ECLI:NL:GHSHE:2021:3414

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
16 november 2021
Publicatiedatum
16 november 2021
Zaaknummer
200.278.091_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verbod tot executie van ontbindings- en ontruimingsvonnis in huurachterstandzaak

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof 's-Hertogenbosch, hebben appellanten, zonder vaste woon- of verblijfplaats, in kort geding een verbod gevorderd tot (verdere) executie van een ontbindings- en ontruimingsvonnis dat was gewezen in een bodemzaak wegens huurachterstand. De bodemzaak had geleid tot een vonnis van de kantonrechter op 18 december 2019, waarin de huurovereenkomst was ontbonden en de appellanten waren veroordeeld tot ontruiming van de woning en betaling van achterstallige huur. De appellanten stelden dat de executie onrechtmatig was, mede gezien hun slechte gezondheidssituatie en de impact van de coronacrisis. Het hof oordeelde dat de appellanten niet voldoende bewijs hadden geleverd voor hun claims en dat de executie van het vonnis niet als misbruik van bevoegdheid kon worden aangemerkt. Het hof bekrachtigde het eerdere vonnis van de kantonrechter en veroordeelde de appellanten in de proceskosten van het beroep. De uitspraak benadrukt het belang van het recht op toegang tot de rechter, maar ook de noodzaak voor appellanten om hun claims adequaat te onderbouwen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Team Handelsrecht
zaaknummer 200.278.091/01
arrest van 16 november 2021
in de zaak van

1.[appellant] ,

hierna: [appellant] ,
2.
[appellante],
hierna: [appellante] ,
beiden zonder vaste woon- of verblijfplaats,
appellanten,
gezamenlijk hierna: [appellanten] ,
advocaat: mr. R.G.P. Voragen te Heerlen,
tegen
Woningstichting Heemwonen,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
geïntimeerde,
hierna: Heemwonen,
advocaat: mr. C.J.P. Schellekens te Heerlen,
als vervolg op de tussenarresten van 30 juni 2020 en 16 maart 2021 in het hoger beroep van het door de kantonrechter als voorzieningenrechter van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, in de zaak 8356835 CV EXPL 20-957 gewezen kort geding-vonnis van 1 april 2020.

8.Het verdere geding in hoger beroep

8.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het voornoemde tussenarrest van 16 maart 2021 waarbij het hof de zaak naar de rol heeft verwezen voor akte uitlating partijen;
- de rolbeslissing van 11 mei 2021 waarin de rolraadsheer de zaak naar de rol heeft verwezen voor het overleggen van de originele (getekende) memorie van grieven door [appellanten] ;
  • de memorie van grieven van [appellanten] ;
  • de memorie van antwoord van Heemwonen.
8.2
Na gevraagd arrest heeft het hof een datum voor arrest bepaald. Het hof doet recht op de voornoemde stukken, die genoemd in de tussenarresten en die van de eerste aanleg.

9.De beoordeling

9.1
Dit kort geding betreft kort gezegd een gevorderd verbod tot (verdere) executie van een in de bodemzaak wegens huurachterstand gewezen ontbindings- en ontruimingsvonnis.
9.2
Het hof roept kort in herinnering dat de bij tussenarrest van 30 juni 2020 gelaste mondelinge behandeling op verzoek van (de advocaat van) [appellanten] niet heeft plaatsgevonden. Omdat de gefaxte versie niet werd gevolgd door de originele memorie van grieven en dat verzuim niet tijdig werd hersteld, heeft de rolraadsheer op 6 oktober 2020 vastgesteld dat het recht van [appellanten] om de memorie van grieven te nemen is vervallen en daarvan aan Heemwonen akte van niet-dienen verleend. Nadat het hof bij tussenarrest van 16 maart 2021 de zaak naar de rol heeft verwezen voor uitlating van partijen over het voornemen om op die beslissing terug te komen, heeft de rolraadsheer op 11 mei 2021 bevolen dat [appellanten] alsnog de originele (getekende) memorie van grieven moeten overleggen, de zaak daartoe naar de rol verwezen en de beslissing om terug te komen op de bindende eindbeslissing aangehouden.
9.3
Nu Heemwonen zich heeft gerefereerd aan het door het hof te geven oordeel en [appellanten] alsnog een (getekende) memorie van grieven heeft ingebracht waartegen Heemwonen in haar memorie van antwoord (alleen) inhoudelijk verweer heeft gevoerd,
oordeelt het hof het bij afweging van de aard van de door [appellanten] gemaakte fout en van alle betrokken belangen onaanvaardbaar om aan die beslissing vast te houden en brengen de eisen van een goede procesorde mee dat het hof (na heroverweging) van die beslissing moet terugkomen. Bij gebreke van partijdebat hierover behoeft dit geen verdere bespreking en zal het hof hierna het met de door [appellanten] geformuleerde vorderingen en de memories van partijen voorgelegde geding gaan onderzoeken en beoordelen.
9.4
In dit geding vormen de volgende feiten het uitgangspunt.
9.4.1
Bij de tussen partijen gesloten huurovereenkomst heeft Heemwonen zich met ingang van 23 januari 2012 verbonden tot de verhuur van de woning [adres] in [plaats] (hierna: woning) tegen een door [appellanten] te betalen huurprijs van (laatstelijk)
€ 507,88 per maand.
9.4.2
Bij op 18 december 2019 in de bodemzaak 7976309 CV EXPL 19-5590 gewezen vonnis heeft de kantonrechter op vordering van Heemwonen kort gezegd:
- de huurovereenkomst voor de woning ontbonden;
- en [appellanten] veroordeeld:
a. om de woning binnen twee weken na betekening van het vonnis te ontruimen;
b. tot betaling van € 3.923,93 met wettelijke rente (wegens achterstallige huur);
c. tot betaling van € 507,88 per maand vanaf 1 september 2019 tot de dag van
ontruiming (als gebruiksvergoeding);
d. tot betaling van de proceskosten.
Bij op 18 maart 2020 aan Heemwonen betekende dagvaarding hebben [appellanten] aangezegd van dat vonnis in hoger beroep te komen.
9.4.3
Bij op 22 januari 2020 in de zaak C/03/273089 KG ZA 20-3 tussen partijen gewezen kort geding-vonnis heeft de kantonrechter als voorzieningenrechter kort gezegd afgewezen de vordering van [appellanten] om de voorgenomen ontruiming onrechtmatig te verklaren en te verbieden en om de tenuitvoerlegging van het vonnis van 18 december 2019 te schorsen.
Bij arrest van 12 mei 2020 in de zaak 200.275.006/01 heeft dit hof dat kort geding-vonnis in het daartegen door [appellanten] ingestelde hoger beroep bekrachtigd, met veroordeling van [appellanten] in de proces- en nakosten.
9.5
Inzet eerste aanleg:
9.5.1
In dit met de dagvaarding van 23 maart 2020 ingeleide geding hebben [appellanten] in eerste aanleg in de kern gevorderd om:
- de voorgenomen ontruiming van de woning en executie van het vonnis van 18 december
2019 te verbieden althans deze voor drie maanden te schorsen en te verbieden als [appellanten]
. binnen die drie maanden de gehele achterstand hebben betaald:
- en Heemwonen te veroordelen:
- om [appellanten] op straffe van een dwangsom weer tot de woning toe te laten;
- tot betaling van de proceskosten met wettelijke rente en nakosten.
9.5.2
Bij het beroepen kort geding-vonnis heeft de kantonrechter kort gezegd de vorderingen afgewezen en [appellanten] veroordeeld in de proceskosten.
9.6
Inzet hoger beroep:
9.6.1
In beroep formuleren [appellanten] vijf grieven en vorderen [appellanten] na eiswijziging in de kern dat het hof:
I. de voorgenomen ontruiming van de woning en de executie van het vonnis van 18 december 2019 zal verbieden althans deze voor drie maanden zal schorsen en zal verbieden als [appellanten] binnen die drie maanden de gehele achterstand hebben betaald:
II. en Heemwonen zal veroordelen:
1. om [appellanten] op straffe van een dwangsom:
a. weer tot de woning toe te laten;
b. hun zaken terug te geven of die op te slaan;
c. zal verbieden om hun zaken te vernietigen of te verwijderen;
2. tot betaling van de proceskosten met wettelijke rente en nakosten
(hierna: vorderingen I en II (1a, 1b, 1c en 2)).
9.6.2
Heemwonen weerspreekt het beroep en concludeert in hoofdlijn dat het hof het beroepen vonnis zal bekrachtigen en [appellanten] zal veroordelen in de proceskosten van het beroep, inclusief nakosten.
Bevoegdheid en toepasselijk recht:
9.7
Reeds omdat [appellante] de Engelse nationaliteit heeft, heeft dit geschil internationale aspecten. De kantonrechter heeft kennelijk terecht en onbestreden de Nederlandse rechter bevoegd geoordeeld. Onbestreden is ook de toepasselijkheid van Nederlands recht. Bij gebreke van partijdebat hierover behoeft dit alles geen verdere bespreking.
Spoedeisend belang:
9.8
Het voor kort geding vereiste spoedeisend belang is nog steeds actueel aanwezig. Dat volgt al uit de aard van de door [appellanten] verlangde voorzieningen. [appellanten] mogen altijd bescherming inroepen tegen een (stelselmatige) inbreuk op hun woon- of huurrecht en tegen handelen van Heemwonen in strijd met hun eigendomsrecht. Of dat terecht is en in hoeverre de vorderingen van [appellanten] ook toegewezen zullen worden, is een andere kwestie en zal het hof hierna onderzoeken.
Vermeerdering van eis:
9.9
Overeenkomstig het in de artikelen 130 lid 1 en 353 lid 1 Rv besloten uitgangspunt mogen [appellanten] als oorspronkelijk eisers hun eisen in beroep bij de memorie van grieven wijzigen. Bij gebreke van (gesteld of gebleken) bezwaar daartegen, zal het hof beslissen op de door [appellanten] gewijzigde vorderingen I en II (1a, 1b, 1c en 2).
9.1
Grieven 1, 2, 4 en 5:
9.10.1
Met de grieven 1, 2, 4 en 5 komen [appellanten] op tegen (in rov. 4.2 van het beroepen vonnis vervatte) oordelen van de kantonrechter, namelijk voor zover de kantonrechter heeft geoordeeld:
a. dat de vorderingen niet toewijsbaar zijn omdat sprake is van:
“(…)
een executiegeschil (…) waarover (…) reeds op 22 januari 2020 (afwijzend) is geoordeeld en deze procedure in die zin een herhaling van zetten is: enige relevante wijziging in de omstandigheden dan wel nieuwe feiten ten faveure van [appellanten] zijn gesteld noch gebleken. (…)”(grief 1).
Mede gezien de toelichting op grief 3 beogen [appellanten] hier met name de Coronacrisis in
te roepen, die in combinatie met hun slechte gezondheidssituatie een noodtoestand zou
opleveren.
b. dat “
(…) is onweersproken komen vast te staan dat de woning reeds (…) sinds 11 maart
2020 aan een derde is verhuurd. (…)”(grief 2).
[appellanten] lichten in hoofdlijn toe dat zij geen nieuwe bewoners hebben gezien en dat zij
de nieuwe verhuur aan een derde betwisten bij gebrek aan wetenschap.
c. dat
“(…) Schorsing van de tenuitvoerlegging van het vonnis van 18 december 2019 is
(…) niet meer mogelijk nu die tenuitvoerlegging reeds heeft plaatsgevonden. (…)”(grief 4).
[appellanten] lichten toe dat bij een dergelijke schorsing geen uitzetting mag plaatsvinden en
[appellanten] dan terug in de woning mogen, terwijl [appellanten] bij gebrek aan wetenschap
bovendien menen dat er nog spullen van hen in de woning zijn zodat de ‘executie’ nog niet
volledig heeft plaatsgevonden.
d. dat [appellanten] :
“(…)
geen belang meer (hebben) bij de gevorderde schorsing en het overigens gevorderde”(grief 5).
[appellanten] lichten hier toe dat zij bij toewijzing van het gevorderde in de woning
kunnen terugkeren.
Het hof zal deze grieven gezamenlijk behandelen.
9.10.2
Met hun toegelichte grieven 1, 2, 4 en 5 leggen [appellanten] aan hun vorderingen I en II (1a, 1b, 1c en 2) ten grondslag dat kort gezegd wel sprake is van een huurachterstand op basis waarvan de bodemrechter een ontruimingsvonnis heeft gewezen, maar dat [appellante] (vaak) zwaar ziek is en dat het leven op straat of in een daklozenopvang in deze Corona-tijd grote gezondheidsrisico’s oplevert en voor [appellanten] een noodsituatie doet ontstaan. Volgens [appellanten] is de aangevangen ontruiming bovendien nog niet voltooid omdat er mogelijk nog spullen van hen in de woning staan en Heemwonen onrechtmatig heeft gehandeld als die spullen zijn weggegooid.
9.10.3
Heemwonen werpt tegen dat [appellanten] met dit tweede executiegeschil misbruik maken van hun procesbevoegdheid. Het hof volgt Heemwonen daarin echter niet. Een procesbevoegdheid kan naar zijn aard niet snel worden misbruikt. Gezien (het belang van) ieders grondrecht op toegang tot de rechter, maken [appellanten] zelfs met het voeren van een kansloze of tweede executiegeschil nog niet zonder meer misbruik van procesbevoegdheid. In dit geval was in het op 18 december 2019 in de bodemzaak gegeven vonnis wel negatief voor [appellanten] beslist, maar [appellanten] had bij op 18 maart 2020 aan Heemwonen betekende appeldagvaarding hoger beroep daarvan aangezegd. Ook bij het op 22 januari 2020 gewezen kort geding-vonnis was in het eerste executiegeschil wel negatief voor [appellanten] beslist, maar [appellanten] had bij de op 19 februari 2020 aan Heemwonen betekende appeldagvaarding hoger beroep daarvan aangezegd. Hoewel [appellanten] behoorden te weten dat zij in die hoger beroepen nog vermeende nieuwe feiten zouden kunnen aanvoeren en het in die situatie niet voor de hand lag om daarom al vrij snel een tweede executiegeschil in eerste aanleg te starten, wil het hof nu niet zo ver gaan om het met de dagvaarding van 23 maart 2020 inleiden van dit geding te kwalificeren als misbruik maken van procesbevoegdheid. Het hof kan in ieder geval niet oordelen dat [appellanten] toen op voorhand hadden moeten inzien dat hun vorderingen evident kansloos of ongegrond zijn dan wel dat zij met het instellen daarvan anderszins onrechtmatig handelden.
9.10.4
Het voorgaande laat onverlet dat gesteld noch gebleken is dat [appellanten] de in de bodemzaak op 18 maart 2020 betekende appeldagvaarding daadwerkelijk bij het hof hebben aangebracht. In dit kort geding gaat het hof er dan ook van uit dat het in de bodemzaak gewezen vonnis van 18 december 2019 in kracht van gewijsde is gegaan, zodat het hof de vorderingen I en II.1a alleen zal toewijzen als de (verdere) tenuitvoerlegging van het bodemvonnis door Heemwonen misbruik van bevoegdheid oplevert. Hiervan is sprake als Heemwonen, mede gelet op de belangen aan de zijde van [appellanten] die door de tenuitvoerlegging zullen worden geschaad, geen in redelijkheid te respecteren belang heeft bij gebruikmaking van haar bevoegdheid om tot tenuitvoerlegging over te gaan, bijvoorbeeld als het bodemvonnis van 18 december 2019 klaarblijkelijk op een juridische of feitelijke misslag berust, als de tenuitvoerlegging op grond van na het bodemvonnis voorgevallen of aan het licht gekomen feiten klaarblijkelijk aan de zijde van [appellanten] een noodtoestand zal doen ontstaan waardoor een onverwijlde tenuitvoerlegging niet kan worden aanvaard of als Heemwonen met de tenuitvoerlegging van het bodemvonnis anderszins misbruik maakt van haar bevoegdheid.
9.10.5
Het hof stelt voorop dat Heemwonen de in het bodemvonnis van 18 december 2019 uitvoerbaar bij voorraad verklaarde ontbindings- en ontruimingsveroordelingen in beginsel ten uitvoer mag (doen) leggen. Heemwonen heeft daarbij ook een te respecteren belang, mede ter voorkoming van het nog verder oplopen van de vaststaande (aanzienlijke) huurachterstand. Een en ander kan hier anders zijn als die veroordelingen in het bodemvonnis berusten op een kennelijke misslag, maar dat is niet (voldoende) gesteld of aannemelijk geworden.
[appellanten] betogen wel dat daarbij de later ingetreden Coronacrisis niet in aanmerking kon worden genomen, terwijl het extreem besmettelijke Coronavirus (verdere) tenuitvoerlegging van het bodemvonnis voor hen vanwege hun slechte gezondheidssituatie een noodtoestand zou doen ontstaan. Wat hun gezondheidssituatie betreft volstaan [appellanten] echter slechts met de vage bewering dat [appellant]
:
“niet bijzonder gezond is”(memorie van grieven nr. 10),
terwijl [appellanten] met een beroep op een Engelstalige schriftelijke verklaring van een Duitse arts betogen dat [appellante] vanwege haar slechte gezondheid als tuberculosepatiënt met een aangetaste long die vatbaar is voor infecties, in haar eigen woning zou moeten kunnen blijven wonen. Heemwonen betwist dit evenwel nadrukkelijk, terwijl [appellanten] er met hun betoog aan voorbijzien dat het bovendien in eerste instantie op hun eigen weg ligt om er voor te zorgen dat zij in de woning kunnen blijven wonen dan wel om de nadelige gevolgen van hun eigen wanprestatie -zo nodig met hulp van hulpverlenende instanties- op te vangen. Dit doet het hof in ieder geval niet oordelen dat Heemwonen met de tenuitvoerlegging van het bodemvonnis op enigerlei wijze misbruik maakt van haar bevoegdheid. Daarbij komt nog dat [appellanten] ook in dit beroep geen reëel uitzicht bieden op het tijdig (kunnen gaan) betalen van huurpenningen, laat staan op het inlopen en ongedaan maken van hun aanzienlijke huurachterstand. Reeds op grond van al het voorgaande oordeelt het hof de vorderingen I en II.1a niet toewijsbaar.
9.10.6
Verder dient in beroep (ook) tot uitgangspunt het onbestreden oordeel van de kantonrechter:
“(…) dat de woning reeds op 28 januari 2020 is ontruimd (…)”(beroepen vonnis rov. 4.2).
Voor zover [appellanten] dit menen te kunnen betwisten ‘bij gebrek aan wetenschap’, vormt dat geen toereikende weerspreking ervan. Ook voor zover [appellanten] ‘bij gebrek aan wetenschap’ volstaan met hun suggesties dat de woning mogelijk nog niet opnieuw is verhuurd en dat misschien wel spullen van hen zijn weggegooid, vormt dat onvoldoende onderbouwing van hun standpunten. In het verlengde hiervan is voorshands voldoende aannemelijk (de stelling van Heemwonen) dat de woning op 28 januari 2020 op basis van het op 18 december 2019 in de bodemzaak gewezen vonnis werd ontruimd en met ingang van 11 maart 2020 aan een derde is verhuurd. Hieruit volgt dat [appellanten] de huurachterstand niet alleen al vóór de later ingetreden Coronacrisis had laten ontstaan, maar met name ook dat Heemwonen de tenuitvoerlegging van het bodemvonnis eigenlijk al voordien had laten uitvoeren. Dat [appellanten] hebben nagelaten om zelf de woning tijdig te ontruimen waarna Heemwonen de woning heeft laten ontruimen en stelt daarin nog aangetroffen spullen van [appellanten] te hebben laten afvoeren en vernietigen, maakt bovendien de onder II.1b en II.1c gevorderde voorzieningen zinloos. Reeds hierom zijn dus ook deze vorderingen niet toewijsbaar in dit kort geding.
9.11
Gezien al het voorgaande missen dus de grieven 1, 2, 4 en 5 van [appellanten] doel. Met grief 3 keren [appellanten] zich tegen de proceskostenveroordeling in eerste aanleg. Voor zover grief 3 voortbouwt op de andere grieven mist ook deze grief doel. Voor zover [appellanten] toelichten dat Heemwonen in de proceskosten zou moeten worden veroordeeld:
“(…) reeds alleen al omdat (…) Heemwonen de zaken van [appellanten] heeft weggegooid”(memorie van grieven nr. 9),
miskennen [appellanten] de in artikel 237 lid 1 Rv besloten hoofdregel dat de in rechte in het ongelijk gestelde partij in de kosten hoort te worden veroordeeld. Ook grief 3 van [appellanten] mist dus doel.
9.12
Alles bij elkaar concludeert het hof dat de grieven doel missen en het beroepen vonnis moet worden bekrachtigd. Wat partijen verder nog aanvoeren, kan hieraan niet afdoen en onbesproken blijven. Het hof zal [appellanten] als de overwegend in het ongelijk te stellen partijen veroordelen in de proceskosten van het beroep met de door Heemwonen verlangde nakosten en uitvoerbaarverklaring bij voorraad, zodat dus ook vordering II.2 van [appellanten] uiteindelijk zal worden afgewezen. Het hof beslist zoals hierna in het dictum te melden.
9.13
Ten overvloede overweegt het hof dat artikel 21 Rv [appellanten] verplicht om de voor de rechterlijke beslissing van belang zijnde feiten volledig en naar waarheid aan te voeren. In strijd met die verplichting hebben [appellanten] in de op 15 september 2020 genomen memorie van grieven echter nagelaten te vermelden dat zij de op 18 maart 2020 betekende appeldagvaarding met de aanzegging van hoger beroep tegen het op 18 december 2019 gewezen vonnis in de bodemzaak, uiteindelijk niet bij het hof hebben aangebracht. Dit klemt temeer nu zij dat vonnis in de bodemzaak zelf onderdeel hebben gemaakt van hun in dit geding aan het hof voorgelegde vorderingen.
In strijd met diezelfde verplichting hebben [appellanten] in de memorie van grieven tevens nagelaten te vermelden dat dit hof al op 12 mei 2020 in hoger beroep had beslist tot bekrachtiging van het op 22 januari 2020 gewezen kort geding-vonnis.
Ook om deze redenen had het hof het beroep van [appellanten] reeds kunnen verwerpen.

10.De uitspraak

Het hof:
bekrachtigt het beroepen vonnis;
veroordeelt [appellanten] in de proceskosten van het beroep aan de zijde van Heemwonen en begroot die kosten tot op heden op € 760,--aan griffierecht en op € 1.114,-- aan salaris advocaat,
en voor wat betreft de nakosten op € 163,-- als geen betekening plaatsvindt dan wel op € 248,-- en de explootkosten als niet binnen veertien dagen na de datum van dit arrest is voldaan aan de hierbij uitgesproken veroordelingen en betekening van dit arrest heeft plaatsgevonden;
verklaart de kostenveroordeling in dit arrest uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het meer of anders in beroep gevorderde af.
Dit arrest is gewezen door mrs. M.G.W.M. Stienissen, L.S. Frakes en M.J. Pesch en is in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 16 november 2021.
griffier rolraadsheer