ECLI:NL:GHSHE:2021:3405

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
16 november 2021
Publicatiedatum
16 november 2021
Zaaknummer
200.231.033_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Burenkwestie met geluidhinder door airco-installaties en deskundigenrapport

In deze zaak, die voor het Gerechtshof 's-Hertogenbosch diende, betreft het een burenkwestie waarbij appellante zich beklaagde over geluidhinder veroorzaakt door de airco-installaties van geïntimeerde. De zaak is een vervolg op eerdere tussenarresten en een vonnis van de rechtbank Oost-Brabant. De appellante, vertegenwoordigd door mr. M. Struik, vorderde onder andere de verwijdering van de airco's en een verbod op het gebruik ervan. Geïntimeerde, vertegenwoordigd door mr. F.J.M. Drykoningen, voerde aan dat de deskundige onpartijdig was en dat de geluidshinder niet onrechtmatig was. Het hof heeft een deskundige benoemd om de situatie te beoordelen. De deskundige concludeerde dat de airco's aanmerkelijke geluidhinder veroorzaakten op de erfgrens. Het hof oordeelde dat de geluidshinder onrechtmatig was en dat de vordering van appellante om de airco's te verbieden, gegrond was. Het hof vernietigde het eerdere vonnis voor zover het de subsidiaire vordering van appellante afwees en verbood geïntimeerde om de airco-installaties in werking te hebben, met een dwangsom voor elke dag dat hij in gebreke bleef. Tevens werd geïntimeerde veroordeeld tot betaling van kosten aan de deskundige en werden de proceskosten gecompenseerd. Het arrest werd uitgesproken op 16 november 2021.

Uitspraak

GERECHTSHOF ̓s-HERTOGENBOSCH

Team Handelsrecht
zaaknummer 200.231.033/01
arrest van 16 november 2021
in de zaak van
[appellante],
wonende te [woonplaats] ,
appellante,
verder: [appellante] ,
advocaat: mr. M. Struik te Veldhoven,
tegen:

1.[geintimeerde 1] ,

2. [geïntimeerde 2],
beiden wonende te [woonplaats] ,
geïntimeerden,
verder in enkelvoud: [geïntimeerde] ,
advocaat: mr. F.J.M. Drykoningen te Eindhoven,
als vervolg op de tussenarresten van dit hof van 16 juli 2019, 8 oktober 2019 en 2 februari 2021 in het hoger beroep van het door de rechtbank Oost-Brabant, zittingsplaats Eindhoven, onder zaaknummer/rolnummer C/01/309925 / HA ZA 16-438 tussen partijen gewezen vonnis van 22 februari 2017.

11.Het verdere verloop van het geding

Het verdere verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenarrest van 2 februari 2021;
  • de schriftelijke reactie van de deskundige van 5 juli 2021 op de antwoordmemorie na deskundigenbericht van [geïntimeerde] ;
  • de beslissing van het hof van 26 augustus 2021 waarbij de schadeloosstelling en het loon van de deskundige - aanvullend - zijn vastgesteld op € 707,85 inclusief btw;
  • de “memorie” na deskundigenbericht (na aanvulling) van [appellante] van 17 augustus 2021;
  • de “antwoordmemorie” na aanvullend deskundigenbericht van [geïntimeerde] van 14 september 2021.
Partijen hebben arrest gevraagd.

12.De verdere beoordeling

12.1
Bij tussenarrest van 2 februari 2021 heeft het hof de heer ing. M. M. P. Vrancken van Geluidsbureau [geluidsbureau] verzocht een schriftelijke reactie op de antwoordmemorie na deskundigenbericht van [geïntimeerde] van 15 september 2020 gelijktijdig aan beide partijen en aan het hof uit te brengen, waarna partijen bij akte op die reactie zouden kunnen reageren. Bij brief van 5 juli 2021 heeft de deskundige hieraan voldaan.
12.2
In het tussenarrest van 2 februari 2021 heeft het hof de vragen aan de deskundige en diens antwoorden daarop in het deskundigenbericht van 13 juli 2020 weergegeven (r.o. 9.1). De bevindingen van de deskundige komen er, kort gezegd, op neer dat de airco’s aan de woning van [geïntimeerde] te veel geluid produceren zodat op de erfgrens sprake is van hinder. Naar aanleiding van de reactie van [appellante] op het deskundigenbericht heeft het hof herhaald dat het gaat om daadwerkelijk ter plaatse opgetreden geluidshinder (r.o. 9.2.1) en vermeld dat volgens [appellante] verwijdering van de airco’s de enige oplossing is (r.o. 9.2.2). Verder heeft het hof vermeld dat [geïntimeerde] eerst in zijn antwoordmemorie na deskundigenbericht kritiek heeft geleverd op het deskundigenbericht en niet, zoals hij had kunnen doen, na het uitbrengen van het conceptrapport. De kosten van de schriftelijke reactie van de deskundige op die kritiek zijn daarom voorshands ten laste van [geïntimeerde] gebracht.
12.3
[geïntimeerde] heeft in zijn antwoordmemorie na deskundigenbericht twijfels geuit over de onpartijdigheid van de deskundige. Hij voert hierbij aan dat de heer Vrancken door [appellante] is voorgedragen en dat hij bij het uitvoeren van de meting met [appellante] heeft overlegd. De deskundige heeft in zijn schriftelijke reactie over dit laatste gezegd dat hij de tijd heeft genomen om de installaties te bekijken en de meetstrategie te bepalen en dat hij aan de voordeur van [geïntimeerde] aan allen de meetstrategie heeft uitgelegd. Hiermee heeft de deskundige de gang van zaken voorafgaande aan het uitvoeren van de metingen voldoende toegelicht. Van een gebrek aan onpartijdigheid is daarbij niet gebleken. Dat geldt ook voor de omstandigheid dat de benoemde deskundige door [appellante] is voorgesteld. De heer Vrancken is opgetreden als door het hof benoemde deskundige, niet als partijdeskundige en ook niet als partijdige deskundige. Bij gebreke van serieuze aanwijzingen die de door [geïntimeerde] betwijfelde onpartijdigheid objectief rechtvaardigt, gaat het hof daaraan voorbij.
12.4
[geïntimeerde] heeft in zijn antwoordmemorie na deskundigenbericht verder aangevoerd dat de deskundige uitgegaan is van een onjuist type airco. De deskundige heeft in zijn schriftelijke reactie daarop toegelicht dat hij is uitgegaan van de omschrijving die zich bij de stukken in eerste aanleg bevond (productie 9 bij brief van 20 december 2016 voor de comparitie van partijen in eerste aanleg) en dat hij de typeaanduiding op de airco zelf ter plaatse niet heeft kunnen controleren. Het hof stelt vast dat de typeaanduiding die in eerste aanleg is vermeld tot aan de antwoordmemorie na deskundigenbericht door [geïntimeerde] niet is weersproken, zodat het voor de hand ligt dat de deskundige van de juistheid daarvan is uitgegaan. Het had op de weg van [geïntimeerde] gelegen als degene die over de juiste gegevens beschikte om de deskundige uit eigen beweging van zijn stelling dat het om een ander type gaat op de hoogte te brengen; dat is kennelijk niet gebeurd. Dat het voor de gemeten geluidswaardes en overige gerapporteerde bevindingen van de deskundige relevant verschil maakt, is overigens niet gebleken.
12.5
[geïntimeerde] heeft in zijn antwoordmemorie na deskundigenbericht aangevoerd dat na de eerste meting bij een lage buitentemperatuur waarbij de installatie op verwarming was gezet, een tweede afspraak in het voorjaar zou volgen waarbij de installatie op koelen zou worden gezet. Die afspraak is echter door de deskundige afgezegd; volgens [geïntimeerde] is dat niet terecht. De deskundige heeft in zijn schriftelijke reactie laten weten dat het verschil in geluid bij verwarmen en koelen van 2 dB heel aannemelijk is. Het hof leidt daaruit af dat aan de hand van de gegevens van de meting bij verwarmen de gegevens voor het geluid bij koelen kunnen worden vastgesteld, zodat met de uitgevoerde meting volstaan kon worden om een betrouwbaar resultaat te verkrijgen voor het geluid bij zowel verwarmen als koelen. De deskundige is hierbij uitgekomen op een meting van 61 dB(A) bij verwarmen (zoals gemeten) en op een daarvan afgeleide 60 dB(A) bij koelen. Bij een dergelijke hoge overschrijding bij verwarmen, ten opzichte van een grens van 40 dB(A) gedurende de nacht, zal volgens de deskundige ook tijdens het koelen een hoge overschrijding optreden.
12.6
[geïntimeerde] heeft in zijn antwoordmemorie na deskundigenbericht aangevoerd dat ook indien wordt vastgesteld dat de installaties hinder opleveren, dat nog niet wil zeggen dat sprake is van onrechtmatige hinder. Naar aanleiding hiervan heeft de deskundige toegelicht dat in de Algemene Plaatselijke Verordening van de gemeente Veldhoven is opgenomen dat het veroorzaken van geluidhinder verboden is en dat de geluidsniveaus, die zijn berekend overeenkomstig de toepasselijke Handleiding Meten en Rekenen Industrielawaai met daarbij behorende correcties, de landelijke erkende grens kennen van 40 dB(A). De juridische kwalificatie van de geluidhinder is niet aan de deskundige voorgelegd, maar de twee elementen die hij in zijn reactie benoemt liggen wel besloten in de vraagstelling. Het hof kan hier als feit van algemene bekendheid aan toevoegen dat met ingang van 1 april 2021 in het Bouwbesluit voor onder meer nieuw geplaatste airco’s een grens van 40 dB(A) als maximaal toelaatbaar is opgenomen (Stb. 2020, 189). [geïntimeerde] heeft overigens ook niet gesteld dat in de situatie waar het hier om gaat voor onrechtmatig te achten geluidhinder een andere grens zou gelden of zou hebben gegolden.
12.7
[geïntimeerde] heeft in zijn antwoordmemorie na deskundigenbericht ten slotte nog aangevoerd dat een nader onderzoek of door een andere deskundige wenselijk is. Het hof volgt [geïntimeerde] hierin niet aangezien het deskundigenbericht, op zichzelf genomen of door het commentaar van partijen daarop, geen aanleiding geeft om tot nader of ander onderzoek over te gaan.
Conclusie over het deskundigenbericht
12.8
Naar het oordeel van het hof voldoet het deskundigenbericht, zoals aangevuld met de schriftelijke reactie van de deskundige op de antwoordmemorie na deskundigenbericht van [geïntimeerde] , zowel naar totstandkoming als naar inhoud aan de eisen die daaraan gesteld kunnen en moeten worden. In hetgeen partijen over het deskundigenbericht en over de schriftelijke reactie van de deskundige naar voren hebben gebracht ziet het hof geen grond om de bevindingen en conclusies van de deskundige niet te volgen. Het hof neemt deze over bij de verdere beoordeling van grief II van [appellante] .
Consequenties
12.9
Het voorgaande betekent dat het hof thans als vaststaand aanneemt dat de airco’s van [geïntimeerde] op de erfgrens van zijn perceel met dat van [appellante] aanmerkelijke geluidhinder veroorzaken. Aan deze constatering doet niet af dat [geïntimeerde] de airco’s niet voortdurend en niet voortdurend op volle sterkte aan heeft staan. [appellante] ervaart op haar perceel hinder van het geluid van de airco’s van [geïntimeerde] , zo heeft zij gesteld, en dat deze hinder zich bij het gebruik van de airco’s daadwerkelijk voordoet is inmiddels vastgesteld. Het veroorzaken van de geconstateerde geluidhinder is verboden en jegens [appellante] onrechtmatig. Dit brengt mee dat grief II van [appellante] in zoverre slaagt.
12.1
Met betrekking tot de airco’s komt de vordering van [appellante] in deze procedure neer op
primairverwijdering van de airco-installaties en
subsidiaireen verbod op het gebruik ervan, een en ander op verbeurte van een dwangsom. Voor toewijzing van de primaire vordering bestaat onvoldoende grond aangezien in het tussenarrest van 16 juli 2019 grief II over de gestelde visuele hinder in zoverre is verworpen (r.o. 3.9). Voor zover grief II slaagt, past daarbij toewijzing van de subsidiaire vordering over het gebruik van de airco’s. Uit de beantwoording van vraag 3 door de deskundige leidt het hof af dat een doeltreffende technische oplossing met behoud van de huidige apparaten onder de gegeven omstandigheden, waaronder de gespannen verstandhouding tussen partijen, niet goed denkbaar is. Door [geïntimeerde] zijn tegen deze subsidiaire vordering, afgezien van de inmiddels in zijn nadeel besliste kwestie van de geluidhinder, voor het overige geen verweren gevoerd die aan toewijzing ervan in de weg staan. Het hof zal de door [appellante] gevorderde dwangsom matigen en maximeren als in het dictum vermeld.
Conclusie
12.11
Een en ander voert tot de slotsom dat van de vorderingen van [appellante] die in hoger beroep nog aan de orde zijn alleen haar subsidiaire vordering over de airco’s voor toewijzing in aanmerking komt en haar overige vorderingen niet. Dit betekent dat [appellante] in eerste aanleg als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij de proceskosten daarvan dient te dragen, zodat haar grief tegen de proceskostenveroordeling in eerste aanleg wordt verworpen.
12.12
In hoger beroep zijn beide partijen gedeeltelijk in het ongelijk gesteld, zodat de kosten daarvan tussen hen zullen worden gecompenseerd in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt en de helft van de kosten van de deskundige. De kosten van de deskundige bedragen € 1.512,50 + € 707,85, in totaal € 2.220,35. Hiervan heeft [appellante] € 1.512,50 betaald en [geïntimeerde] € 707,85, zodat [appellante] € 402,33 meer heeft betaald dan de helft van het totaalbedrag, € 1.110,17. [geïntimeerde] zal worden veroordeeld het bedrag van
€ 402,33aan [appellante] te betalen.

13.De uitspraak

Het hof:
vernietigt het vonnis van 22 februari 2017 voor zover daarbij de subsidiaire vordering van [appellante] over de airco’s is afgewezen en, in zoverre opnieuw rechtdoende:
verbiedt [geïntimeerde] om onmiddellijk na betekening van dit arrest de airco-installaties, zoals aangeduid in de dagvaarding in eerste aanleg, in werking te hebben of te houden, zulks op verbeurte van een dwangsom van € 100,- voor iedere dag dat [geïntimeerde] in gebreke blijft aan dit verbod te voldoen, met een maximum aan te verbeuren dwangsommen van € 10.000,-;
bekrachtigt het vonnis van 22 februari 2017 voor het overige;
veroordeelt [geïntimeerde] om aan [appellante] aan kosten deskundige te betalen een bedrag van € 402,33;
compenseert voor het overige de proceskosten in hoger beroep, in die zin dat partijen daarvan de eigen kosten dragen;
verklaart dit arrest uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit arrest is gewezen door mrs. M.G.W.M. Stienissen, H.A.G. Fikkers en B.A. Meulenbroek en in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 16 november 2021.
griffier rolraadsheer