk is één van de jongens nog binnen in de woning geweest, het was niet lang, maar wel in de woning.
Vanuit de woning heeft men de sleutel van mijn bestelbus weggenomen, stapt één van de jongens achter het stuur van mijn bestelbus en stapt [verdachte] er aan de passagierskant in. De andere jongen loopt hard naar de personenauto (die we helaas niet op beeld hebben) en zal daar mee vertrokken zijn.
Ondertussen hebben wij ook de uitslag van het bloedonderzoek vanuit het ziekenhuis gekregen. [benadeelde partij 1] is positief getest op GHB.
Aan niemand werd het recht of de toestemming gegeven tot het plegen van het feit.
(dossierpagina 68)
Bijlage goederen
Voertuig : Bestelauto
Merk/type : Ford Transit Custom
[kenteken]
2.
Een geschrift in de zin van artikel 344, eerste lid, onder 5, van het Wetboek van Strafvordering, te weten een, blijkens het gerelateerde op pg. 65, bij de hierboven genoemde aangifte gevoegd overzicht van berichten tussen [benadeelde partij 1] en verdachte (pg. 70-82), voor zover inhoudende:
(dossierpagina 78)
08-01-19 08:43 - [verdachte] (het hof begrijpt hierna telkens: [verdachte] ): Hey lieverd
08-01-19 08:43 - [verdachte] : Ik ben vandaag rond 17.18 klaar in [plaats]
08-01-19 08:44 - [verdachte] : Zal ik je dan ff laten weten tegen de tijd dat ik klaar ben?
08-01-19 09:17 - [benadeelde partij 1] : Oké is goed dan geef ik me adres als je klaar bent schat
08-01-19 09:41 - [benadeelde partij 1] : Ik hoor het wel schat
08-01-19 12:39 - [verdachte] : Oke das goed
08-01-19 12:45 - [benadeelde partij 1] : Oké schat ik heb er zin in jij ook
(…)
08-01-19 19:04 - [verdachte] : Olaa
08-01-19 19:04 - [benadeelde partij 1] : Oké kom je nog
08-01-19 19:05 - [benadeelde partij 1] : Of moet je nog werken
08-01-19 19:05 - [verdachte] : Is nu al beetje laat he
08-01-19 19:05 - [benadeelde partij 1] : Voor mij niet hoor je mag komen hoor
08-01-19 19:07 - [benadeelde partij 1] : je mag nog komen hoor ik vind het nog niet laat hoor
08-01-19 19:07 - [benadeelde partij 1] : Kan je nog komen
08-01-19 19:07 - [verdachte] Jahwel
08-01-19 19:08 - [benadeelde partij 1] : Oké laat zo ff weten of dat je nog zo komt ik ben morgen vrij dus we hebben nog heel de avond
08-01-19 19:40 - [benadeelde partij 1] : Kom je nog
08-01-19 20:25 - [benadeelde partij 1] : Ik wil nog graag dat je komt
(dossierpagina 79)
08-01-19 20:39 - [benadeelde partij 1] : Je kunt ook blijven slapen hoor mij ouders komen pas morgen avond thuis
08-01-19 20:42 - [verdachte] : Ik ben nou net thuis moet ff me fone laden dan kan ik naar jou vertrekken goed
08-01-19 20:43 - [verdachte] Moet je ff je adres geven
08-01-19 20:48 - [benadeelde partij 1] : Oké is is goed mij adres is [adres 2] tis in een pad mij buurman is [nummer 1] maar daar moet je niet zijn daar recht een pad in rijden lang een koeien boer rijden pad in rijden staat camping de ossewei aan houden en dan moet je tot het zand pad rijden en dan rechts er staat een groot huis met een kerst boom met blauwe licht en daar achter staat een klein huisje daar is licht aan daar moet je zijn schat
08-01-19 21:23 - [benadeelde partij 1] : Kom je nog dan en moet ik je in [plaats] op vangen moet je ff zeggen hoe laat je daar bent en wat voor auto heb je
08-01-19 21:42 - [benadeelde partij 1] : He
08-01-19 21:45 - [benadeelde partij 1] : He hoe wil je het
09-01-19 01:23 - [verdachte] : Moppie
09-01-19 01:23 - [verdachte] : Ben je nog wakker
(dossierpagina 80)
09-01-19 01:24 - [verdachte] : Ik kan binnen een paar minuutjes richting jou vertrekken
09-01-19 01:25 - [benadeelde partij 1] : Oké is goed kom je rechtstreeks na mij huis
09-01-19 01:32 - [verdachte] : Ik ga de route intikken
09-01-19 01:33 - [benadeelde partij 1] : Oké ik hoor het wel hoe laatje bij mij bent
09-01-19 01:33 - [verdachte] : Ik app je zo terug
09-01-19 01:37 - [verdachte] : Dat je nog niet sliep joh
09-01-19 01:37 - [benadeelde partij 1] : Nee dacht aan jouw
09-01-19 01:39 - [verdachte] : Het is 38 km
09-01-19 01:39 - [verdachte] 37 min
09-01-19 01:41 - [verdachte] : Ik app ke als ik weg rij tot zo
09-01-19 01:43 - [benadeelde partij 1] : Oké app maar als je weg rij duur dat nog lang en je kan mij bellen he als je het niet kan vinden he
09-01-19 01:43 - [verdachte] : Ja met een paar minutjes rij ik weg
09-01-19 01:43 - [verdachte] : Maar uhm beetje rare vraag he vind je het goed dat we gewoon samen drankje doen dat dat gratis is gewoon gezelligheid en ik jou wel lief vind
09-01-19 01:53 - [verdachte] : Heb je een flesje wijn ofzo
(dossierpagina 81)
09-01-19 01:54 - [verdachte] : Ik vertrek nu
09-01-19 01:55 - [benadeelde partij 1] : Heb wel een fles wijn
09-01-19 02:21 - [benadeelde partij 1] : Ben je met de auto
09-01-19 02:25 - [verdachte] : Zoiets
09-01-19 02:25 - [verdachte] : Ja
09-01-19 02:40 - [benadeelde partij 1] : [plaats] is nog geen buiten land je moet naarde [adres 2] zijn pad in rijden na [nummer 1] en dan tot het zand pad rijden en dan recht
09-01-19 02:44 - [verdachte] : Ik ben er in 12 min
09-01-19 02:44 - [verdachte] : Aaaaa maargoed datje ouders er niet zijn haha
09-01-19 02:45 - [benadeelde partij 1] : Oké nee hoor ben niet goed ja dat is waar dat ze er niet zijn
09-01-19 02:47 - [verdachte] : Ik ben nu bij [plaats] andere kant op gegaan
09-01-19 02:48 - [benadeelde partij 1] : Oow je moet naar [plaats] hoor
09-01-19 03:13 - [benadeelde partij 1] : Kun je het vinden
(dossierpagina 82)
09-01-19 03:19 - [verdachte] : Ben er zo goed als
09-01-19 03:19 - [verdachte] : Rij nu [straat 2]
09-01-19 03:22 - [benadeelde partij 1] : Dan als maar recht door rijden voor ben café dan thuur ook recht door rijden [plaats] uit rijden als maar recht door tot [adres 2] daar moet je niet zij naar dat nummer recht pad in rijden tot het zand pad rijden en dan rechts
09-01-19 03:22 - [benadeelde partij 1] : Daar woon ik
09-01-19 03:31 - [verdachte] : tegenover [nummer 2] ???
09-01-19 03:32 - [verdachte] : Kan dat kloppen?
09-01-19 03:32 - [benadeelde partij 1] : Moet je een pad in rijden het er staat een wit bord [naam 1] daar moetje in rijden en dan als maar recht door rijden ik kom wel met de zak lamp in het pad staan
09-01-19 03:36 - [verdachte] ): Kan jij nie ff buiten komen?
3.
Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 22 januari 2019 (pg. 120-123), voor zover inhoudende als relaas van [verbalisant 1] :
Naar aanleiding van een diefstal bestelauto werden door de aangever beelden ter beschikking gesteld van de diefstal. Deze beelden zijn door mij verbalisant uitgekeken. Vooraf werd door aangever medegedeeld dat de tijd niet correct is. Men heeft de tijd nimmer bijgezet tussen winter- en zomertijd. In werkelijkheid is het één uur eerder.
04.16.03 [benadeelde partij 1] staat achter keukendeur en trekt jas aan.
04.16.30 [benadeelde partij 1] komt naar buiten met zaklamp aan.
04.28.38 [benadeelde partij 1] komt vanaf rechts in beeld terug lopen, in bijzijn van een vrouw.
04.28.52 [benadeelde partij 1] en de vrouw gaan via keukendeur naar binnen.
04.43.26 Rechts bij woning staat man in beeld.
04.44.14 Man loopt richting keukendeur.
04.44.46 Man weer uit beeld.
04.49.58 Komt auto aanrijden, te zien aan de lichten.
04.53.13 Vrouw komt uit keuken naar buiten, is aan het bellen, en loopt rechts uit beeld.
(…)
04.58.01 Vrouw gaat keuken weer binnen.
05.08.42 Vrouw staat buiten te bellen.
05.09.00 Vrouw staat buiten te wachten en te bellen.
05.22.17 Vrouw staat voor keukendeur, met telefoon en staat te roken. Rechts bij woning staat een man te wachten.
05.22.37 Vrouw loopt richting man.
05.22.47 Vrouw staat bij man.
05.22.52 Vrouw en man staan samen bij hoek van woning.
05.22.53 Vrouw loopt terug richting keuken.
05.23.38 Vrouw gaat naar binnen in keuken.
05.24.07 Man met telefoon in beeld.
05.24.26 Man loopt voorzichtig richting keukendeur.
05.24.36 Man kijkt naar binnen in keuken.
05.24.54 Man loop verder richting keukendeur.
05.24.56 Man loopt nog steeds richting keukendeur.
05.25.02 Man staat voor keukendeur.
05.25.30 Man staat nog steeds voor keukendeur.
05.25.49 Tweede man komt in beeld.
05.26.41 Overleg tussen de twee mannen.
05.27.02 Mannen staan buiten en kijken naar binnen in keuken.
05.27.14 Overleg tussen de twee mannen.
05.27.26 Beiden lopen weg naar midden erf.
05.28.36 Eerste man loopt richting keukendeur.
05.28.47 Tweede man loopt weg uit beeld.
05.28.52 Keukendeur gaat open, contact tussen vrouw en man.
05.28.36 Eerste man loopt richting keukendeur.
05.29.07 Keukendeur open, contact tussen vrouw en man buiten.
05.29.25 Beiden nog steeds in keukendeur.
(dossierpagina 122)
05.29.53 Vrouw gaat naar binnen door open deur.
05.30.27 Vrouw staat in open keukendeur.
05.31.57 Vrouw komt naar buiten en doet de keukendeur dicht.
05.34.43 Vrouw gaat keuken weer in, loopt op en neer tussen kamer en keuken.
05.40.30 Vrouw staat binnen voor keukendeur.
05.41.33 Vrouw komt naar buiten en staat te bellen.
05.41.54 Vrouw loopt weg en kort daarop uit beeld.
05.44.04 Alle drie personen komen aanlopen vanaf rechts.
05.44.19 Een persoon (man) staat achter bestelbus. De vrouw loopt naar de rechterzijde van de bestelbus.
05.44.32 Man naar binnen in keuken. Blijft in deuropening staan.
05.45.03 Twee mannen rond de bestelbus, de mannen kijken naar binnen in keuken.
05.45.36 Een man weer bij achterzijde bestelbus.
05.45.50 Lichten bestelbus gaan aan.
05.45.54 Een man gaat naar linkerzijde bestelbus en vrouw naar rechterzijde.
05.46.06 Man komt uit keukendeur en loopt hard weg.
05.46.18 Bestelbus rijdt achteruit weg.
05.46.34 [benadeelde partij 1] komt naar buiten gelopen.
05.46.40 [benadeelde partij 1] uit beeld, loopt achter bestelbus aan.
4.
Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 9 januari 2019 (pg. 114), voor zover inhoudende als relaas van [verbalisant 2] , [verbalisant 3] en [verbalisant 4] :
Op 9 januari 2019 omstreeks 09:54 uur reden wij over de [adres 3] . Wij waren voor een buurtonderzoek naar aanleiding van diefstal voertuig onderweg naar de [adres 4] . Tijdens het rijden naar dit adres zag ik, [verbalisant 2] , dat het voertuig Ford Transit Custom met [kenteken] in de [straat 1] ter hoogte van perceel [adres 5] stond geparkeerd. Om 13:55 uur is de opdracht gegeven voor het laten takelen van het voertuig voor eventueel sporenonderzoek. Het voertuig is gesleept door [naam 2] naar [adres 6] .
5.
Het proces-verbaal sporenonderzoek d.d. 10 januari 2019 (pg. 107-109), voor zover inhoudende als relaas van [verbalisant 5] :
(dossierpagina 107)
Op 10 januari 2019 werd door mij als forensisch onderzoeker op verzoek van de politie een forensisch onderzoek naar sporen verricht in verband met een diefstal bestelauto, gepleegd tussen 9 januari 2019 te 03:40 uur en 05:07 uur.
Onderzoekslocatie
Het onderzoek is verricht in en aan een bestelbus die gestald stond in een afgesloten plaats van berging, zijnde autobergingsbedrijf [naam 2] , gevestigd op het [adres 6] . De bestelbus stond gestald in de afgesloten loods van dit autobergingsbedrijf.
Soort: bestelbus
Merk/type: Ford/Transit custom
[kenteken]
Onderzoek plaats delict
(dossierpagina 109)
Door mij werd het stuurwiel van de bestelbus bemonsterd op latente aanwezigheid van epitheel. Deze bemonstering werd door mij voorzien van SIN nummer AAMH2856NL en veiliggesteld.
6.
Het NFI-rapport ‘DNA-onderzoek naar aanleiding van een diefstal in [plaats] op 9 januari 2019’ d.d. 3 april 2019, voor zover inhoudende als relaas van [rapporteur] , NFI-deskundige (pg. 138-141):
Onderstaand onderzoeksmateriaal is onderworpen aan een DNA-onderzoek:
AAMH2856NL#01 een bemonstering (stuurwiel bestelbus)
(pagina 139)
Tabel 2 Resultaat, interpretatie en conclusie vergelijkend DNA-onderzoek
SIN (
omschrijving)
Beschrijving DNA-profiel
Celmateriaal kan afkomstig zijn van
AAMH2856NL#01 een bemonstering (
stuurwiel bestelbus)
DNA-mengprofiel van minimaal drie personen
- slachtoffer [benadeelde partij 2]
- [medeverdachte 1] (zie' Bewijskracht van
het vergelijkend DNA-onderzoek')
- minimaal één onbekende persoon
(pagina 140)
DNA-databank
DNA-mengprofiel AAMH2856NL#01 is op 26 maart 2019 eenmalig vergeleken met daarin aanwezige DNA-profielen van personen. Hierbij is gericht gezocht naar de persoon die, naast slachtoffer [benadeelde partij 2] , relatief veel DNA heeft bijgedragen aan deze bemonstering.
Hierbij is een overeenkomst gevonden met het DNA-profiel van onderstaande persoon
Achternaam [medeverdachte 1]
(het hof begrijpt telkens: [medeverdachte 1] )
Voornamen [medeverdachte 1]
Geboortedatum [geboortedatum 3]
Geboorteplaats [geboorteplaats 2]
SIN/Identiteitszegel RAAS4182NL
(…)
Bewijskracht van het vergelijkend DNA-onderzoek:
Voor het berekenen van de bewijskracht van de overeenkomsten tussen het
DNA-profiel van [medeverdachte 1] en DNA-mengprofiel AAMH2856NL#01 zijn de volgende aannames gedaan:
  • bemonstering AAMH2856NL#01 bevat DNA van drie personen;
  • slachtoffer [benadeelde partij 2] is één van de donoren;
  • de onbekende personen in dit mengsel zijn niet onderling of aan [benadeelde partij 2] en [medeverdachte 1] verwant.
Onder deze aannames zijn de resultaten van het DNA-onderzoek beschouwd onder het volgende hypothesepaar:
Hypothese 1: De bemonstering bevat DNA van slachtoffer [benadeelde partij 2] , [medeverdachte 1] en één willekeurige onbekende persoon.
Hypothese 2: De bemonstering bevat DNA van slachtoffer [benadeelde partij 2] en twee willekeurige onbekende personen.
Het verkregen DNA-mengprofiel AAMH2856NL#01 is meer dan 1 miljard keer waarschijnlijker wanneer hypothese 1 waar is, dan wanneer hypothese 2 waar is.
  • bemonstering AAMH2856NL#01 bevat DNA van drie personen;
  • slachtoffer [benadeelde partij 2] is één van de donoren;
  • de onbekende personen in dit mengsel zijn niet onderling of aan [benadeelde partij 2] en [medeverdachte 1] verwant.
Het verkregen DNA-mengprofiel AAMH2856NL#01 is
meer dan 1 miljard keer waarschijnlijkerwanneer hypothese 1 waar is, dan wanneer hypothese 2 waar is.
7.
Een geschrift in de zin van artikel 344, eerste lid, onder 5, van het Wetboek van Strafvordering, te weten een aanvraagrapport gericht aan de [spoedeisende hulp] , d.d. 14 januari 2019 (pg. 146), voor zover inhoudende :
Klinisch Chemisch en Hematologisch Laboratorium
[adres 7]
Naam patiënt : [benadeelde partij 1]
Geb.dat./Gesl. : [geboortedatum 2]
Adres : [adres 2]
Afnamedatum: 09.01.2019 09:33Afnamelocatie: [adres 7]
Resultaat Eenheid
Chemie Farmacologie, Medicijn, Toxicologie
GHB in urine positief mg/mL urine
8.
Een geschrift in de zin van artikel 344, eerste lid, onder 5, van het Wetboek van Strafvordering, te weten een specialistenbrief van [Ziekenhuis] , d.d. 9 januari 2019 (pg. 147-148), opgemaakt door [arts assistent interne geneeskunde] , mede namens [arts, supervisor] , voor zover inhoudende:
[benadeelde partij 1] (het hof begrijpt: [benadeelde partij 1] )
[adres 2]
Geb: [geboortedatum 2]
Specialist: Interne geneeskunde
Geachte collega,
Op 9-1-2019 bezocht uw patiënt de Spoedeisende Hulp van ons ziekenhuis.
Reden van verwijzing: misselijkheid en braken
Anamnese:
Vannacht vriendin bij hem thuis geweest. Had een klein beetje wijn voor zichzelf ingeschonken, vervolgens naar toilet gegaan. Na terugkomst zat er meer in en zou zij hebben bijgeschonken. Vervolgens een slok genomen en weet daarna niets meer. Uur later wakker geworden. Hoorde toen de nieuwe auto van zijn ouders wegrijden. Is opgesprongen en gaan kijken. Vervolgens was de auto van zijn ouders meegenomen, zij was daarbij, door hem gezien. Vervolgens eenmaal gebraakt. Nu nog wat misselijk en duizelig. Nu geen contact met haar te krijgen.
(dossierpagina 148)
Voorlopige conclusie en diagnose:
Bovengenoemde 25-jarige man presenteert zich met
Vermoedelijke drogering met een downer dd GHB dd benzodiazepine
Kan voor uitslag tox screening bellen.
9.
Het proces-verbaal van verhoor d.d. 9 juli 2019 (pg. 26-32), voor zover inhoudende als verklaring van verdachte:
V: staat voor vraag verbalisant.
A: staat voor antwoord verdachte.
O: staat voor opmerking verbalisant.
(dossierpagina 28)
V: Waar was u op woensdag 9 januari 2019, omstreeks 01.20 uur?
A: Ik gok in [plaats] , maar het precieze tijdstip weet ik niet. (…).
V: Welk nummer had u op 9 januari 2019?
A: Nummer [telefoonnummer] .
(…).
Ik weet dat ik die dag daar ben geweest voor een escortafspraak. (…) Ik had op een gegeven moment contact met een jongen uit [plaats] . Wij hadden app contact met elkaar en spraken af dat ik naar die jongen thuis zou gaan. Ik denk dat ik via app zijn adres kwam te weten, dat bleek dus in [plaats] te zijn. Ik heb toen twee kennissen benaderd, die mij naar [plaats] brachten. Mijn kennissen hebben mij in [plaats] bij die jongen thuis afgezet. Ik heb samen met die jongen een wijntje gedronken. (…) Ik ben door mijn kennissen teruggebracht naar [plaats] .
O: Volgens ons had u contact met een jongen genaamd [benadeelde partij 1] .
A: Dat kan ja.
(dossierpagina 29)
V: Weet u het huisadres van [benadeelde partij 1] nog?
A: Nee. Het was wel afgelegen. Het was niet 1-2-3 te vinden.
V: Hoe bent u daar naar toe gegaan, met welk vervoermiddel?
A: Met een auto. Ik denk een Audi. Deze Audi was één van mijn kennissen. Wij zijn bij die woning gestopt, althans in de buurt want ik moest nog een eindje door de modder lopen.
Mijn kennissen hebben die auto aan de kant van de weg geparkeerd, tot ik hun belde.
V: Klopt het dat [benadeelde partij 1] naar buiten is gekomen en u opgehaald heeft en dat u samen naar
de woning bent gelopen?
A: Ja. Hij kwam mij ophalen aan de weg en liepen toen samen naar zijn woning.
V: Eenmaal in de keuken bij [benadeelde partij 1] , wat heeft u toen gedaan?
A: Ik heb met hem gepraat. We hebben een wijntje gedronken.
Toen wij in de keuken samen aan het praten waren, heb ik geappt met mijn kennissen dat ze mij op moesten komen halen.
(dossierpagina 30)
V: Wie zijn die kennissen?
A: [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] .
Bewijsoverwegingen
De verdediging heeft het hof verzocht de verdachte van het tenlastegelegde vrij te spreken. De verdediging concludeert op basis van het dossier dat de tenlastegelegde diefstal met geweld niet bewezen kan worden verklaard. De verdachte ontkent GHB in het wijnglas van het slachtoffer te hebben gedaan. Dat daadwerkelijk GHB in het wijnglas van het slachtoffer heeft gezeten kan volgens de raadsman niet worden vastgesteld. Daarnaast is de hoeveelheid bij het slachtoffer aangetroffen GHB niet gedocumenteerd.
Voorts is er in het geval van de verdachte geen sprake van de voor medeplegen vereiste voldoende significante of wezenlijke bijdrage aan de diefstal van de bestelauto, nu op basis van de camerabeelden niet valt vast te stellen dat de verdachte (als bijrijder) in de bestelauto is gestapt, waarin [medeverdachte 1] is weggereden.
Feiten en omstandigheden
Het hof stelt op basis van de inhoud van de gebezigde bewijsmiddelen, in onderlinge samenhang en (tijds)verband bezien, de volgende feiten en omstandigheden vast.
Op 9 januari 2019 is de verdachte samen met [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] naar de woning van de familie [familienaam benadeelde partijen] afgereisd. [benadeelde partij 1] was op dat moment alleen thuis. De verdachte is de woning binnengaan. Na binnenkomst in de woning is de verdachte samen met [benadeelde partij 1] aan de keukentafel gaan zitten en hebben zij wijn gedronken. Die wijn was afkomstig uit een daarvoor nog afgesloten wijnfles uit de woning. [benadeelde partij 1] is vervolgens naar het toilet gegaan, bij terugkomst heeft hij nog wijn gedronken en vanaf dat moment is hij in slaap gevallen en weet hij niet meer wat er is gebeurd. Het hof leidt uit de feiten en omstandigheden af dat de verdachte op dat moment als enige van de verdachten aanwezig was in de woning.
Uit voormelde woning is de sleutel van de bestelauto van [benadeelde partij 2] weggenomen en vervolgens is de bestelauto van [benadeelde partij 2] weggenomen. De verdachte en [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] zijn gedrieën, in afzonderlijke voertuigen, vertrokken.
Uit toxicologisch onderzoek – enkele uren nadat de verdachte [benadeelde partij 1] had bezocht verricht – blijkt dat de urine van [benadeelde partij 1] positief is getest op de aanwezigheid van GHB.
Uit de gebezigde bewijsmiddelen en het vorenoverwogene blijkt ten aanzien van de bijdrage van de verdachte aan het delict het volgende.
Plan en uitvoering van de diefstal met geweld
Op grond van het voorgaande is het hof van oordeel dat het niet anders kan zijn dan dat aan de diefstal (van de bestelauto) een gezamenlijk plan ten grondslag heeft gelegen om [benadeelde partij 1] te drogeren en dat dit plan (mede gelet op de rolverdeling) bij de verdachten bekend is geweest. De verklaring van de verdachte dat zij onschuldig is acht het hof ongeloofwaardig. Daarbij is in het bijzonder in aanmerking genomen dat de verdachte op het moment dat zij met [benadeelde partij 1] aan de keukentafel zat – naast [benadeelde partij 1] – de enige persoon was die in de woning van de familie [familienaam benadeelde partijen] aanwezig was. Het hof is van oordeel dat het niet anders kan zijn dan dat de verdachte de GHB in de wijn van [benadeelde partij 1] heeft gedaan op het moment dat hij naar het toilet ging en waarvan hij nadien heeft gedronken, als gevolg waarvan hij buiten bewustzijn is geraakt. Aanwijzingen voor het tegendeel zijn niet aannemelijk geworden. Het hof is in dezen van oordeel dat het in een staat van buiten bewustzijn brengen van [benadeelde partij 1] door hem te drogeren als geweld kan worden aangemerkt. Ingevolge artikel 81 Sr wordt het brengen in een staat van bewusteloosheid (of onmacht) immers gelijk gesteld met het plegen van geweld. Dat de (exacte) hoeveelheid in het lichaam van [benadeelde partij 1] aangetroffen GHB niet is gedocumenteerd doet aan het voorgaande niet af. Het hof merkt daarbij nog op dat door de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep is verklaard dat zij jarenlang GHB heeft gebruikt. Het hof stelt aldus vast dat de verdachte zeer goed op de hoogte was van de effecten van GHB.
Medeplegen van diefstal met geweld
Het hof heeft hiervoor vastgesteld dat aan het bestelen een gezamenlijk plan ten grondslag heeft gelegen. De verdachte en [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] zijn naar de woning van de familie [familienaam benadeelde partijen] gereden met het gezamenlijke doel om daar (een) goed(eren) weg te nemen. De verdachte is de woning binnengegaan en heeft het slachtoffer gedrogeerd met GHB. De verdachte en [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] hebben gedrieën onderling contact gehad rondom de woning.
De woning is doorzocht en de sleutel van de bestelauto van [benadeelde partij 2] is weggenomen. Het slachtoffer [benadeelde partij 1] is, buiten bewustzijn, in de woning achtergelaten. De verdachte en [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] zijn gedrieën – in twee voertuigen vrijwel direct achter elkaar – bij de woning van de familie [familienaam benadeelde partijen] vertrokken. Op de camerabeelden die daarvan zijn gemaakt is door [verbalisant 1] waargenomen dat een man, van wie het hof vaststelt dat het [medeverdachte 1] moet zijn geweest, aan de linkerzijde (het hof begrijpt: de bestuurderskant) en een vrouw, van wie het hof vaststelt dat het de verdachte moet zijn geweest, aan de rechterzijde (het hof begrijpt: de bijrijderskant) van de weggenomen bestelauto zijn waargenomen. Voorts is op de camerabeelden waargenomen dat een derde man, van wie het hof vaststelt dat het [medeverdachte 2] moet zijn geweest, uit de keukendeur kwam lopen en vervolgens hard is weggelopen, waarna de verdachten zijn weggereden. Op grond van het vorenstaande, in onderlinge samenhang en (tijds)verband bezien, is het hof van oordeel dat het niet anders kan zijn dan dat de verdachte als bijrijder in de weggenomen bestelauto is vertrokken.
Het hof is van oordeel dat de verdachte nauw en bewust heeft samengewerkt met [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] ter zake van de bewezenverklaarde diefstal met geweld. Het hof acht de voor medeplegen vereiste nauwe en bewuste samenwerking van voldoende gewicht. Het hof heeft daarbij onder meer gelet op de intensiteit van de samenwerking, de onderlinge taakverdeling tussen de verdachten, de rol van de verdachte in de voorbereiding en ten slotte de rol van de verdachte in het delict, zoals blijkt uit het voorgaande en de inhoud van de gebezigde bewijsmiddelen.
Conclusie
Concluderend acht het hof, op grond van het vorenoverwogene en de hiervoor weergegeven bewijsmiddelen, in onderling verband en samenhang bezien, wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte zich aan de tenlastegelegde diefstal met geweld heeft schuldig gemaakt.
Het verweer van de verdediging wordt in alle onderdelen verworpen.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezenverklaarde wordt als volgt gekwalificeerd:
diefstal, vergezeld van geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluiten. Het feit is strafbaar.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezenverklaarde.
Op te leggen straf
De raadsman van de verdachte heeft het hof, ingeval het tot een bewezenverklaring komt, subsidiair verzocht rekening te houden met de omstandigheden waaronder het tenlastegelegde heeft plaatsgevonden. Volgens de raadsman is de verdachte het slachtoffer geweest van de medeverdachten en is zij door hen gebruikt als willoos werktuig. Hij heeft het hof verzocht te volstaan met oplegging van de maximale taakstraf in combinatie met een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf.
Het hof overweegt als volgt.
Het hof heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarnaast is gelet op de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komt in het hierop gestelde wettelijke strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
De verdachte is op 9 januari 2019 samen met twee medeverdachten de woning van de [familienaam benadeelde partijen] binnengegaan met het voornemen [benadeelde partij 1] te drogeren en een diefstal te plegen. De verdachte en de medeverdachten hebben vervolgens, nadat het slachtoffer door de verdachte was gedrogeerd met GHB, de sleutel van de bestelauto van de vader van het slachtoffer uit de woning weggenomen en deze bestelauto is door de verdachten weggenomen. De verdachte en de medeverdachten hebben aldus met medeneming van een goed en in de wetenschap dat het slachtoffer buiten bewustzijn was geraakt, de woning verlaten. De verdachte en de medeverdachten hebben zich in het geheel niet bekommerd over het slachtoffer.
Door haar handelen heeft de verdachte het vertrouwen van het slachtoffer ernstig geschonden. Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de vader van het slachtoffer, [benadeelde partij 2] , naar voren gebracht dat de impact van het handelen van de verdachte en haar medeverdachten voor [benadeelde partij 1] en voor hem als vader nog steeds voelbaar is.
Een feit als het onderhavige, te weten een diefstal met geweld waarbij het slachtoffer met een lichamelijke beperking is gedrogeerd met drugs, betreft een hoogst ernstig strafbaar feit. Het hof neemt daarbij in aanmerking dat dit feit heeft plaatsgehad in de eigen woning en dat de verdachte bekend is geweest met de effecten van GHB.
Ten aanzien van de persoon van de verdachte heeft het hof acht geslagen op de inhoud van het uittreksel uit de Justitiële Documentatie d.d. 30 juli 2021, betrekking hebbende op het justitiële verleden van de verdachte, waaruit blijkt dat zij eerder onherroepelijk is veroordeeld voor strafbare feiten. Daaronder bevinden zich veroordelingen ter zake van vermogensdelicten.
Voorts heeft het hof gelet op de overige persoonlijke omstandigheden van de verdachte, voor zover daarvan ter terechtzitting is gebleken. Ter terechtzitting in hoger beroep is [medewerker instelling] , als getuige gehoord. Hij heeft naar voren gebracht dat de verdachte geen drugs meer gebruikt en zij haar leven een positieve wending heeft gegeven. De verdachte heeft hetgeen door [medewerker instelling] is verklaard onderschreven. Het hof gaat er, gelet op hetgeen ook overigens naar voren is gebracht omtrent de persoonlijke omstandigheden, van uit dat de verdachte haar leven een wending in de goede richting heeft gegeven.
Naar het oordeel van het hof kan gelet op de aard en de ernst van het bewezenverklaarde, met het oog op een juiste normhandhaving en uit het oogpunt van vergelding, evenwel niet worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf die onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming voor langere duur met zich brengt.
Het hof ziet, in de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en gelet op het vorenstaande, aanleiding aansluiting te zoeken bij de duur van de door de advocaat-generaal gevorderde gevangenisstraf. Het hof acht oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van 36 maanden waarvan 12 maanden voorwaardelijk, met aftrek van de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht, passend en geboden. Met oplegging van een gedeeltelijk voorwaardelijke straf wordt enerzijds de ernst van het bewezenverklaarde tot uitdrukking gebracht en wordt anderzijds de strafoplegging dienstbaar gemaakt aan het voorkomen van nieuwe strafbare feiten.
De tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma als bedoeld in artikel 4 van de Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling als bedoeld in artikel 6:2:10 Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.
Vordering van de [benadeelde partij 1]
De [benadeelde partij 1] heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding tot een bedrag van € 10.497,32 aan materiële en immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het ontstaan van de schade en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De vordering valt uiteen in de volgende bedragen:
i. € 142,32 aan reiskosten. Dit bedrag bestaat uit de reiskosten die de benadeelde partij heeft gemaakt voor vervoer van/naar het ziekenhuis (55 km x €0,26 = € 14,30), van zijn huis naar het politiebureau te Etten-Leur te reizen (twee maal 42,2 km x € 0,26 = € 21,94) en van zijn huis twintig keer naar de psycholoog te reizen ( 20 x 20,4 km x € 0,26 = € 106,08).
ii. € 385,00 voor het eigen risico over 2019;
iii. € 2470,00 aan extra mantelzorg;
iv. € 7.500,00 aan smartengeld;
De vordering van de benadeelde partij is door de politierechter hoofdelijk integraal toegewezen tot het bedrag van € 10.497,32, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 9 januari 2019 tot aan de dag der algehele voldoening. De verdachte is veroordeeld in de kosten van de benadeelde partijen tot op het moment van het wijzen van het vonnis begroot op nihil en in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten.
De benadeelde partij heeft te kennen gegeven de gehele vordering in hoger beroep te handhaven.
De raadsman heeft zich met betrekking tot de vordering van de [benadeelde partij 1] gerefereerd aan het oordeel van het hof.
Materiële schade
Het hof stelt vast dat de vordering tot schadevergoeding, voor zover die ziet op de hiervoor genoemde posten ii en iii en voor deze posten door de politierechter zijn toegewezen, voldoende is onderbouwd en ook overigens niet betwist, zodat het hof met de politierechter van oordeel is dat de bedragen € 385,00 (post ii geheel) en € 2.470,00 (post iii geheel) voor vergoeding in aanmerking komen.
Reiskosten
De reiskosten, voor zover die zien op het reizen naar het politiebureau, zijn geen rechtstreekse (materiële) schade ten gevolge van het strafbare feit. De benadeelde partij kan in dit deel van de vordering niet worden ontvangen.
De gevorderde reiskosten, voor zover die zien op vervoer van/naar het ziekenhuis (€ 14,30) en de bezoeken aan de psycholoog (€ 106,08) zijn toewijsbaar.
Immateriële schade
Het hof is van oordeel dat op grond van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting in hoger beroep is komen vast te staan dat het slachtoffer [benadeelde partij 1] door de diefstal met geweld, zoals bewezen is verklaard, in zijn persoon is aangetast en dat hij als gevolg daarvan leed heeft ondervonden. Dit is aan de verdachte toe te rekenen.
De benadeelde partij heeft onder meer gesteld dat hij als gevolg van het bewezenverklaarde personen niet meer vertrouwt, zijn gevoel van veiligheid is aangetast, hij niet meer alleen durft te zijn, hij slecht slaapt en angstig is in het donker.
Het hof is van oordeel dat het gestelde geestelijk letsel dat aldus is opgetreden (post iv) valt onder het bereik van artikel 6:106, eerste lid, aanhef en onder b, BW. Gelet op de aard en ernst van het bewezenverklaarde feit en de gevolgen daarvan voor het slachtoffer begroot het hof de immateriële schade die het slachtoffer rechtstreeks door het bewezenverklaarde feit heeft geleden naar billijkheid op een bedrag van € 7.500,00 (post iv geheel).
Over de diverse schadeposten zal de verdachte de wettelijke rente moeten vergoeden vanaf de dag waarop de schade is of wordt geacht te zijn ontstaan. De ingangsdatum van de wettelijke rente over de immateriële schadevergoeding zal worden bepaald op 9 januari 2019 – zijnde de datum waarop het bewezenverklaarde heeft plaatsgevonden en de schade is ontstaan – tot aan de dag der algehele voldoening.
De materiële schade is op verschillende tijdstippen ingetreden. De ingangsdatum van de wettelijke rente over de materiële schade zal het hof bepalen op 7 januari 2020, zijnde de datum van de terechtzitting in eerste aanleg, nu niet per schadepost kan worden vastgesteld op welk moment deze materiële schade is ontstaan, noch op welke datum de vordering in eerste aanleg is ingediend.
Hoofdelijkheid
Ten aanzien van het feit waarvoor de verdachte is veroordeeld (medeplegen van diefstal met geweld) zal het hof bepalen dat de verdachte hoofdelijk aansprakelijk is voor de betalingsverplichting, op de wijze als in het dictum vermeld.
Proceskosten
Het hof zal de verdachte veroordelen in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt (en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken), tot op heden begroot op nihil.
Schadevergoedingsmaatregel
Op grond van het onderzoek ter terechtzitting heeft het hof in rechte vastgesteld dat door het bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade aan het slachtoffer [benadeelde partij 1] is toegebracht tot een bedrag van € 10.475,38. De verdachte is daarvoor jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk.
Het hof ziet aanleiding om aan de verdachte de maatregel tot schadevergoeding op te leggen ter hoogte van voormeld bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 7 januari 2020 tot aan de dag der algehele voldoening nu het hof het wenselijk acht dat de Staat der Nederlanden schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert. Het hof zal daarbij bepalen dat gijzeling voor ten hoogste 87 dagen kan worden toegepast indien verhaal niet mogelijk blijkt, met dien verstande dat de toepassing van die gijzeling de verschuldigdheid niet opheft.
Vordering van de [benadeelde partij 2]
De [benadeelde partij 2] heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding tot een bedrag van € 2.448,48 bestaande uit materiële en immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het ontstaan van de schade en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De vordering valt uiteen in de volgende bedragen:
i. € 1.148,84 (kosten materiële zaken)
ii. € 300,00 (juridische kosten)
iii. €1.000,00 (smartengeld)
De vordering van de benadeelde partij is door de politierechter hoofdelijk toegewezen tot een bedrag van € 2.448,48, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 9 januari 2019 tot aan de dag der algehele voldoening. De verdachte is veroordeeld in de kosten van de benadeelde partijen tot op het moment van het wijzen van het vonnis begroot op nihil en in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten.
De benadeelde partij heeft te kennen gegeven de gehele vordering in hoger beroep te handhaven. De gemachtigde van de benadeelde partij heeft ter terechtzitting in hoger beroep te kennen gegeven aanspraak te maken op de proceskosten in hoger beroep conform het liquidatietarief.
De raadsman heeft zich met betrekking tot de vordering van de [benadeelde partij 2] op het standpunt gesteld dat deze vordering ten aanzien van de gevorderde immateriële schade niet-ontvankelijk is. Voor het overige heeft de raadsman zich ten aanzien van de beslissing op deze vordering gerefereerd aan het oordeel van het hof.
Immateriële schade
Het hof overweegt met betrekking tot de gevorderde immateriële schade als volgt.
Artikel 6:106 BW geeft een limitatieve opsomming van gevallen waarin deze bepaling recht geeft op vergoeding van immateriële schade als gevolg van onrechtmatig handelen. Van aantasting in de persoon ‘op andere wijze’ als bedoeld in artikel 6:106, eerste lid, aanhef en onder b BW, is in ieder geval sprake indien de benadeelde partij letsel heeft opgelopen. Degene die zich daarop beroept, zal voldoende concrete gegevens moeten aanvoeren waaruit kan volgen dat in verband met de omstandigheden van het geval psychische schade is ontstaan. Daartoe is vereist dat naar objectieve maatstaven het bestaan van geestelijk letsel kan worden vastgesteld.
Het hof stelt vast dat de [benadeelde partij 2] op 9 januari 2019 door de politie is gebeld en dat aan hem toen is medegedeeld dat zijn zoon [benadeelde partij 1] was gedrogeerd. De [benadeelde partij 2] is daarop naar het ziekenhuis gegaan en heeft aldaar met zijn zoon gesproken. De benadeelde partij heeft naar voren gebracht dat dit veel impact heeft gehad op hem.
Het hof is evenwel, gelet op het hiervoor weergegeven wettelijk kader, van oordeel dat geen rechtstreeks verband bestaat tussen het bewezenverklaarde handelen van de verdachte en de door de [benadeelde partij 2] gevorderde immateriële schade. Het hof zal de [benadeelde partij 2] voor wat betreft de gevorderde immateriële schade (post iii geheel) daarom niet-ontvankelijk verklaren. De benadeelde partij kan de vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Materiële schade
Het hof stelt vast dat de vordering tot schadevergoeding, voor zover die ziet op de hiervoor genoemde post i en voor deze post door de politierechter is toegewezen, voldoende is onderbouwd en ook overigens niet is betwist, zodat het hof met de politierechter van oordeel dat dat het bedrag van € 1.148,84 (post i geheel) voor vergoeding in aanmerking komt.
De materiële schade is op verschillende tijdstippen ingetreden. De ingangsdatum van de materiële schade over het bedrag zal het hof bepalen op 22 januari 2019 voor het bedrag van € 992,99 en 20 februari 2019 over een bedrag van € 155,85, nu dit telkens de tijdstippen zijn waarop de materiële schade is ontstaan.
Hoofdelijkheid
Ten aanzien van het feit waarvoor de verdachte is veroordeeld (medeplegen van diefstal met geweld) zal het hof bepalen dat de verdachte hoofdelijk aansprakelijk is voor de betalingsverplichting, op de wijze als in het dictum vermeld.
Proceskosten
De gevorderde juridische kosten merkt het hof aan als proceskosten. Het hof overweegt in dat verband als volgt.
Ingevolge artikel 532 Sv (592a Sv oud) dient de rechter in zijn uitspraak te beslissen over de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten. De wettelijke voorschriften met betrekking tot de motivering van rechterlijke uitspraken strekken zich niet uit tot de daarin opgenomen beslissing omtrent de hoogte van de kosten, noch tot de vaststelling van wat tot die kosten moet worden gerekend.
Een redelijke uitleg van artikel 532 Sv brengt mee dat bij de begroting van de daar bedoelde kosten dezelfde maatstaf wordt gehanteerd als in civiele procedures. In civiele procedures wordt doorgaans bij de begroting van de proceskosten een zogenoemd liquidatietarief gehanteerd, zoals neergelegd in 'Liquidatarief kanton’ of 'Liquidatietarief rechtbanken en gerechtshoven'. Deze tarieven zijn geen recht in de zin van artikel 79 RO, maar slechts een de rechter niet bindende richtlijn. Een dergelijke richtlijn leent zich niet steeds voor directe toepassing op door de gemachtigde verrichte werkzaamheden ten behoeve van de benadeelde partij die zich in het strafproces heeft gevoegd.
Voor de rechtsgang in eerste aanleg worden de proceskosten begroot op € 300,00 (voor het indienen van de vordering en het toelichten van de vordering door de gemachtigde ter terechtzitting). De proceskosten in hoger beroep worden berekend op € 787,00 (Liquidatietarief rechtbanken en gerechtshoven 2021, principaal appèl/hoger beroep van rechtbank (andere zaken dan kantonzaken) op hof), voor de aanwezigheid van de gemachtigde van de benadeelde partij ter terechtzitting. Dit betekent dat de proceskosten zullen worden toegewezen tot een bedrag van € 1087,00.
Schadevergoedingsmaatregel
Op grond van het onderzoek ter terechtzitting heeft het hof in rechte vastgesteld dat door het bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade aan het slachtoffer [benadeelde partij 2] is toegebracht tot een bedrag van € 1.148,84. De verdachte is daarvoor jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk.
Het hof ziet aanleiding om aan de verdachte de maatregel tot schadevergoeding op te leggen ter hoogte van voormeld bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 22 januari 2019 tot aan de dag der algehele voldoeningnu het hof het wenselijk acht dat de Staat der Nederlanden schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert. Het hof zal daarbij bepalen dat gijzeling voor ten hoogste 21 dagen kan worden toegepast indien verhaal niet mogelijk blijkt, met dien verstande dat de toepassing van die gijzeling de verschuldigdheid niet opheft.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f en 312 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze ten tijde van het bewezenverklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van het wijzen van dit arrest rechtens gelden.

BESLISSING

Het hof:
vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt haar daarvan vrij;
verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
36 (zesendertig) maanden;
bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot
12 (twaalf) maanden, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt;
beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de [benadeelde partij 1] ter zake van het bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 10.475,38 (zegge: (tienduizend vierhonderdvijfenzeventig euro en achtendertig cent) bestaande uit € 2.975,38 (zegge: tweeduizend negenhonderdzevenennegentig euro en tweeëndertig cent) materiële schade en € 7.500,00 (zegge: zevenduizend vijfhonderd euro) immateriële schade, waarvoor de verdachte met de mededader(s) hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdata telkens tot aan de dag der voldoening;
veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde partij 1] , ter zake van het bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 10.475,38 (zegge: tienduizend vierhonderdzevenennegentig euro en tweeëndertig cent) bestaande uit € 2.997,32 (zegge: tweeduizend negenhonderdzevenennegentig euro en tweeëndertig cent) materiële schade en € 7.500,00 (zegge: zevenduizend vijfhonderd euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdata tot aan de dag der voldoening, en bepaalt dat gijzeling voor de duur van ten hoogste 87 (zevenentachtig) dagen kan worden toegepast indien verhaal niet mogelijk blijkt, met dien verstande dat de toepassing van die gijzeling de verschuldigdheid van de schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft;
bepaalt dat indien en voor zover de verdachte of zijn mededaders aan een van beide betalingsverplichtingen hebben voldaan, de andere vervalt;
bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op 7 januari 2020 en van de immateriële schade op 9 januari 2019;
wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de [benadeelde partij 2] ter zake van het bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 1.148,84 (zegge: duizend honderdachtenveertig euro en vierentachtig cent) ter zake van materiële schade,waarvoor de verdachte met de mededader(s) hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening;
verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op
1.087,00 (zegge: duizend zevenentachtig euro);
legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde partij 2] , ter zake van het bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 1.148,84 (zegge: duizend honderdachtenveertig euro en vierentachtig cent) als vergoeding voor materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdata tot aan de dag der voldoening en bepaalt dat gijzeling voor de duur van ten hoogste 21 (eenentwintig) dagen kan worden toegepast indien verhaal niet mogelijk blijkt, met dien verstande dat de toepassing van die gijzeling de verschuldigdheid van de schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft;
bepaalt dat indien en voor zover de verdachte of zijn mededaders aan een van beide betalingsverplichtingen hebben voldaan, de andere vervalt;
bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op 22 januari 2019 over een bedrag van € 992,99 en op 20 februari 2019 over een bedrag van € 155,85.
Aldus gewezen door:
mr. O.M.J.J. van de Loo, voorzitter,
mr. K.J. van Dijk en mr. B.F.M. Klappe, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. J.P.T.G. van den Uithoorn, griffier,
en op 20 oktober 2021 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
mr. Klappe voornoemd is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.