Het hof beoordeelt deze grief als volgt. Tussen partijen staat vast dat noch [appellant 1] noch [appellant 2] heeft voldaan aan de contractuele verplichting om maandelijks een huurtermijn aan de verhuurder te betalen. Ook de verplichte waarborgsom is niet betaald. [appellant 2] heeft geen verklaring gegeven voor het niet nakomen van deze betalingsverplichtingen. [appellant 1] stelt dat de heer [zakenpartner van verhuurder] , de zakenpartner van de heer [verhuurder] , nog een bedrag van € 16.500,-- moet betalen en dat met [zakenpartner van verhuurder] is afgesproken dat [appellant 1] dit bedrag kan verrekenen met de huur. Van een achterstand in betaling is dan geen sprake meer.
Het hof verwerpt dit verweer. [appellant 1] huurt appartement A vanaf 1 maart 2020 en is daarvoor een waarborgsom van € 1.250,-- verschuldigd en maandelijks een bedrag van
€ 700,-- huur, inclusief servicekosten. Tot het eind van het jaar betekent dit een betalingsverplichting van, in totaal, € 8.250,--. [appellant 1] heeft erkend dat hij tevens gebruik maakt van de appartementen C en D, die hij volgens contract voor één nacht had gehuurd voor € 100,--. Hij verblijft daar nu vanaf 23 augustus 2020. Door [geïntimeerde] is gesteld dat zij hierdoor maandelijks een bedrag van € 2.752,-- misloopt, hetgeen neerkomt op een bedrag van ruim € 11.000,-- over vier maanden. Zo dus de heer [zakenpartner van verhuurder] zich aan zijn betalingsverplichtingen jegens [appellant 1] (en zijn familie) zou gaan houden én hem het gestelde geleende bedrag terugbetaalt én [appellant 1] dit bedrag aan de verhuurder betaalt, dan nog heeft [appellant 1] niet voldaan aan al zijn verplichtingen jegens de verhuurder.
Het door [appellant 1] gedane beroep op verrekening passeert het hof nu gesteld noch gebleken is dat de schuld die [zakenpartner van verhuurder] aan [appellant 1] heeft, is overgenomen door FreshOJ BV, de voormalige verhuurder. In de door [appellanten] bij spoed appeldagvaarding overgelegde verklaring van [verhuurder] , de bestuurder van FreshOJ BV, bevestigt deze dat hij bekend is met het feit dat [zakenpartner van verhuurder] in privé geld van [appellant 1] heeft geleend. In het eerder door hem als productie 6 overgelegde e-mailbericht wordt namens [verhuurder] aangegeven dat wanneer [zakenpartner van verhuurder] geld zou ontvangen, [appellant 1] dit bij hem “kon terughalen”. Op grond van artikel 6:127 lid 3 BW bestaat de bevoegdheid tot verrekening niet ten aanzien van een vordering en een schuld die in van elkaar gescheiden vermogens vallen.
[verhuurder] verklaart voorts dat hij vanaf maart 2020 met [zakenpartner van verhuurder] heeft samengewerkt en dat hij in april 2020 € 5.000,-- heeft geleend van [appellant 1] . Ongeveer een maand later is dit bedrag aan [appellant 1] terugbetaald. Dit bedrag is niet benut om daarmee de op dat moment openstaande huur/waarborgsom te voldoen. Een verklaring daarvoor heeft [appellant 1] niet gegeven.
Het hof concludeert dat, ook als zou komen vast te staan hetgeen [appellant 1] stelt - dit wordt door [geïntimeerde] betwist - dan is daarmee niet onderbouwd dat [appellanten] aan alle betalingsverplichtingen heeft voldaan. Het hof wijst er tot slot op dat in de door [appellant 1] overgelegde verhuurdersverklaringen wordt aangegeven dat er sprake is van een huurachterstand.
De slotsom is dat bij de gegeven stand van zaken niet voldaan is aan de vereisten voor een geslaagd beroep op verrekening van [appellant 1] . Uit het voorgaande volgt dat [appellant 1] en [appellant 2] beiden een aanzienlijke huurachterstand hebben.