ECLI:NL:GHSHE:2021:3418

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
16 november 2021
Publicatiedatum
16 november 2021
Zaaknummer
200.296.831_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid bij arbeidsongeval en voeging van zaken

In deze zaak gaat het om een arbeidsongeval waarbij een werknemer van een aannemer ernstig letsel heeft opgelopen door een val van een ladder in het bedrijf van de opdrachtgever. De vraag die centraal staat is wie aansprakelijk is voor de schade die de werknemer heeft geleden. De betrokken partijen zijn [X. B.V.] en Zurich Insurance plc, Netherlands Branch als appellanten, en Van Uden's Aannemingsbedrijf Zeeland B.V., handelend onder de naam Bouw Combinatie Uden (BCU), als geïntimeerde. De zaak is in hoger beroep gekomen na een vonnis van de kantonrechter van de rechtbank Oost-Brabant, waarin een vaststellingsovereenkomst en een geldleningsovereenkomst tussen de verzekeraar van de werkgever en de werknemer zijn vastgesteld. Het hof heeft de vordering tot voeging van de onderhavige zaak met een andere aanhangige zaak toegewezen, omdat er een zodanige band bestaat tussen beide zaken dat een gelijktijdige behandeling door dezelfde rechter wenselijk is. De proceskosten worden gecompenseerd, wat betekent dat iedere partij zijn eigen kosten draagt. Het hof heeft de zaak verwezen naar de rol voor memorie van grieven, waarbij verdere beslissingen zijn aangehouden.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Team Handelsrecht
zaaknummer 200.296.831/01
arrest van 16 november 2021
gewezen in het incident ex artikel 222 Rv jo 353 Rv in de zaak van

1.[X. B.V.] ,gevestigd te [vestigingsplaats] ,

2.
Zurich Insurance plc,Netherlands Branch,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
appellanten in de hoofdzaak,
eiseressen in het incident,
advocaat: mr. J. Streefkerk te Voorburg,
tegen
Van Uden's Aannemingsbedrijf Zeeland B.V. , handelende onder de naam Bouw Combinatie Uden (BCU),
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
geïntimeerde in de hoofdzaak,
verweerster in het incident,
advocaat: mr. I.M.C.A. Reinders Folmer te Amsterdam,
op het bij exploot van dagvaarding van 24 juni 2021 ingeleide hoger beroep van het vonnis van 22 april 2021, hersteld bij vonnis van 10 juni 2021, door de kantonrechter van de rechtbank Oost-Brabant, zittingsplaats 's-Hertogenbosch, gewezen tussen appellanten – [X. B.V.] – als eiseressen in vrijwaring en geïntimeerde – BCU – als gedaagde in vrijwaring.

1.Het geding in eerste aanleg (zaak-/rolnummer 8625120 / CV EXPL 20-3174)

Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar voormeld vonnis.

2.Het geding in hoger beroep

Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding in hoger beroep;
  • de memorie in het incident tot voeging van [X. B.V.] ;
  • de akte tot referte van BCU.
Het hof heeft daarna een datum voor arrest bepaald.

3.De beoordeling

In het incident
3.1.
[X. B.V.] vorderen de voeging van de onderhavige zaak met de bij dit hof aanhangige zaak met zaaknummer 200.296.824/01. Kort gezegd stellen zij daartoe dat de kantonrechter in het bestreden vonnis heeft beslist op de hoofdzaak en de vrijwaringszaak. De onderhavige procedure ziet op de vrijwaringszaak. In de hoofdzaak tussen [X. B.V.] en [persoon A] is ook hoger beroep ingesteld en bij het hof bekend onder nummer 200.296.824/01. In beide zaken staat hetzelfde feitencomplex centraal, terwijl ook de betrokken partijen materieel (en deels ook formeel) dezelfde zijn.
3.2.
BCU refereert zich aan het oordeel van het hof.
3.3.
Ingevolge artikel 222 lid 1 Rv, dat op grond van artikel 353 lid 1 Rv ook van toepassing is in hoger beroep, kan, ingeval voor dezelfde rechter verknochte zaken aanhangig zijn, daarvan de voeging worden gevorderd. Van verknochtheid in deze zin is sprake wanneer de feitelijke of juridische geschilpunten in de zaken identiek zijn dan wel een zodanige samenhang vertonen dat consistentie van de uitspraken geboden is. Daaraan kan ook zijn voldaan bij zaken tussen verschillende partijen.
3.4.
Vooropgesteld wordt dat de vordering tot voeging door [X. B.V.] , gelet op de artikelen 222 lid 2 juncto 220 lid 2 juncto artikel 353 lid 1 Rv, tijdig is ingesteld.
3.5.
Naar het oordeel van het hof bestaat er tussen beide voornoemde zaken een zodanige band (hoofdzaak en vrijwaring) dat het belang van een goede en doelmatige behandeling meebrengt dat deze zaken zoveel mogelijk gelijktijdig worden behandeld en beslist door dezelfde rechter. Ook in eerste aanleg heeft de rechtbank beide zaken gelijktijdig behandeld en beslist.
BCU heeft zich gerefereerd. Het hof zal de incidentele vordering toewijzen.
3.6.
Het hof overweegt voor de duidelijkheid dat de vorderingen, ondanks de voeging, hun zelfstandigheid behouden (HR 21 november 1997, ECLI:NL:HR:1997:ZC2500). Door de voeging wordt de partij in de ene zaak ook niet automatisch partij in de andere zaak
(HR 21 mei 1999, ECLI:NL:HR:1999:ZC2904), althans voor zover dat nog niet het geval is. Een en ander betekent dat de verschillende procespartijen door middel van vermelding van de zaaknummers steeds duidelijk moeten maken op welke zaak hun memories en/of akten betrekking hebben.
3.7.
Omdat geen van partijen als de in het ongelijk gestelde partij kan worden beschouwd, zullen de proceskosten tussen partijen worden gecompenseerd in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
In de hoofdzaak
3.8.
De zaak wordt naar de rol verwezen voor memorie van grieven (ambtshalve peremptoir) aan de zijde van [X. B.V.] . Iedere verdere beslissing wordt aangehouden.

4.De beslissing

Het hof:
in het incident:
beveelt de voeging van de onderhavige zaak met de bij dit hof aanhangige zaak met zaaknummer 200.296.824/01 tussen [X. B.V.] en [persoon A] als geïntimeerde;
compenseert de proceskosten van het incident tussen partijen in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
in de hoofdzaak:
verwijst de zaak naar de rol van 30 november 2021 voor memorie van grieven (AP);
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. S.M.A.M. Venhuizen, E.H. Schulten en J.M.H. Schoenmakers en is in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 16 november 2021.
griffier rolraadsheer